V.I. Lenin
De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme
De Duitse ‘linksen’ beschouwen het voor hen als een uitgemaakte zaak dat deze vraag absoluut ontkennend beantwoord moet worden. Naar hun mening zijn hoogdravende bewoordingen en toornige uitroepen tegen de ‘reactionaire’ en ‘contrarevolutionaire’ vakverenigingen (bijzonder ‘solide’ en bijzonder dom wordt dat gedaan door K. Horner) voldoende om ‘te bewijzen’ dat revolutionairen, dat communisten niet behoeven, ja zelfs niet mogen werken in de gele, sociaal-chauvinistische, met de bourgeoisie pacterende, contrarevolutionaire vakverenigingen à la Legien.
Hoezeer de Duitse ‘linksen’ er echter ook van overtuigd mogen zijn dat deze tactiek revolutionair is, ze is in werkelijkheid falikant verkeerd en ze bevat niets anders dan holle frasen.
Om dat duidelijk te maken, wil ik beginnen met de door ons opgedane ervaring — overeenkomstig de algemene opzet van het onderhavige geschrift, dat tot doel heeft datgene op West-Europa toe te passen dat in de geschiedenis en in de tegenwoordige tactiek van het bolsjewisme algemeen bruikbaar, van algemene betekenis en van algemene geldigheid is.
De verhouding tussen leiders, partij, klasse en massa en tegelijkertijd daarmee de verhouding tussen de dictatuur van het proletariaat en zijn partij en de vakverenigingen heeft bij ons thans concreet de volgende vorm aangenomen: de dictatuur wordt uitgeoefend door het in de sovjets georganiseerde proletariaat, waarvan de leider de communistische partij van de bolsjewieken is, die volgens de gegevens van het laatstgehouden congres (april 1920) 611.000 leden telt. Het aantal leden heeft zowel voor als na de Oktoberrevolutie sterk geschommeld en was vroeger, zelfs in de jaren 1918 en 1919, veel geringer.[18] Wij vrezen een te sterke uitbreiding van de partij, want onvermijdelijk proberen carrièrezoekers en schavuiten, die alleen maar verdienen doodgeschoten te worden, in een regerende partij binnen te dringen. De laatste keer dat wij — alleen voor arbeiders en boeren — de poorten van de partij wijd open hebben gezet, was toen (in de winter van 1919) Joedenitsj enkele werst voor Petrograd en Denikin in Orjol (circa 350 werst van Moskou) stonden, d.w.z. toen de Sovjetrepubliek in het grootste, dodelijke gevaar verkeerde en toen avonturiers, baantjesjagers, schavuiten en in het algemeen onbetrouwbare elementen allerminst op een goede carrière konden rekenen als ze zich bij de communisten aansloten (eerder op de galg en op folteringen). De partij, die elk jaar haar congres houdt (bij het laatste kwam op elke 1.000 leden één afgevaardigde), wordt geleid door het centraal comité, dat uit 19 personen bestaat en op het congres wordt gekozen; het lopende werk in Moskou wordt door nog kleinere colleges verricht, het zogenaamde ‘Orgbureau’ (organisatiebureau) en het zogenaamde ‘Politbureau’ (politieke bureau), die elk uit vijf leden van het centraal comité bestaan en in voltallige bijeenkomsten van het centraal comité worden gekozen. Hier hebben we dus een regelrechte ‘oligarchie’. Over geen enkel belangrijk politiek of organisatorisch vraagstuk wordt in onze republiek door de een of andere staatsinstelling een besluit genomen zonder richtlijnen van het centraal comité van onze partij.
De partij steunt in haar werk direct op de vakverenigingen, die volgens de gegevens van het laatste congres (april 1920) op het ogenblik meer dan 4 miljoen leden tellen en formeel partijloos zijn. In feite bestaan alle leidende organen van verreweg de meeste vakbonden en in de eerste plaats natuurlijk van de centrale of van het bureau van alle vakbonden van geheel Rusland (de Centrale Raad van de Vakverenigingen van Geheel Rusland — WTSPS) uit communisten en voeren zij alle richtlijnen van de partij uit. Alles bijeengenomen hebben we dan ook een formeel niet-communistisch, elastisch en naar verhouding omvangrijk, ongemeen machtig proletarisch apparaat, via hetwelk de partij nauw verbonden is met de klasse en de massa en via hetwelk, onder leiding van de partij, de dictatuur van de klasse ten uitvoer wordt gelegd. Zonder ten nauwste met de vakverenigingen verbonden te zijn, zonder hun krachtdadige ondersteuning, zonder hun onbaatzuchtige arbeid bij het opbouwen niet alleen van het economische leven, maar ook van het leger, zouden wij het land vanzelfsprekend geen 2½ maand, om maar niet te spreken van 2½ jaar hebben kunnen besturen en de dictatuur hebben kunnen uitoefenen. Deze uitermate nauwe verbinding betekent in de praktijk natuurlijk een zeer gecompliceerde en veelsoortige arbeid op het gebied van de propaganda, de agitatie, van tijdige en veelvuldige besprekingen niet alleen met de leidinggevende, maar in het algemeen met de invloedrijke vakbondsfunctionarissen en een krachtige strijd tegen de mensjewieken, die tot nog toe over een zeker, al is het ook zeer gering aantal aanhangers beschikken, die door hen tot alle mogelijke contrarevolutionaire kuiperijen worden aangezet — vanaf de ideologische verdediging van de (burgerlijke) democratie, van het prediken van de ‘onafhankelijkheid’ van de vakverenigingen (onafhankelijkheid — van de proletarische staatsmacht!) tot aan het saboteren van de proletarische discipline enzovoort enzovoort.
Wij achten de verbinding met de ‘massa’s’ door middel van de vakverenigingen ontoereikend. De praktijk heeft bij ons in de loop van de revolutie een instituut tot stand gebracht als de conferenties van partijloze arbeiders en boeren, die wij op alle mogelijke manieren trachten te ondersteunen, te ontwikkelen en uit te breiden teneinde de stemming van de massa’s te peilen, nauwer in contact met de massa’s te komen en aan hun eisen te voldoen, ten einde uit hun midden de beste krachten op posten in de staat te doen plaatsnemen enzovoort. In een van de laatste decreten over het veranderen van het Volkscommissariaat voor Staatscontrole in de ‘Arbeiders- en Boereninspectie’ wordt aan deze conferenties van partijlozen het recht toegekend leden van de Staatscontrole te kiezen om inspecties van diverse aard te verrichten enzovoort.
Voorts vindt vanzelfsprekend het gehele werk van de partij plaats door middel van de sovjets, die de werkende massa’s zonder onderscheid van beroep verenigen. De districtsconferenties van de sovjets zijn een democratische instelling, zoals de beste democratische republieken van de burgerlijke wereld die nog niet gekend hebben. Door deze conferenties (de partij tracht deze met de grootst mogelijke aandacht te volgen), alsook door het permanent detacheren van klassenbewuste arbeiders naar diverse posten op het platteland, wordt de leidinggevende rol van het proletariaat tegenover de boeren gerealiseerd, wordt de dictatuur van het stedelijke proletariaat verwerkelijkt, wordt een stelselmatige strijd gevoerd tegen de rijke, tegen de bourgeoisie aanleunende, uitbuitende en speculerende boeren enzovoort.
Zo ziet het algemene mechanisme van de proletarische staatsmacht eruit, ‘van bovenaf’ bezien, vanuit het standpunt van de praktische uitoefening van de dictatuur. De lezer zal, naar wij hopen, begrijpen waarom voor de Russische bolsjewiek, die met dit mechanisme vertrouwd is en die heeft waargenomen hoe het zich in de loop van 25 jaar uit kleine, illegale, ondergrondse cellen heeft ontwikkeld, al dat gepraat over ‘van boven’ of ‘van onderen’, over dictatuur van de leiders of dictatuur van de massa’s enzovoort belachelijke, kinderachtige onzin moet schijnen, een soort ruzie over de vraag of de linkervoet of de rechterhand voor de mens nuttiger is.
Het zwaarwichtige, ongemeen geleerde en vreselijk revolutionaire geklets van de Duitse linksen over het onderwerp dat de communisten niet kunnen en niet mogen werken in de reactionaire vakverenigingen, dat het geoorloofd is dit werk van de hand te wijzen, dat men voor de vakverenigingen moet bedanken en zeer beslist een gloednieuwe, brandschone, door zeer aardige (en doorgaans zeker ook heel jonge) communisten uitgedachte ‘Arbeiders-Unie’ tot stand moet brengen enzovoort, enzovoort., moet ons wel een al even belachelijke, kinderachtige onzin toeschijnen.
Het kapitalisme laat het socialisme onvermijdelijk enerzijds de oude verschillen in beroep en ambacht tussen de arbeiders achter — verschillen, die in de loop van eeuwen zijn gegroeid —, en anderzijds de vakverenigingen. Deze kunnen en zullen zich in de loop van vele jaren slechts zeer langzaam ontwikkelen tot bredere, minder gildeachtige productievakverenigingen (die gehele productietakken omvatten en niet slechts afzonderlijke branches, vakken en beroepen) en pas dan ertoe overgaan door middel van deze productievakverenigingen de arbeidsdeling onder de mensen op te heffen en alzijdig ontwikkelde en alzijdig geschoolde mensen, die alles kunnen maken, op te voeden, te onderwijzen en op te leiden. Daarop koerst het communisme, daartoe moet en zal het komen, maar pas na een lange reeks van jaren. Vandaag pogen op dit toekomstige resultaat van het volkomen ontwikkelde, volkomen geconsolideerde en gevormde, volkomen ontplooide en rijpe communisme in de praktijk vooruit te lopen, zou gelijkstaan aan de poging een kind van vier jaar hogere wiskunde bij te brengen.
We kunnen (en moeten) beginnen het socialisme op te bouwen, en dat niet met een gefantaseerd en niet met een door ons speciaal geschapen mensenmateriaal, maar met het materiaal, dat het kapitalisme ons als erfdeel heeft nagelaten. Dat is erg ‘moeilijk’, wie zal het ontkennen, maar elke andere benadering van deze taak is zo weinig serieus dat het echt niet de moeite loont er over te praten.
In het begin van de ontwikkeling van het kapitalisme betekenden de vakverenigingen als overgang van de versplintering en hulpeloosheid van de arbeiders naar het begin van een klassevereniging een reusachtige vooruitgang van de arbeidersklasse. Toen de hoogste vorm van klassenvereniging van de proletariërs, de revolutionaire partij van het proletariaat (die deze naam niet verdient zolang zij niet heeft geleerd de leiders met de klasse en met de massa’s te verbinden tot één geheel, tot iets dat niet te scheiden is), vorm begon aan te nemen, begonnen de vakverenigingen onvermijdelijk bepaalde reactionaire kenmerken te vertonen, een zekere gildeachtige beperktheid, een zekere neiging tot politieke onverschilligheid, een zekere stagnatie enzovoort. Maar de ontwikkeling van het proletariaat heeft nergens ter wereld een ander verloop gehad dan via de vakverenigingen, dan via hun samenwerking met de partij van de arbeidersklasse, en ze kon ook geen ander verloop hebben. De verovering van de politieke macht door het proletariaat betekent voor het proletariaat als klasse een reusachtige stap voorwaarts; de partij moet de vakverenigingen nog meer en op nieuwe, niet alleen op de oude manier opvoeden en er leiding aan geven, maar ze mag tegelijkertijd niet vergeten dat ze een onontbeerlijke ‘school van het communisme’ zijn en dat nog lange tijd zullen blijven, een voorbereidende school voor de proletariërs om hun dictatuur te realiseren, een onontbeerlijke organisatie van de arbeiders voor de geleidelijke overgang van het beheer van de gehele economie van het land in de handen van de arbeidersklasse (maar niet van afzonderlijke takken van beroep) en daarna van alle werkende mensen.
In vorenbedoelde zin zijn zekere ‘reactionaire trekken’ van de vakverenigingen onder de dictatuur van het proletariaat onvermijdelijk. Wie dat niet begrijpt, begrijpt absoluut niets van de fundamentele voorwaarden van de overgang van het kapitalisme naar het socialisme. Deze ‘reactionaire trekken’ vrezen, trachten ze te omzeilen, er overheen te springen, is de grootst mogelijke domheid, want het betekent terug te schrikken voor de rol van de proletarische voorhoede, welke daaruit bestaat dat ze de meest achtergebleven lagen en massa’s van de arbeidersklasse en de boeren schoolt, ontwikkelt, opvoedt en in het nieuwe leven betrekt. Aan de andere kant zou het een nog grotere fout zijn de verwezenlijking van de dictatuur van het proletariaat zo lang uit te stellen totdat er geen enkele arbeider meer bestaat die behept is met beroepsbekrompenheid en met gildeachtige en trade-unionistische vooroordelen. Het is juist de kunst van de politicus (en het juiste begrip van de communist voor zijn taken) op juiste wijze de voorwaarden en het tijdstip te beoordelen waarop de voorhoede van het proletariaat met succes de macht in handen kan nemen, opdat zij tijdens en na het overnemen van de macht kan rekenen op een toereikende ondersteuning van voldoende brede lagen van de arbeidersklasse en van de niet-proletarische werkende massa’s, opdat zij na het veroveren van de macht haar heerschappij kan handhaven, versterken en uitbreiden doordat zij steeds bredere massa’s van het werkende volk opvoedt, schoolt en meesleept.
Verder. In landen die meer ontwikkeld zin dan Rusland is, en dat kon niet anders, een zekere reactionaire geest in de vakverenigingen ongetwijfeld veel sterker aan de dag getreden dan bij ons. Juist wegens de gildeachtige beperktheid, het beroepsegoïsme en het opportunisme hadden de mensjewieken bij ons een steunpunt in dc vakverenigingen (en hebben ze dat ten dele in zeer weinig vakverenigingen ook vandaag nog). In het Westen hebben de mensjewieken van ginds zich veel sterker in de vakverenigingen ‘genesteld’, daar is een veel sterkere laag van een beroepsmatig beperkte, geborneerde, zelfzuchtige, versteende, egoïstische, kleinburgerlijke, imperialistisch gezinde en door het imperialisme omgekochte, door het imperialisme gedemoraliseerde ‘arbeidersaristocratie’ ontstaan dan bij ons. Dat is onbetwistbaar. De strijd tegen lieden als Gompers, Jouhaux, Henderson, Merrheim, Legien en co in West-Europa is veel moeilijker dan de strijd tegen onze mensjewieken, die sociaal en politiek een volkomen gelijksoortig type vormen. Deze strijd moet meedogenloos en, zoals wij het gedaan hebben, consequent tot het einde worden gevoerd, tot het volledig in diskrediet brengen van alle onverbeterlijke leiders van het opportunisme en sociaalchauvinisme en tot hun verdrijving uit de vakverenigingen. Men kan de politieke macht niet veroveren (en men moet niet proberen de politieke macht te grijpen), zolang deze strijd niet een zekere hoogte heeft bereikt, waarbij deze ‘zekere hoogte’ in de verschillende landen en onder de uiteenlopende omstandigheden niet dezelfde is; en slechts verstandige, ervaren en ter zake kundige politieke leiders van het proletariaat van elk land afzonderlijk kunnen daarover een juist oordeel vellen. (Een maatstaf voor het succes in deze strijd waren bij ons onder andere de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering, die in november 1917, slechts enkele dagen na de proletarische omwenteling van 25 oktober 1917 (7 november), werden gehouden. Hierbij werden de mensjewieken verslagen. Ze kregen 0,7 miljoen stemmen — tezamen met Transkaukasië 1,4 miljoen — tegenover 9 miljoen stemmen, die op de bolsjewieken werden uitgebracht. (Zie mijn artikel De verkiezingen voor de Constituante en de dictatuur van het proletariaat in nummer 7/8 van De Communistische Internationale.[19])
De strijd tegen de ‘arbeidersaristocratie’ voeren wij echter in naam van de arbeidersmassa’s en om ze voor ons te winnen; de strijd tegen de opportunistische en sociaal-chauvinistische leiders voeren wij om de arbeidersklasse voor ons te winnen. Deze hoogst elementaire en zeer voor de hand liggende waarheid vergeten zou een domheid zijn. En juist deze domheid begaan de ‘linkse’ Duitse communisten, die uit het feit dat de topleidingen van de vakbonden reactionair en contrarevolutionair zijn, de conclusie trekken dat men... uit de vakverenigingen moet stappen!!, het werk in de vakverenigingen moet weigeren !! en nieuwe, kunstmatige vormen van arbeidersorganisaties moet scheppen!! Dat is zo een onvergeeflijke domheid dat ze gelijkstaat aan de grootste dienst die communisten de bourgeoisie kunnen bewijzen. Want onze mensjewieken zijn, net als alle opportunistische, sociaal-chauvinistische en Kautskyaanse leiders van de vakverenigingen, niets anders dan ‘agenten van de bourgeoisie in de arbeidersbeweging’ (wat wij altijd van de mensjewieken hebben gezegd) of ‘arbeiders-luitenanten van de kapitalistenklasse’ (labor lieutenants of the capitalist class), om een prachtige en beslist juiste uitdrukking van de aanhangers van Daniel de Leon in Amerika te gebruiken. Niet in de reactionaire vakbonden werken betekent de onvoldoende ontwikkelde of achterlijke arbeidersmassa’s overlaten aan de invloed van de reactionaire leiders, aan de agenten van de bourgeoisie, aan de arbeidersaristocraten of de ‘verburgerlijkte arbeiders’ (zie Engels’ brief van 1858 aan Marx over de Engelse arbeiders.[20]
Juist de absurde ‘theorie’ volgens welke de communisten niet mogen deelnemen aan reactionaire vakverenigingen, bewijst ten duidelijkste hoe lichtvaardig deze ‘linkse’ communisten zich ten opzichte van het vraagstuk van de beïnvloeding van de ‘massa’s’ opstellen en welk een misbruik zij maken met hun geschreeuw over de ‘massa’s’. Als men de ‘massa’ wil helpen en de sympathie, de genegenheid, de ondersteuning van de ‘massa’ wil verwerven, mag men geen moeilijkheden vrezen, mag men niet bang zijn voor chicanes, voetangels, beledigingen en vervolgingen van de kant van de ‘leiders’ (die als opportunisten en sociaal-chauvinisten in de meeste gevallen direct of indirect met de bourgeoisie en de politie in verbinding staan) en moet men beslist daar werken waar de massa’s zijn. Men moet elk offer kunnen brengen en de grootste hinderpalen kunnen overwinnen om systematisch, hardnekkig, volhardend, geduldig propaganda te maken en agitatie te bedrijven juist in die instellingen, verenigingen en bonden — al zijn het ook de reactionairste — waar zich proletarische of halfproletarische massa’s bevinden. De vakverenigingen en de arbeiderscoöperaties (deze althans af en toe) zijn echter juist organisaties die massa’s omvatten. In Engeland is volgens gegevens van het Zweedse dagblad Folkets Dagblad — Politiken[21] (van 10 maart 1920) het ledental van de tradeunions vanaf eind 1917 tot eind 1918 van 5,5 miljoen op 6,6 miljoen gestegen, d.w.z. met 19 procent. Eind 1919 werd het ledental op 7,5 miljoen geschat. Ik heb de overeenkomstige cijfers voor Frankrijk en Duitsland niet bij de hand, maar de feiten, die getuigen van een sterke groei van het ledental van de vakbonden ook in die landen, zijn onbetwistbaar en algemeen bekend.
Deze feiten bewijzen zonneklaar wat ook door duizenden andere tekenen wordt bevestigd: juist in de proletarische massa’s, de ‘onderste lagen’, onder de achtergeblevenen, nemen het klassenbewustzijn en het streven naar organisatie toe. Miljoenen arbeiders in Engeland, Frankrijk en Duitsland gaan voor het eerst van de toestand van volkomen ongeorganiseerdheid over naar de elementaire, onderste, eenvoudigste (voor diegenen die nog door en door vervuld zijn van burgerlijk-democratische vooroordelen), toegankelijkste organisatievorm, namelijk naar de vakverenigingen, terwijl de revolutionaire, maar onverstandige linkse communisten er buiten staan, ‘Massa! Massa!’ schreeuwen en tegelijkertijd weigeren binnen de vakverenigingen te werken!! Ze doen dat onder het voorwendsel, dat de vakverenigingen ‘reactionair’!! zijn, en ze bedenken een fonkelnieuwe, keurig nette ‘Arbeiders-Unie’ die niet behept is met burgerlijk-democratische vooroordelen en vrij is van de zonden van de gildeachtige en enghartige beroepsbekrompenheid, een ‘Arbeiders-Unie’ die zogenaamd een massaorganisatie moet worden (worden!) en die als voorwaarde voor toelating van leden slechts (slechts!) de ‘erkenning van het radensysteem en van de dictatuur’ eist!! (zie het aangehaalde citaat).
Een ergere domheid, een grotere schade dan die welke de ‘linkse’ revolutionairen de revolutie berokkenen, kan men zich gewoonweg niet voorstellen! Wanneer wij nu in Rusland, na 2½ jaar van onvergelijkelijke overwinningen op de bourgeoisie van Rusland en de Entente, van de ‘erkenning van de dictatuur’ de voorwaarde zouden willen maken voor de toelating tot de vakverenigingen, zouden we een domheid begaan, afbreuk doen aan onze invloed op de massa’s en de mensjewieken de helpende hand bieden. Want de gehele taak van de communisten is juist daarin gelegen dat zij de achterlijken weten te overtuigen, onder hen weten te werken en zich niet door bedachte, kinderachtige ‘linkse’ leuzen van hen afzonderen.
Het lijdt geen twijfel dat de heren Gompers, Henderson, Jouhaux en Legien dergelijke ‘linkse’ revolutionairen zeer dankbaar zijn, die, zoals de Duitse ‘principiële’ oppositie (de hemel beware ons voor een dergelijk ‘principieel’ gedoe!) of zoals sommige revolutionairen onder de Amerikaanse ‘Industriële Arbeiders van de Wereld’,[22] voorstander zijn van het uittreden uit de reactionaire vakverenigingen en van de weigering erin te werken. Het lijdt geen twijfel dat de heren ‘leiders’ van het opportunisme alle mogelijke kunstgrepen van de burgerlijke diplomatie te baat zullen nemen en de hulp van de burgerlijke regeringen, van de geestelijkheid, de politie en de rechtbanken zullen inroepen om de communisten niet tot de vakverenigingen toe te laten, om ze op alle mogelijke manieren uit de vakbonden te verdringen, om hun het werken in de vakbonden zo onaangenaam mogelijk te maken, om ze te beledigen, tegen hen te stoken en hen te vervolgen. Men moet aan dit alles weerstand weten te bieden, men moet tot elk offer bereid zijn en zelfs — als het moet — alle mogelijke listen, kunstgrepen en illegale methoden toepassen, de waarheid verzwijgen en verheimelijken, alleen maar om tot de vakverenigingen toegelaten te worden, erin te blijven en er tot elke prijs communistische arbeid in te verrichten. Onder het tsarisme hadden wij tot 1905 geen enkele ‘legale mogelijkheid’, maar toen Zoebatov van de geheime politie arbeidersvergaderingen en arbeidersverenigingen van leden van de Zwarte Honderd[23] op touw zette om revolutionairen te vangen en strijd tegen hen te voeren, stuurden wij in deze vergaderingen en verenigingen leden van onze partij (ik herinner me persoonlijk een van hen, namelijk kameraad Baboesjkin, een uitmuntende arbeider uit Petersburg, die in 1906 door de tsaristische generaals werd doodgeschoten), die contact legden met de massa, op een handige manier agitatie wisten te bedrijven en de arbeiders aan de invloed van de Zoebatov-mensen[24] wisten te ontrukken. Natuurlijk, in West-Europa, dat bijzonder sterk doortrokken is van bijzonder diep gewortelde legalistische, constitutionele, burgerlijk-democratische vooroordelen, is zoiets veel moeilijker te doen. Maar men kan en moet het doen, en wel stelselmatig.
Het Uitvoerend Comité van de Derde Internationale zou naar mijn mening zowel in het algemeen de politiek van het niet-deelnemen aan de reactionaire vakverenigingen direct moeten veroordelen (met een uitvoerige motivering waarom zo’n niet-deelneming onverstandig en voor de zaak van de proletarische revolutie buitengewoon schadelijk is), als ook in het bijzonder de houding van enkele leden van de Communistische Partij van Holland, die — hetzij direct of indirect, openlijk of in het verborgene, geheel of ten dele — deze verkeerde politiek hebben gesteund; het zou ook het eerstkomende congres van de Communistische Internationale moeten voorstellen hetzelfde te doen. De Derde Internationale moet breken met de tactiek van de Tweede Internationale, ze mag de moeilijke vraagstukken niet omzeilen, niet verdoezelen, maar moet ze met alle scherpte aan de orde stellen. Wij hebben de ‘Onafhankelijken’ (de Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland) de volle waarheid in het gezicht gezegd, we moeten ook de ‘linkse’ communisten de volle waarheid in het gezicht zeggen.
_______________
[18] Na de Februarirevolutie van 1917 wijzigde het aantal partijleden zich tot en met 1918 als volgt: tijdens de Zevende Conferentie van de RSDAP (b) voor geheel Rusland in april 1917 telde de partij 80.000 leden; tijdens het Zesde Congres van de RSDAP (b) in juli/augustus 1917 rond 240.000; tijdens het Zevende Congres van de RCP (b) in maart 1918 minstens 300.000 en tijdens het Achtste Congres in maart 1919 bedroeg het ledental 313.166.
[19] ‘De Communistische Internationale’: orgaan van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale, verscheen in de Russische, Engelse, Franse, Duitse, Spaanse en Chinese taal. Het eerste nummer verscheen op 1 mei 1919. Het tijdschrift publiceerde theoretische artikelen en documenten van de Communistische Internationale (Komintern), waaronder artikelen van Lenin. Het werd op 15 mei 1943 bij besluit van het Uitvoerend Comité van de Komintern opgeheven.
[20] Karl Marx/Friedrich Engels, Werke, band 29, Berlijn 1970 blz. 358.
[21] ‘Folkets Dagblad — Politiken’: dagblad van de Zweedse linkse sociaaldemocraten, die in 1917 de Linkse Sociaaldemocratische Partij oprichtten. In 1921 trad deze partij tot de Communistische Internationale toe en noemde zich Communistische Partij. Het dagblad werd haar orgaan. Na de scheuring van de Communistische Partij van Zweden in 1929 ging het blad in handen van de rechtervleugel over. In mei 1945 werd het opgeheven.
[22] Industriële Arbeiders van de Wereld (Industrial Workers of the World — IWW) was een organisatie van Amerikaanse arbeiders, opgericht in 1905. In het werk van deze organisatie traden de anarcho-syndicalistische trekken scherp aan het licht: zij erkende de politieke strijd van het proletariaat niet; zij ontkende de leidende rol van de partij en de noodzaak voor de dictatuur van het proletariaat te strijden. De IWW werd een sektarische groep, die spoedig elke invloed op de arbeiders verloor.
[23] Zwarte Honderd: door de tsaristische geheime politie (Ochrana) in het leven geroepen monarchistische benden ter bestrijding van de revolutionaire beweging. Ze vermoordden revolutionairen, pleegden aanslagen op vooruitstrevende intellectuelen en organiseerden pogroms tegen de joden.
[24] Lieden als Gompers, Henderson, Jouhaux en Legien zijn niet veel anders dan dergelijke Zoebatovs, die zich van onze Zoebatov alleen onderscheiden door het Europese kostuum, de Europese manieren, de beschaafde, verfijnde, democratisch getinte methoden, waarmee zij een laaghartige politiek voeren. — Noot van Lenin.