Geschreven: 20 augustus 1921
Bron: De Nieuwe Tijd, 26e jaargang, 1921 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Verwant: • De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme • De nieuwe economische oriëntering van Sovjet-Rusland • Leninisme – taylorisme – bureaucratie |
Iedere eigenaardige wending der geschiedenis brengt zekere veranderingen te voorschijn in de gestalte van kleinburgerlijke zwenkingen, die bij het proletariaat bestendig zijn waar te nemen en tot op zekere hoogte ook in de proletarische rijen binnendringen.
Het kleinburgerlijk reformisme, d.w.z. het met goedige democratische en “sociaal”democratische frasen en krachtloze wensen bekleedde lakeiendom ten opzichte van de bourgeoisie en het kleinburgerlijk revolutionarisme, dat dreigend en opgeblazen doet, in woorden hoogdravend maar inderdaad vluchtig, vormloos en koploos is, dat zijn de beide “stromingen” van deze zwenkingen. Zij zijn onvermijdelijk, zolang de diepste wortels van het kapitalisme nog niet opgeruimd zijn.
Tegenwoordig verandert de vorm in verband met de wijziging van de economische politiek der Sovjetregering.
Het hoofdmotief der mensjewieken is: “De bolsjewieken keerden naar het kapitalisme terug, het is met hen gedaan. De revolutie blijkt burgerlijk te zijn, ook de Oktoberrevolutie! Leve de democratie! Leve het reformisme!” Of dit rein mensjewistisch of naar sociaalrevolutionaire wijze in de geest der 2e of 21/2 internationale gedacht wordt, blijft in wezen hetzelfde. Het leidmotief van de halfanarchisten, zoals de Duitse “Communistische Arbeiders Partij” of van dat deel van onze gewezen arbeidersoppositie, dat de partij verlaten heeft, of van plan is te verlaten, is: “De bolsjewieken geloven thans niet aan de arbeidende klasse.”
Het hierdoor uitgegeven parool lijkt meer of minder op dat van Kroonstad van het voorjaar van 1921.
Het is de taak van de marxisten om tegenover het gejank en de paniek van de reformistische en revolutionaire filisters, nuchter en grondig de berekening van de werkelijk voorhanden krachten der klassen en de logische feiten te stellen.
Denkt aan de voornaamste etappen van onze revolutie.
De eerste etappe, die als het ware zuiver politiek was: van de 25e oktober tot de 5e januari, tot aan het uiteen jagen van de Constituante. In tien weken deden wij honderdmaal meer voor de werkelijke en algehele vernietiging van de overblijfsels van het feodalisme in Rusland, dan de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen in acht maanden (februari-oktober 1917). De mensjewieken en de sociaalrevolutionairen en in het buitenland alle helden van de 21/2 internationale waren in die tijd armzalige medeplichtigen van de reactie. De anarchisten stonden óf in verwarring aan die kant, óf zij hielpen ons. Was toen de revolutie een burgerlijke? Natuurlijk, ja, voor zover ons werk de voltooiing van een burgerlijk democratische revolutie was en voor zover er bij het “boerendom” geen klassenstrijd was.
Tegelijkertijd echter deden we veel boven de burgerlijke revolutie uit voor de socialistische, proletarische revolutie.
1. Wij ontplooiden in een tot nu toe ongekende mate de krachten van de arbeidersklasse voor de handhaving van de staatsmacht door de arbeiders.
2. Wij vernietigden met een in de hele wereld voelbare slag de fetisj van de kleinburgerlijke democratie, de constituante en de burgerlijke “vrijheid”, zoals de persvrijheid voor de rijken is.
3. Wij schiepen het Sovjettype van een staat en deden hiermee een reuzenstap voorwaarts na 1793 en 1873.
De tweede etappe. De vrede van Brest. Het razen van de revolutionaire frase tegen de oorlog, een halfpatriottische frase bij de sociaalrevolutionairen en mensjewieken en een “linker” bij een deel van de bolsjewieken. “Als zij met het imperialisme vrede sluiten, zijn zij al verloren”, zeiden de spitsburgers met panische schrik of met leedvermaak. De sociaalrevolutionairen en de mensjewieken gaven toe aan het imperialisme als deelnemers aan de rooftocht der bourgeoisie tegen de arbeiders. Wij “gaven toe” en gaven de rovers een deel van ons bezit om de macht der arbeiders te redden en om de rovers nog zwaardere slagen toe te brengen. Zulke frasen dat wij, “aan de kracht der arbeidersklasse niet geloven” hoorden wij toen maar genoeg, doch we lieten ons door frasen niet misleiden.
De derde etappe. De burgeroorlog van de Tsjecho-Slowaken en de “constituante-troepen” tot Wrangel, 1918-1920.
In het begin van de oorlog hadden we nog niet ons Rode Leger. Als men de materiële krachten wil vergelijken ziet men dat dit leger ook tegenwoordig nog onbetekenend is bij ieder leger der Entente-landen. En toch overwonnen wij in de strijd met de almachtige Entente. De samenwerking der boeren en arbeiders is onder leiding van de proletarische staatsmacht – als een vooruitgang in de wereldgeschiedenis – tot onverwachte hoogte gestegen. De mensjewieken en de sociaalrevolutionairen speelden de rol van medeplichtigen der monarchie. Zowel openlijk (als ministers, organisators en propagandisten) als in het geheim. (De “verstandige” en misdadige houding van Tsjernov en Martov, die deden alsof zij hun handen in onschuld wassen, inderdaad echter met de pen tegen ons ageerden.)
Ook de anarchisten verkeerden in een hulpeloze opwinding.
Een deel hielp ons, het andere benadeelde het werk door protesten tegen de militaire discipline of door scepticisme.
De vierde etappe. De Entente is gedwongen de interventie en de blokkade (of het voor lang zal zijn?) op te heffen. Het in ongekende mate ten gronde gerichte land begint een weinig op krachten te komen en toont eerst nu de volle diepte van het verval, door de pijnlijkste noodlotsslagen, met stilliggende industrie, gepaard met misoogst, honger en epidemieën veroorzaakt.
Wij kwamen aan het hoogste en tegelijkertijd moeilijkste punt van onze wereldhistorische strijd. De vijand is thans, in de tegenwoordige periode niet meer dat, wat hij gisteren was. De vijand bestaat voortaan niet meer uit witgardistische benden onder de bevelvoering van grootgrondbezitters, die door alle mensjewieken en sociaalrevolutionairen, door de hele bourgeoisie ondersteund worden. De vijand, dat is het alledaagse van de economie in een land van kleine boeren met een ten gronde gerichte grootindustrie.
De vijand, dat is het kleinburgerlijk element dat ons als lucht omringt en zeer sterk in de rijen van het proletariaat doordringt. Het proletariaat echter is gedeclasseerd, dat wil zeggen, het is uit het spoor van zijn klasse geraakt. De fabrieken en bedrijven staan stil – het proletariaat is zwak, gebroken en krachtloos. Het kleinburgerlijke element in de staat wordt echter door de gehele internationale bourgeoisie ondersteund, wier macht zich nog steeds over de hele aarde uitstrekt.
Hoe is het mogelijk dat men dan de moed niet zou verliezen?
Vooral zulke helden als de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen, als de ridders van de 21/2 Internationale, als de hulpeloze anarchisten, als de minnaars van de “linker” frase.
“De bolsjewieken gaan weer terug naar het kapitalisme, met de bolsjewieken is het gedaan, de revolutie komt ook bij hen niet buiten het raam van de burgerlijke revolutie.” Zulke lamentaties horen wij genoeg.
Wij zijn er echter al aan gewoon geraakt.
Wij onderschatten het gevaar niet, wij kijken het recht in het gezicht.
Wij zeggen tot de arbeiders en de boeren: het gevaar is groot – meer solidariteit, volharding en koelbloedigheid; zet de mensjewiekserenden en de sociaalrevolutionair-doenden, de paniekmakers en de schreeuwers met verachting buiten de deur.
Het gevaar is groot. De vijand is economisch veel sterker dan wij, zoals hij gisteren op militair gebied veel sterker was. Dit weten wij en in het weten schuilt onze kracht. Wij deden reeds zo geweldig veel voor de zuivering van Rusland van het feodalisme, voor de ontplooiing van alle krachten der arbeiders en boeren – voor de wereldstrijd tegen het imperialisme, voor de internationale proletarische beweging die van de gemeenheden en van de laagheden van de 2e en 21/2e Internationale bevrijd werd – dat het panische geschreeuw op ons geen invloed meer heeft.
Onze revolutionaire werkzaamheid “rechtvaardigden” wij reeds meer dan voldoende en bewezen aan de hele wereld met daden, waartoe het revolutionair proletarisch willen in staat is, in tegenstelling tot de mensjewistisch-sociaalrevolutionaire “democratie” en het zich met paradeleuzen kledende, laffe reformisme.
Wie vóór de grote strijd de nederlaag vreest, voor hem is de naam socialist slechts een bespotting van de arbeiders. Juist omdat wij het gevaar onbevreesd in het gezicht zien, benutten wij onze krachten tot de strijd beter en overwegen de kansen nuchterder, voorzichtiger en met meer berekening. Wij doen alle concessies, die ons sterker maken en de krachten van de vijand versplinteren. (Zoals voortaan ook de eerste de beste dwaas ziet, dat de “Brest-vrede” een concessie was, die ons versterkte en de krachten van het internationale imperialisme verdeelde.)
De mensjewieken schreeuwen dat de belasting in natura, de vrije handel, de concessies en het staatskapitalisme de ondergang van het communisme betekenen. Bij deze mensjewieken sloot zich in het buitenland de gewezen communist Levi aan. Deze Levi moesten wij verdedigen, zolang de door hem gemaakte fouten als een reactie op de fouten van de “linker” communisten gehouden konden worden, vooral in maart 1921 in Duitsland; men kan deze Levi echter niet verdedigen, omdat hij nu, in plaats van ongelijk te bekennen, over de hele linie naar het mensjewisme afzakte.
De schreeuwende mensjewieken zouden wij er bv. op willen wijzen, dat de communisten reeds in het voorjaar van 1918 de idee van een blok, van een verbond met het staatskapitalisme tegen het kleinburgerlijk element verkondigden en verdedigden. Vóór drie jaren! In de eerste maanden van de bolsjewistische overwinning! Reeds toen hadden de bolsjewieken een nuchter verstand. En sindsdien kon niemand de juistheid van onze nuchtere berekening van de aanwezige krachten weerleggen.
De naar het mensjewisme weggezakte Levi raadt de bolsjewieken – wiens nederlaag ten opzichte van het kapitalisme hij eveneens “voorspeld” heeft, zoals alle spitsburgers, democraten, sociaaldemocraten, enz., onze ondergang in geval van het uiteenjagen van de Constituante voorspelden – om zich tot de hele arbeidersklasse om hulp te wenden. Want tot nu toe hielp hen slechts een deel der arbeidersklasse!
Levi komt hierin opmerkelijk veel overeen met die halfanarchisten en schreeuwers, gedeeltelijk met zekere lieden van de gewezen “arbeidersoppositie,” die graag hoogdravende frases gebruiken over het thema, dat de bolsjewieken nu niet meer “aan de kracht der arbeidersklasse” geloven. Zowel de mensjewieken als de anarchisten zetten het begrip van “de krachten der arbeidersklasse” om in een fetisj en zijn niet in staat over de werkelijke, concrete inhoud na te denken. In plaats van studie en analyse van deze inhoud gaan zij declameren.
De heren van de 21/2e Internationale, die zich revolutionairen zouden willen noemen, doen zich inderdaad bij iedere ernstige positie als contrarevolutionairen voor, omdat zij bang zijn voor de gewelddadige vernietiging van het oude staatsapparaat en niet aan de krachten van de arbeidersbeweging geloven. Toen wij dit van de sociaalrevolutionairen en co zeiden, was dit bij ons geen frase. Iedereen weet, dat de Oktoberrevolutie nieuwe krachten, een nieuwe klasse op de voorgrond bracht, dat de uitstekendste vertegenwoordigers van het proletariaat thans Rusland regeren, een leger schiepen en het aanvoerden, een plaatselijke administratie enz. organiseerden, de industrie bestuurden, enz. En wanneer er zich in dit administratieapparaat bureaucratische verschijnselen voordoen, dan ontkennen wij dit kwaad niet, maar leggen het bloot en strijden er tegen. Wie in de strijd tegen de uitwassen van het nieuwe systeem de inhoud er van vergeet, en die vergeet, dat de arbeidersklasse een radenstaat schiep en bestuurde, die is eenvoudig niet in staat om te denken en de zin van het gesprokene te begrijpen.
De “krachten der arbeidersklasse” zijn echter niet onbegrensd. Al is het toestromen van frisse krachten uit de arbeidersklasse tegenwoordig nog gering, soms zeer gering, en wanneer ondanks alle decreten, oproepen, agitatie, ondanks alle bevelen over “aantrekken der patijlozen” het toestromen der krachten toch gering is, dan betekent het afdoen van deze aangelegenheid door declamaties, niets anders dan zich overgeven aan ijdel gefraseer. Zonder een zekere tijd om “op adem te komen” kunnen deze krachten niet komen; anders dan langzaam zullen zij niet aangroeien; uit een andere bron, dan uit de weer herstelde grootindustrie dat wil zeggen, preciezer en concreter uitgedrukt, uit het elektrificeren, kunnen zij niet komen. De arbeidersklasse van een klein boers te gronde gericht land, een arbeidersklasse, die sterk aan declassering lijdt heeft na de grote, in de hele wereld ongeëvenaarde krachtinspanningen, een zekere tijdsruimte nodig, opdat er nieuwe krachten kunnen groeien opdat de klasse op verhaal komt, opdat de oude en verbruikte krachten zich kunnen herstellen. De schepping van een militair- en een staatsapparaat, dat aan de bezoekingen van de jaren 1917-1921 glansrijk het hoofd kon bieden, is een grote daad die de werkelijke (niet in de declamatie der schreeuwers bestaande) “krachten der arbeidersklasse” in beslag nam, met zich sleurde en uitputte. Men moet dit begrijpen en met de noodzakelijkheid, juister gesproken met de onvermijdelijkheid van de verlangzaming in het toevloeien van nieuwe krachten uit de arbeidersklasse rekening houden.
De mensjewieken schreeuwen over het “bonapartisme der bolsjewieken.” Ze steunen op een leger, op een regeringsapparaat, tegen de wil der “democratie!” Daarin wordt juist de tactiek der bourgeoisie uitgedrukt en daarom ondersteunt Miljoekov logischerwijs deze tactiek en ondersteunt hij ook de leuzen van Kroonstad (in het voorjaar van 1921) De bourgeoisie begrijpt zeer goed dat de werkelijke krachten der arbeidersklasse tegenwoordig uit de machtige voorhoede van deze klasse bestaan uit de KPR die zich niet op eens, maar in de loop van 25 jaar door haar daden de rol, de naam en de kracht der voorhoede van de werkelijk revolutionaire klasse veroverde. Onder de leus: “Meer geloof in de kracht der arbeidersklasse” wordt nu in werkelijkheid de mensjewistische en anarchistische invloed versterkt. Kroonstad van het voorjaar 1921 bewees en toonde dit glashelder. Iedere klassenbewuste arbeider heeft degenen, die over ons “ongeloof in de krachten der arbeidersklasse” schreeuwen, te onthullen en van zich af te stoten daar deze schreeuwers in werkelijkheid handlangers van de bourgeoisie en grootgrondbezitters zijn, in wiens belang zij door versterking van de mensjewistische en anarchistische invloed aan de verzwakking van het proletariaat werken.
Dat is de oorzaak van het kwaad, als wij nuchter de ware inhoud van het begrip “krachten der arbeidersklasse” beoordelen willen. Waar is uw arbeid, beste vrienden, waar zijn uw daden in het belang van het aanwerven der partijlozen voor het “hoofdfront” van de tegenwoordige tijd, voor het economische front, tot opbouw van het economische leven? Deze vragen moeten de klassenbewuste arbeiders maar eens aan de schreeuwers stellen. Zó kan en moet men de schreeuwers steeds onthullen, hen bewijzen dat zij in werkelijkheid geen nut brengen maar schade stichten voor de opbouwarbeid, de proletarische revolutie niet bevorderen, maar tegenwerken, geen proletarische maar kleinburgerlijke ambities nastreven en in dienst van een vreemde klasse staan.
Ons parool is: weg met de schreeuwers! Weg met de onbewuste helpers van de witgardisten, die de fouten van de ongelukkige Kroonstad’ers van het voorjaar van 1921 herhalen. Aan het praktische, reële werk! Zij, die de eigenaardigheid van de tegenwoordige toestand en de overeenkomstige taak begrijpen kunnen. Wij hebben arbeid nodig en geen frasen.
De nuchtere beschouwing van deze eigenaardigheid, deze werkelijke, niet met de fantasie bewerkte krachten der klassen, zegt ons het volgende:
Na een periode van ongehoord grote resultaten der proletarische scheppingskracht op militair, administratief en algemeen politiek terrein, kwam nu niet toevallig, maar onvermijdelijk, niet door schuld van personen of partijen, maar tengevolge van objectieve oorzaken, een periode van een belangrijk langzamer toevloeien van nieuwe krachten. In het economische werk is de opbouw onvermijdelijk moeilijker, langzamer en ontwikkelt hij zich slechts geleidelijk. Dit ligt in het wezen van dit werk, dat geheel verschilt van het militair administratief en algemeen politiek werk. Dat volgt uit zijn bijzondere moeilijkheid en, als men het zo zeggen mag, uit zijn grotere “Bodenständigkeit”.
Daarom moeten wij onze taak in deze nieuwe hoogste etappe van de strijd met groter, met verdriedubbelde voorzichtigheid vaststellen.
Laten wij deze taak zo bescheiden mogelijk vaststellen. Laten wij meer concessies doen, natuurlijk binnen de grenzen, waarin het proletariaat, dat de heersende klasse blijft, concessies doen mag. Laten wij zo snel mogelijk de verminderde belasting-in-natura inzamelen en laten wij zo veel mogelijk vrijheid van ontwikkeling, bevestiging en herstel van het boerenbedrijf bevorderen; laten wij de ondernemingen, die wij niet absoluut nodig hebben, aan pachters afstaan, waartoe ook particuliere kapitalisten en buitenlandse concessionarissen behoren. Wij hebben een blok, een verbond van de proletarische staat met het staatskapitalisme tegen het kleinburgerlijke element nodig. Dit verbond moet voorzichtig, met tact gesticht worden, volgens de regel dat men zich zevenmaal bedenken moet alvorens te besluiten. Laten wij voor ons zelf een kleiner arbeidsterrein behouden, slechts dat, wat absoluut noodzakelijk is. Laten wij de verzwakte krachten der arbeidersklasse op een kleinere taak concentreren, maar laten we onze stellingen steviger bevestigen en laten we ons zelve controleren door de praktische ervaring en dan niet een of tweemaal, maar veelvuldig. Stap voor stap, voetje voor voetje, anders dan op deze wijze kan een “armee,” zoals de onze is, op een zo moeilijke weg, onder zulke bezwarende omstandigheden, te midden van zulke gevaren, niet vooruit komen. Wie dit werk “vervelend”, “niet interessant”, “onbegrijpelijk” vindt, die zijn voorhoofd plooit of door een panische schrik bevangen wordt, of zich met declamaties over het gebrek aan de “vroegere bezieling”, aan het “vroegere enthousiasme”, enz. enz. bedwelmt, die doet beter “zich van de arbeid te bevrijden” en in het archief geplaatst te worden, opdat hij geen schade veroorzaken, daar hij de eigenaardigheid van de tegenwoordige ontwikkelingsgraad, van de tegenwoordige etappe van de strijd niet begrijpen wil of kan.
Bij een reusachtige verwoesting van het land, met uitgeputte krachten van het proletariaat, door een reeks van bovenmenselijke krachtsinspanningen, komen wij voor het moeilijkste werk te staan: nl. het leggen van een grondslag van een ware socialistische economie, het organiseren van een juiste warenruil, beter gezegd: productenruil, tussen de industrie en der landbouw. De vijand is nog veel sterker dan wij; de anarchistische, de individualistische warenruil, de warenruil van de hamsteraars leidt stap voor stap tot mislukking van ons werk. Wij zien de moeilijkheden helder en zullen ze systematisch en volhardend overwinnen. Meer initiatief en zelfactie voor het land, meer krachten voor het land en meer aandacht voor zijn praktische ervaring. De arbeidersklasse kan haar wonden slechts in die mate helen, haar proletarische “klassenkracht” slechts in zulk een graad herstellen, het vertrouwen der boeren ten opzichte van de proletarische leiding kan zich slechts in die mate versterken, naargelang het herstel van de industrie en de schepping van een regelmatige, zowel boeren als arbeiders voordeelbrengende, staatswarenruil werkelijke resultaten oplevert. Naar de mate van deze resultaten zullen ons ook nieuwe krachten toestromen, misschien niet zo snel, als ieder van ons het zou willen, maar zij zullen komen. Aan de arbeid! Aan de langzame en voorzichtige, aan de verdraagzame en volhardende arbeid!
20 aug. 1921