V.I. Lenin
Wat te doen?


5. Het “plan” voor een algemeen-Russische krant

“De grofste fout van de “Iskra” in dit opzicht”, schrijft B. Kritsjevski (“Rabotsjeje Djelo”, Nr. 10, blz. 30), terwijl hij ons van de strekking beschuldigt “de theorie, door haar van de praktijk te isoleren, tot een dode leerstelling te maken”, — “is haar ‘plan’ van een algemeen Russische partijorganisatie” (d.w.z. het artikel “Waarmee te beginnen?”) En Martynov secondeert hem door te verklaren, dat “de strekking van de “Iskra”, om de betekenis van de voorwaarts strevende gang van de grauwe dagelijkse strijd vergeleken bij het propageren van meer schitterende en volmaakte ideeën naar beneden te halen... bekroond werd door het plan van een partij-organisatie, dat zij in Nr. 4, in het artikel “Waarmee te beginnen?” voorstelt” (l.c. blz. 61). Tenslotte sloot zich in de allerjongste tijd hij de mensen, die over dit “plan” (de aanhalingstekens moeten de ironische houding in dit opzicht tot uitdrukking brengen) verontwaardigd zijn, ook L. Nadjezjdin aan en wel in de door ons pas ontvangen brochure “Aan de vooravond van de revolutie” (uitgegeven door de ons reeds bekende “revolutionair-socialistische groep Swoboda”), waarin wordt verklaard, dat “thans van een organisatie te spreken, welker draden van een Al-Russische krant uitgaan, betekent: het produceren van studeerkamer-ideeën en studeerkamer-werk’ (blz. 126); dat dit een verschijnsel is van “literatendom”, enz.

Dat onze terrorist solidair bleek te zijn met de verdedigers van de “voorwaarts strevende gang van de grauwe dagelijkse strijd”, dat kan ons niet verwonderen, nadat wij in de hoofdstukken over politiek en organisatie de wortels van deze verwantschap nagegaan. Maar wij moeten nu reeds opmerken, dat L. Nadjezjdin en slechts hij alleen, heeft gepoogd, zich eerlijk in de gedachtengang van het artikel, dat hem heeft mishaagd, in te denken, — dat hij heeft gepoogd het zakelijk te beantwoorden, — terwijl de “Rabotsjeje Djelo” absoluut niets zakelijks heeft gezegd, maar slechts moeite deed om de kwestie met behulp van een massa onbehoorlijke demagogische uitvallen te verwarren. En hoe onaangenaam ons dit ook moge zijn, wij moeten beginnen enige tijd te besteden aan het reinigen van deze Augiasstal.

b) KAN EEN KRANT EEN COLLECTIEVE ORGANISATOR ZIJN?[1]

Heel de kern van het artikel “Waarmee te beginnen?” is juist het stellen van deze vraag en het bevestigende antwoord daarop. De enige ons bekende poging om deze kwestie zakelijk te analyseren en de noodzakelijkheid van haar beantwoording in afwijzende zin te bewijzen, doet L. Nadjezjdin, wiens argumenten wij hier ook in hun geheel zullen aanhalen: —

“Het bevalt ons zeer goed, hoe de “Iskra” (Nr. 4) de kwestie van de noodzakelijkheid ener algemeen-Russische krant stelt, maar wij kunnen het er geenszins mee eens zijn, dat men deze kwestie in een artikel onder het opschrift “Waarmee te beginnen?” behandelt, Het is ongetwijfeld één van de belangrijkste dingen, maar de grondslag van een strijdorganisatie voor het revolutionaire moment kan niet worden gelegd door een krant, niet door een gehele serie van populaire vlugschriften, niet door een berg van proclamaties. Het is noodzakelijk het vormen van sterke politieke plaatselijke organisaties aan te pakken. Wij hebben ze niet; wij hebben voornamelijk onder intelligente arbeiders gewerkt, maar de massa’s hebben bijna uitsluitend de economische strijd gevoerd. Wanneer er geen sterke politieke plaatselijke organisaties worden gevormd, welke betekenis heeft dan een nog zo goed georganiseerde algemeen-Russische krant?

Een onverbrandbaar brandend braambos, dat niet opbrandt, maar dat ook niemand in vuur zet! Daaromheen, terwille daarvan zal het volk bijeen komen, zich organiseren, — meent “de Iskra”. Maar het ligt voor hen veel meer voor de hand voor een concretere zaak bijeen te komen en zich te organiseren! Zulk een concretere zaak kan en moet het op brede wijze organiseren van plaatselijke kranten zijn, de onmiddellijke voorbereiding van de arbeiders voor demonstraties, het gestage werken van de plaatselijke organisaties onder de werklozen (onverpoosde verspreiding van vlugschriften en blaadjes onder hen, het houden van vergaderingen, van protestacties tegen de regering, enz.). Men moet ter plaatse een begin maken aan de levende politieke arbeid en wanneer op deze reële grondslag de noodzakelijkheid van de vereniging blijkt te bestaan, dan zal deze niet kunstmatig zijn en niet slechts op papier staan; niet door kranten kan zulk een vereniging van het plaatselijke werk tot een algemeen-Russische zaak in het leven worden geroepen!” (“Aan de vooravond van de revolutie”, blz. 54).

Wij hebben de plaatsen van deze welsprekende tirade onderstreept, die zowel de onjuistheid van de beoordeling van ons plan door de schrijver, als de onjuistheid van zijn standpunt in het algemeen, dat hij hier tegenover de “Iskra” plaatst, bijzonder plastisch aantonen. Wanneer er geen sterke plaatselijke organisaties worden gevormd — dan zal ook de meest uitstekende algemeen-Russische krant generlei betekenis hebben. Volkomen juist. Maar het wezen van de zaak ligt juist daarin, dat er geen ander middel is om sterke positie te vormen dan een algemeen-Russische krant.

De schrijver heeft de meest belangrijke verklaring van de “Iskra” over het hoofd gezien, die zij gaf, voor zij tot de uiteenzetting van haar “plan” overging:

“noodzakeljk is de oproep tot het scheppen van een revolutionaire organisatie, in staat om alle krachten te verenigen en de beweging niet slechts in naam, maar ook daadwerkelijk te leiden, d.w.z. steeds gereed te zijn tot het ondersteunen van elk protest en elke uitbarsting, om hiervan gebruik te maken ter vermeerdering en versterking van de voor de beslissende strijd deugdelijke strijdkrachten”.

Principieel, — vervolgt de “Iskra”, — zullen echter allen, na Februari en Maart het hiermee eens zijn, wij hebben echter geen principiële, maar een praktische beslissing in de kwestie nodig; het is noodzakelijk, terstond een bepaald plan van organisatie uit te werken, opdat terstond van verschillende zijden uit aan de opbouw daarvan kan worden begonnen. En nu wil men ons van de praktische beslissing weer naar een, weliswaar principieel juiste, onbetwistbaar grootse, maar voor de brede massa van de werkers volkomen onbegrijpelijke waarheid achteruit trekken: “sterke, politieke organisaties vormen!” Daar gaat het al niet meer om, geachte schrijver, het gaat er om, hoe dit werk precies moet geschieden!

Het is niet waar, dat “wij voornamelijk onder intelligente arbeiders hebben gewerkt, terwijl de massa’s bijna uitsluitend de economische strijd hebben gevoerd”. In zulk een vorm vervalt deze zinsnede in de voor de “Swoboda” gebruikelijke en grondig verkeerde methode om de intelligente arbeiders tegenover de “massa” te plaatsen. Ook de intelligente arbeiders hebben bij ons in de laatste jaren “bijna uitsluitend de economische strijd gevoerd”. Dit enerzijds. En anderzijds zullen ook de massa’s nooit leren de politieke strijd te voeren, zolang wij er niet toe zullen bijdragen, dat voor deze strijd, zowel uit de kringen van de intelligente arbeiders, als ook uit de kringen van de intellectuelen, leiders worden opgeleid; zulke leiders kunnen echter uitsluitend worden.opgeleid door een stelselmatige, voortdurende beoordeling van alle kanten van ons politiek leven, van alle pogingen tot protest en strijd van de verschillende klassen en uit verschillende aanleidingen. Daarom is het eenvoudig belachelijk, wanneer men van het “opbouwen van politieke organisaties” spreekt en gelijktijdig het “papieren werk” van de politieke krant tegenover het “levende, politieke, plaatselijke werk” stelt. De “Iskra” doet immers haar “plan” van de krant neerkomen op het ‘plan’ tot het scheppen van zulk een “strijdvaardigheid”, die in staat is, zowel de werkelozenbeweging als de boerenopstanden, de ontevredenheid van de Zemstvo-mensen en de “verontwaardiging van de bevolking over het te keer gaan van de tsaristische basjiboezoeks”, enz te steunen. Ieder, die de beweging kent, weet immers zeer goed, dat de overgrote meerderheid van de plaatselijke organisaties daar zelfs niet aan denkt, dat vele van de hier aangeduide perspectieven van het “levende politieke werk” nog geen enkele maal door enigerlei organisatie zijn verwezenlijkt, dat bv. de poging om de aandacht op het toenemen van de ontevredenheid en het protest onder de Zemstvo-intellectuelen te vestigen, zowel bij Nadjezjdin (“lieve hemel, is dit soms een orgaan voor Zemstvo-mensen?” - “Aan de vooravond van de revolutie”, blz. 129) als bij de economisten (Nr. 12 van de “Iskra”, brief) en bij vele mannen van de praktijk een gevoel van stomme verbazing veroorzaakt heeft. Onder zulke omstandigheden kan men slechts hiermee “beginnen”, dat men de mensen er toe brengt, over dit alles na te denken, — dat men hen er toe brengt alle mogelijke tekenen van gisting en actieve strijd samen te vatten en te veralgemenen. “Levend politiek werk” kan men in onze tijd van het naar beneden halen van de sociaaldemocratische opgaven uitsluitend met politieke agitatie beginnen, die zonder een algemeen-Russische, dikwijls verschijnende en op de juiste wijze verspreide krant onmogelijk is.

Mensen die in het “plan” van de “Iskra” een verschijnsel van “literatendom” zien, hebben het wezen van het plan absoluut niet begrepen, omdat zij datgene als doel beschouwen, wat op het huidige ogenblik als het meest passende middel op de voorgrond wordt geschoven. Deze mensen hebben zich niet de moeite gegeven Over de beide vergelijkingen na te denken, waarmee het voorgestelde plan aanschouwelijk werd geïllustreerd. Het organiseren van een algemeen-Russische politieke krant, — heette het in de “Iskra”, — moet de leidraad zijn, aan de hand waarvan wij deze organisatie (d.w.z. de revolutionaire organisatie, die steeds bereid is om elk protest en elke uitbarsting te ondersteunen) onverstoorbaar kunnen ontwikkelen, verdiepen en uitbreiden. Zeg mij eens: wanneer de metselaars op verschillende plaatsen stenen metselen voor een reusachtig groot, nog ongekend bouwwerk, is het dan “papieren” werk, wanneer zij een koord spannen, dat hun de juiste plaats voor het metselen van de stenen helpt vinden, dat het einddoel van het algemene werk aanwijst, dat de mogelijkheid schenkt, om niet slechts van elke steen, maar ook van elk stukje van een steen een goed gebruik te maken, dat in verbinding met het voorafgaande en het volgende een afgesloten en alles omvattende lijn vormt? En beleven wij in ons partijleven soms niet juist zulk een ogenblik, dat wij stenen en metselaars bezitten en dat juist het voor allen zichtbare koord ontbreekt, waaraan allen zich zouden kunnen houden? Laat men maar schreeuwen, dat wij, door dit koord te spannen, willen commanderen: indien wij zouden willen commanderen, mijne heren, dan zouden wij inplaats van de “Iskra Nr. 1” de “Rabotsjaja Gazeta Nr. 3” hebben geschreven zoals enige kameraden ons hadden voorgesteld en waartoe wij het volle recht zouden hebben gehad. Wij hebben dit evenwel niet gedaan: wij wilden de handen vrij houden voor de onverzoenlijke strijd tegen pseudo-democraten; wij wilden, dat ons koord, als het op de juiste wijze is gespannen, zou worden erkend, omdat het juist is en niet omdat een officieel orgaan het had gespannen.

“De kwestie van het samenvatten van de plaatselijke actie in centrale organen draait in een tovercirkel”, onderricht ons L. Nadjezjdin, — “de samenvatting eist de gelijksoortigheid van de elementen, maar deze gelijksoortigheid kan zelf slechts worden geschapen door iets dat verenigt; dit verenigende kan op zijn beurt het product van sterke plaatselijke organisaties zijn, die zich thans geenszins door een voor allen gelijkelijk geldend karakter onderscheiden”.

Een even respectabele en onbetwistbare waarheid als die, dat men sterke politieke organisaties moet opbouwen. En een even onvruchtbare waarheid. Iedere kwestie “draait in een tovercirkel”, want het gehele politieke leven is een eindeloze keten van een eindeloze reeks van schakels. De gehele kunst van de politicus bestaat juist hierin, dat schakeltje te vinden en met alle kracht vast te grijpen, dat hem het minst van al uit de hand kan worden geslagen, dat op het gegeven ogenblik het belangrijkste is, dat de bezitters van deze schakel het beheersen van de gehele keten het best waarborgt. Was er bij ons een groep ervaren metselaars, die zo goed op elkaar zijn ingewerkt, dat zij ook zonder koord juist daar de stenen leggen, waar het noodzakelijk is (dat is abstract gesproken volstrekt niet onmogelijk), dan konden we zeker ook een andere schakel grijpen. Maar dit is juist het ongeluk, dat wij nog geen ervaren en goed op elkaar ingewerkte metselaars hebben, dat de stenen maar al te vaak geheel verkeerd worden gelegd, niet volgens een gemeenschappelijk koord, maar zo verspreid, dat de vijand ze eenvoudig wegblaast, als waren het geen stenen, maar zandkorreltjes.

Een andere vergelijking:

“De krant is niet slechts een collectieve propagandist en een collectieve agitator, maar ook een collectieve organisator. In dit laatste opzicht kan ze worden vergeleken met een steiger die om een in aanbouw zijnd gebouw wordt opgetrokken; het laat de omtrekken van het gebouw zien, vergemakkelijkt de verbinding tussen de afzonderlijke bouwvakarbeiders, helpt hun, het werk te verdelen en de algemene resultaten te overzien, die door de georganiseerde arbeid zijn bereikt” [2]

Niet waar, dit lijkt op een literaat, een man van de studeerkamer, die zijn eigen rol overschat? Er is voor de woning zelf immers geen steiger nodig, de steiger wordt van het slechtste materiaal gemaakt; hij wordt slechts voor korte tijd opgetrokken en zodra de buitenbouw van het gebouw klaar is, wordt hij in de oven geworpen Wat de opbouw van revolutionaire organisaties betreft, leert de ervaring dat zij soms, ook zonder steiger kunnen worden opgebouwd, — men denke bvb. aan de jaren ‘70. Maar thans kan men zich bij ons zelfs niet de mogelijkheid voorstellen om zonder steiger het voor ons noodzakelijke bouwwerk op te trekken.

Nadjezjdin is het hiermee niet eens en zegt:

“De “Iskra” meent, dat het volk zich om de krant heen, bij het werk en daarvoor, zal verzamelen, organiseren. Maar het ligt voor het volk veel meer voor de hand, zich om een meer concrete zaak te verzamelen en te organiseren!”

Zo, zo, “het ligt meer voor de hand... om een meer concrete zaak...” Een Russisch spreekwoord zegt: Spuw niet in de put, — men moet er water uit drinken. Maar er zijn mensen, die er niets op tegen hebben ook uit een put te drinken, waarin reeds gespuwd is. Tot wat voor minderwaardigheden zijn onze prachtige legale “critici van het marxisme” en de illegale aanhangers van de “Rabotsjaja Mysl” in naam van dit meer concrete al niet gekomen! Hoe wordt onze gehele beweging teneergedrukt door onze benepenheid, door ons gebrek aan initiatief en durf, die door de traditionele argumenten van het “meer voor de hand liggen om een meer concrete zaak” worden gerechtvaardigd! En Nadjezjdin, die een bijzonder fijn gevoel voor het “leven” meent te bezitten, die de mannen van de “studeerkamer” bijzonder streng veroordeelt, die (uit zogenaamde geestigheid) de “Iskra” beschuldigt, overal slechts economisme te zien, die zich verbeeldt, dat hij verre boven die verdeling in orthodoxen en critici staat, — hij merkt niet, dat hij met zijn argumenten juist de benepenheid in de hand werkt, waarover hij verontwaardigd is, dat hij uit de put drinkt, die al flink volgespuwd is! Ja, de oprechte verontwaardiging over de benepenheid, de brandendste begeerte de mensen, die zich daarvoor buigen, te verheffen, zijn nog niet toereikend, wanneer hij zich in zijn verontwaardiging zonder stuur en zeilen laat drijven en even “elementair” als de revolutionairen der jaren ‘70 tot de “exciterende terreur”, de “agrarische terreur” het “luiden van de stormklok”, enz., zijn toevlucht neemt. Men bezie dit “meer concrete”, waarom heen, — naar hij meent, — “het veel meer voor de hand ligt”, zich te verzamelen en te organiseren: 1. de plaatselijke kranten; 2. de voorbereiding tot demonstraties; 3. het werken onder de werklozen. Bij de eerste oogopslag ziet men, dat al deze dingen volkomen toevallig, lukraak, zijn uitgekozen, om maar het één of ander te zeggen, want hoe wij ze ook mogen bekijken, het is volkomen onzinnig, daarin iets speciaals te vinden, waarom heen men zich zou kunnen “verzamelen en organiseren”. Dezelfde Nadjezjdin zegt toch een paar bladzijden verder:

“Het wordt tijd, eenvoudig het feit vast te stellen: ter plaatse wordt erbarmelijk weinig gewerkt; de comité’s.doen nog niet een tiende gedeelte van wat zij konden doen... de verenigde centra, die wij thans hebben, zijn een fictie, dat is revolutionair bureaucratisme, een elkaar bevorderen op generaalsposten, en zo zal het blijven, zolang er geen sterke plaatselijke organisaties zullen ontstaan”.

In deze woorden is ongetwijfeld, naast overdrijving, ook veel bittere waarheid vervat; maar ziet Nadjezjdifl het verband tussen het erbarmelijk geringe werk ter plaatse en de benepen gezichtskring van de leiders, de beperkte omvang van hun actie, die bij het gebrek aan scholing van de binnen de plaatselijke organisaties opgesloten leiders niet zijn te vermijden? Heeft hij soms, evenals de schrijver van het artikel over organisatie in de “Swoboda”, vergeten, hoe de overgang tot een brede plaatselijke pers (sedert 1898) met de bijzondere versterking van het economisme en het “hand-werksergedoe” gepaard ging? Ja, zelfs wanneer een ietwat bevredigende organisatie van een “brede lokale pers” mogelijk ware (maar hierboven hebben wij aangetoond, dat zij, met uitzondering van zeer bijzondere gevallen, onmogelijk is), ook dan zouden de plaatselijke organen niet alle krachten van de revolutionairen voor gemeenschappeljke aanval op het absolutisme, voor het leiden van de éne strijd kunnen “verzamelen en organiseren”. Men vergete niet, dat het hier alleen gaat om de “verzamelende”, de organisatorische betekenis van de krant en wij zouden Nadjezjdin, die de verbrokkeling verdedigt, de ironische en door hemzelf gestelde vraag kunnen voorleggen: “Hebben wij soms ergens vandaan 200.000 revolutionaire organisatorische krachten geërfd?”

Verder: “de voorbereiding tot demonstraties” kan men niet tegenover het plan van de “Iskra” stellen, omdat dit plan als één van zijn doeleinden ook juist de meest brede demonstraties behelst; het gaat slechts om de keuze van het praktische middel. Nadjezjdin is hier weer in verwarring geraakt, omdat hij buiten beschouwing laat, dat demonstraties (die tot dusver in de grote meerderheid van de gevallen geheel elementair plaatsvonden) slechts door een reeds “verzameld en georganiseerd” leger kunnen worden “voorbereid”, maar dat wij juist niet weten te verzamelen en te organiseren.

“Het werk onder de werklozen”. Weer dezelfde warboel. want dit is ook één van de krijgsverrichtingen van een gemobiliseerd leger en niet een mobilisatie-plan. In welke mate Nadjezjdin ook hier het verderfelijke van onze verbrokkeling, van de ontstentenis bij ons van “200.000 krachten” onderschat, blijkt uit hetgeen volgt. Aan de “Iskra” hebben velen (onder wie ook Nadjezjdin) verweten, dat zij te weinig berichten over werkloosheid en slechts toevallige correspondenties over de meest gewone verschijnselen in het dorpsleven publiceerde Het verwijt is gerechtvaardigd, maar de “Iskra” is hier “schuldig zonder schuld”. Wij trachten onze “koord” ook door het dorp te trekken, maar wij hebben daar bijna geen metselaars, en wij moeten iedereen aansporen, die ook maar een alledaags feit meedeelt, in de hoop, dat dit het aantal medewerkers op dit gebied zal vermeerderen en ons allen zal leren, tenslotte werkelijk slechts feiten van betekenis te kiezen. Maar er bestaat zó weinig materiaal voor zulk een scholing, dat zonder het veralgemenen daarvan voor geheel Rusland er volstrekt niets aanwezig is, waaruit men zou kunnen leren. Ongetwijfeld zou iemand, die slechts bij benadering zoveel agitatorisch talent bezit en het leven van de allerarmsten ook slechts bij benadering zo goed kent als bij Nadjezjdin het geval is, door agitatie onder de werklozen aarn de beweging onschatbare diensten kunnen bewijzen, — maar zulk een man zou zijn talent in de grond begraven indien hij er geen zorg voor droeg, dat alle Russische kameraden van iedere stap van zijn werk in kennis werden gesteld, om op deze wijze voor die mensen een les en een voorbeeld te zijn, die in hun massa nog niet de kunst verstaan om iets nieuws aan te pakken.

Over de betekenis van het aanéénsluiten, over de noodzakelijkheid “om te verzamelen en te organiseren”, spreken thans allen zonder uitzondering, maar in de meeste gevallen vinden wij geen enkel duidelijk voorstel, waarmee men moet beginnen en hoe men deze aaneensluiting tot stand moet brengen. Allen zullen het er zeker over eens zijn, dat, indien wij de afzonderlijke kringen — laat ons zeggen, de wijkkringen van een stad “verenigen”, er gemeenschappelijke instellingen noodzakelijk zijn, d.w.z. niet alleen de algemene benaming “vereniging”, maar daadwerkelijk gemeenschappelijk werk, een uitwisselen van materiaal, ondervinding en krachten, een verdelen van de functies niet alleen maar over de wijken, maar ook naar de speciale gebieden van de gehele stedelijke actie. Iedereen zal het er over eens zijn, dat de kosten van een solied, conspiratief apparaat uit de “middelen” (zowel uit de materiële als de menselijke natuurlijk) van één wijk niet kunnen worden gedekt (als men een uitdrukking uit de handel mag gebruiken), dat op een zo eng gebied het talent van een specialist niet tot ontplooiing kan komen. Hetzelfde geldt evenwel ook voor de aaneensluiting van verschillende steden, want ook het strijdperk van een enkele stad blijkt te eng en is reeds in de geschiedenis van de sociaaldemocratische beweging veel te eng gebleken; dit hebben wij hierboven met een voorbeeld zowel van de politieke agitatie als van het organisatie-werk uitvoerig bewezen. Men moet dit strijdperk noodzakelijkerwijs en vóór alles uitbreiden, men moet een daadwerkelijke verbinding tot stand brengen tussen de steden door regelmatig gemeenschappelijk werk, want de verbrokkeling drukt de mensen neer, die “als in een kuil zitten” (volgens de uitdrukking van de schrijver van een brief aan de “Iskra”), zonder te weten, wat er in de grote wereld gebeurt, bij wien zij kunnen leren hoe zij ondervinding kunnen opdoen, op welke wijze het verlangen naar een brede actie te bevredigen is. En ik blijf volhouden, dat men slechts kan beginnen deze daadwerkelijke verbinding tot stand te brengen op de grondslag van een algemene krant, als de enige, regelmatige, algemeen-Rusissische onderneming die de resultaten van de meest veelsoortige vormen van actie samenvat en daardoor de mensen aanvuurt om steeds voorwaarts te schrijden op al de talrijke wegen, die leiden naar de revolutie, zoals alle wegen naar Rome leiden. Indien wij niet slechts met woorden een vereniging willen, dan is het noodzakelijk, dat iedere plaatselijke kring onverwijld, zeggen wij: een vierde van zijn krachten voor het actieve werk aan de algemene zaak ter beschikking stelt en de krant zal hem onmiddellijk de algemene lijnen, de omvang en het karakter van de zaak tonen, zal hem tonen, welke leemten zich in de gehele Al-Russische actie het sterkst laten gevoelen, waar geen agitatie is, waar de verbinding zwak is, welke raadjes van het geweldige algemene mechanisme de betreffende kring zou kunnen verbeteren of door betere zou kunnen vervangen. Een kring, die nog niet heeft gewerkt en pas werk zoekt, zou reeds kunnen beginnen niet als een handwerker in een aparte kleine, werkplaats, die noch, de ontwikkeling van de “industrie” voor hem, noch de algemene stand van de gegeven industriële productiemethoden kent, maar als deelhebber in een grote onderneming, die de gehele algemeen-revolutionaire aanval op het absolutisme weerspiegelt. — En hoe volmaakter elk afzonderlijk raadje is bewerkt, hoe groter het aantal functionarissen is, die aan een onderdeel van de algemene zaak werken, des te dichter zou ons net worden en des te minder verwarring zouden de onvermijdelijke overvallen in de algemene rijen veroorzaken.

Een feitelijke verbinding zou alleen reeds de functie van de verspreiding van de krant tot stand brengen (als deze de naam van krant zou verdienen, d.w.z. regelmatig en niet slechts één keer per maand, zoals de dikke tijdschriften, maar vier keer per maand zou verschijnen). Thans zijn de verbindingen tussen de steden voor revolutionaire doeleinden een zeer grote zeldzaamheid en in ieder geval een uitzondering; dan zouden deze verbindingen reëel worden en zij zouden natuurlijk niet slechts het verspreiden van de krant, maar ook (wat veel belangrijker is) het uitwisselen van ervaring, van materiaal, krachten en middelen waarborgen. De omvang van het organisatorische werk zou onmiddellijk enige keren zo groot worden en het succes op de ene plaats zou bestendig bijdragen tot verdere volmaking, tot de wens om van de reeds aanwezige ervaring van een aan het andere einde van het land werkende kameraad gebruik te maken. Het plaatselijke werk zou zeer veel rijker en veelzijdiger worden dan nu: de politieke er economische onthullingen, in geheel Rusland verzameld, zouden aan de arbeiders van alle vakken en van alle trappen van ontwikkeling geestelijk voedsel geven, zij zouden materiaal en aanleiding geven voor gesprekken en besprekingen over de meest verschillende kwesties, die bovendien door toespelingen in de legale pers, door gesprekken in de beschaafde kringen en “bedeesde” regeringsmededelingen zouden worden opgeworpen. Iedere uitbarsting, iedere demonstratie zou in heel Rusland van alle kanten worden besproken en beoordeeld en zou zo de wens doen ontstaan, niet bij de anderen ten achter te blijven, het beter te doen dan de anderen (wij socialisten wijzen volstrekt niet iedere wedijver, iedere “concurrentie” in het algemeen af!), — doelbewust voor te bereiden hetgeen voor de eerste keer op de een of andere elementaire wijze tot stand kwam, de gunstige verhoudingen op een bepaalde plaats of op een bepaald ogenblik te benutten om het plan van aanval te veranderen, enz. Bovendien zou deze verlevendiging van het plaatselijke werk niet tot die wanhopige “laatste” inspanning van alle krachten en tot het op het spel zetten van alle mensen leiden, zoals het thans meestal bij iedere demonstratie of bij elk verschijnen van een plaatselijke krant het geval is: enerzijds zou het de politie veel moeilijker vallen om tot de “wortels” door dringen, aangezien het immers niet bekend is, op welke plaats men moet zoeken; anderzijds zou de geregelde gemeenschappelijke arbeid de mensen er aan wennen, de kracht van een bepaalde aanval aan te passen aan de bestaande kracht van een bepaald gedeelte van de troepen van het gehele leger (thans denkt aan een dergelijke aanpassing bijna niemand, want in negen van de tien gevallen hebben zulke aanvallen op elementaire wijze plaats) en zou hij het “transport” niet slechts van literatuur, maar ook van revolutionaire krachten uit een andere plaats vergemakkelijken.

Thans bloeden in de meeste gevallen deze krachten bij de eng begrensde lokale arbeid dood, doch dan ware de mogelijkheid aanwezig en zou er steeds aanleiding zijn om een enigszins begaafd agitator van het ene einde van het land naar het andere te werpen. Men zou met kleine reizen in partijaangelegenheden op partijkosten beginnen, om er aan te wennen geheel in dienst van de partij te leven, beroepsrevolutionair te worden, zich tot werkelijk politiek leider op te werken.

En indien het ons werkelijk zou gelukken te bereiken, dat alle, of een beduidende meerderheid van de plaatselijke comité’s, plaatselijke groepen en kringen actief aan de algemene zaak zouden meewerken, dan zouden wij binnen zeer korte tijd een weekblad kunnen uitgeven, dat geregeld in tienduizenden van exemplaren over geheel Rusland werd verspreid. Dit blad zou een onderdeel worden van de geweldige blaasbalg, die elke vonk van de klassenstrjd en de volksverontwaardiging tot een algemene brand aanwakkert. Rondom deze, op zichzelf beschouwd nog zeer onschuldige en nog zeer kleine, maar geregelde en in de volle betekenis van het woord algemene zaak, zou men een staand leger van beproefde strijders stelselmatig kunnen verzamelen en oefenen. Op de steiger van dit algemene organisatorische gebouw zouden zich uit onze revolutionairen sociaaldemocratische Zjeljabow’s, uit onze arbeiders Russische Bebel’s verheffen, die zich aan het hoofd van het gemobiliseerde leger zouden stellen en het gehele volk wakker schudden, om met Ruslands vloek en schande af te rekenen. Ziedaar, waarvan men moet dromen!

“Moet dromen!” Ik heb deze woorden neergeschreven en ben geschrokken. Ik stelde me voor, dat ik deelneem aan het “Verenigingscongres” en tegenover mij zitten de redacteuren en medewerkers van de “Rabotsjeje Djelo”. En daarstaat partijgenoot Martynov op en richt zich dreigend tot mij: — “Veroorloof mij, U te vragen heeft een autonome redactie nog het recht te dromen zonder daarvoor van te voren aan de partijcomité’s verlof te vragen?” En na hem staat partijgenoot Kritsjevsk op en vervolgt (partijgenoot Martynov filosofisch verdiepend, die reeds sedert lang partijgenoot Plechanov verdiepte) nog dreigender: — “Ik ga verder. Ik vraag, of een marxist in het algemeen het recht heeft te dromen, wanneer hij niet vergeet, dat volgens Marx de mensheid zich steeds datgene tot taak stelt, wat zij kan verwezen1ijken en dat de tactiek het groei-proces is van de taak, die samen met de partij groeit?”

Wanneer ik alleen maar aan die dreigende vragen denk, dan loopt mij een koude rilling over het lijf en ik denk er alleen aan, waar mij te verschuilen. Laat ik proberen mij achter Pisarev te verschuilen:

“Er is tweespalt en tweespalt”, [3] — schreef Pisarew over de tweespalt tussen droom en werkelijkheid. — “Mijn droom kan de natuurlijke loop van de gebeurtenissen achterhalen of hij kan geheel op zijwegen gaan, langs wegen, die de natuurlijke loop van de gebeurtenissen nooit kan gaan. In het eerste geval is het dromen helemaal niet schadelijk; het kan zelfs de energie van de werkende mens bevorderen èn versterken... In zulke dromen is niets, dat de arbeidskracht bederft of verlamt. Zelfs geheel het tegendeel. Indien de mens in het geheel niet in staat was om zó te dromen, indien hij niet nu en dan vooruit kon snellen om in zijn verbeelding als een geheel het beeld van het voltooide werk te zien, dat pas in zijn handen begint te ontstaan, — dan kan ik mij absoluut niet voorstellen, welke aanvurende oorzaak de mens er toe zou brengen omvangrijke en vermoeiende werken op het gebied van de kunst, de wetenschap en het praktische leven te beginnen en ten einde te brengen... De tweespalt tussen droom en werkelijkheid is helemaal niet schadelijk, indien slechts de dromende persoonlijkheid ernstig aan haar droom gelooft, wanneer zij oplettend het leven beschouwt, haar waarnemingen met haar luchtkastelen vergelijkt en in het algemeen eerlijk aan het verwezenlijken van haar fantasie werkt. Wanneer er enigerlei contact tussen droom en leven bestaat, dan is alles goed”.

Ziedaar welk soort van dromen er, helaas, te weinig in onze beweging zijn. En schuld daaraan hebben bovenal de vertegenwoordigers van de legale kritiek en het illegale “chwostisme”, die op hun nuchterheid en op hun “nauw contact” met het “concrete” pochen.

c) WELK ORGANISATIETYPE HEBBEN WIJ NODIG?

Uit het voorgaande kan de lezer zien, dat onze “tactiek als plan” bestaat in het afwijzen van de onmiddellijke oproep tot de stormaanval, in de eis, een “geregeld beleg voor de vijandelijke vesting” te slaan, of, anders gezegd, in de eis alle inspanning te richten op het bijeenroepen, organiseren en mobiliseren van een geregeld leger. Toen wij de “Rabotsjeje Djelo” uitlachten wegens haar plotseling overgaan van het economisme naar het geschreeuw over de stormaanval (dat in April 1901 in Nr. 6 van de “Listok” van de “Rabotsjeje Djelo” weerklonk), heeft ze ons natuurlijk met de beschuldiging van “leerstelligheid” aangevallen, ons verweten, dat wij onze revolutionaire plicht niet begrijpen, tot voorzichtigheid hebben aangemaand, enz. Ons hebben deze verwijten uit de mond van .mensen, die in het geheel geen vaste beginselen hebben en zich tot de scherpzinnige “tactiek als proces” bepalen, volstrekt niet verwonderd, evenmin als wij er ons over hebben verwonderd, dat Nadjezjdin die in het algemeen een souvereine minachting heeft voor alle vaste beginselen in het program en in de tactiek deze beschuldigingen herhaalde.

Men zegt, dat de geschiedenis zich niet herhaalt. Maar Nadjezjdin tracht uit alle macht haar te herhalen; hij bootst ijverig Tkatsjow na, scheidt op het “revolutionaire cultuur-gedoe” en schreeuwt over “luiden van de stormklok”, over het bijzondere “standpunt van de vooravond van de revolutie” enz. Hij vergeet blijkbaar de bekende uitspraak, dat, wanneer het origineel van een historische gebeurtenis een tragedie is, zijn kopie slechts een kluchtspel is. De door de propaganda van Tkatsjow voorbereide en met behulp van de “vreesaanjagende” terreur, die ook werkelijk vrees heeft aangejaagd, ondernomen poging tot verovering van de macht was groots [4], maar de “exciterende” terreur van de kleine Tkatsjow is eenvoudig belachelijk en vooral belachelijk, wanneer men ze met het idee van de organisatie van doorsnee-mensen invult.

“Indien de “Iskra””, — schrijft Nadjezjdin, — “buiten de sfeer van haar literatoren zou zijn getreden, zou ze hebben gezien, dat dit (verschijnselen als de brief be arbeider in de “Iskra”, No. 7 e.d.) symptomen zijn van het feit, dat de “stormaanval” zeer, zeer spoedig zal beginnen; en thans (sic!) te spreken over een organisatie, die langs de draden van een algemeen Russisch orgaan uitgaat, betekent studeerkamer-ideeën en studeerkamer-werk produceren”.

Ziet eens, wat een ongelofelijke warboel dit is: enerzijds de exciterende terreur en de “organisatie van doorsnee-mensen” naast de opvatting, dat het “veel meer voor de hand” ligt, zich om “concretere” dingen van het slag van de plaatselijke bladen te verzamelen, — en anderzijds noemt men “thans” over een algemeen-Russische organisatie spreken: studeerkamer-ideeën produceren, dat betekent — meer rechtstreeks en eenvoudiger gezegd, “thans” is het reeds te laat! En de “brede organisatie van plaatselijke kranten”, — daarvoor is het niet te laat, hooggeachte L. Nadjezjdin? Men vergelijke hiermee het standpunt en de tactiek van de “Iskra”: de exciterende terreur is onzin; te spreken over een organisatie juist van doorsnee-mensen en over het op brede wijze organiseren van plaatselijke bladen, betekent de deur voor het economisme wijd openen. Men moet over een algemeen-Russische organisatie van derevolutionairen spreken, en daarover te spreken is zó lang niet te laat, zolang de werkelijke (niet de papieren) stormaanval nog niet begonnen is.

“Ja, wat de organisatie betreft, ziet het er bij ons werkelijk niet schitterend uit”, — vervolgt Nadjezjdin, — “ja, de “Iskra” heeft volkomen gelijk, als zij zegt, dat de hoofdmassa van onze militaire krachten uit vrijwilligers en opstandelingen bestaat... Het is goed, dat gij U de toestand van onze krachten nuchter voorstelt, maar waarom daarbij te vergeten, dat de menigte in het geheel niet voor is, en dat zij ons daarom niet zal vragen, wanneer zij de krijgsverrichtingen moet openen en zelf tot muiterij zal overgaan... Wanneer de menigte zelf met haar elementaire, vernielende kracht optreedt, dan kan zij immers “het geregelde leger” onder de voet lopen en terugdringen, waarin men wel altijd een buitengewoon systematische organisatie wilde brengen, maar waarin men niet meer slaagde”. (Cursief van ons).

Een wonderlijke logica! Juist omdat “de menigte niet voor ons is”, is het onverstandig en gaat het niet aan, over een directe “stormaanval” te schreeuwen, want de stormaanval is de aanval van een geregeld leger en niet een elementaire uitbarsting van de menigte. Juist omdat de menigte het geregelde leger onder de voet kan lopen en terugdringen, zijn wij noodzakelijk verplicht, met onze arbeid “een buitengewoon systematische organisatie” in het geregelde leger te brengen en niet bij de spontane opstand “ten achter te blijven”, want hoe sneller het ons gelukt zulk een georganiseerdheid brengen, des te waarschijnlijker is het, dat het geregelde leger niet door de menigte onder de voet wordt gelopen, maar dat het in de eerste rijen en aan de spits van van de menigte zal staan. Nadjezjdin geraakt in verwarring, omdat hij zich verbeeldt, dat dit systematisch georganiseerde leger zich bezig houdt met iets, dat het van de menigte scheidt, terwijl het zich in werkelijkheid uitsluitend bezig houdt met de alzijdige en alles omvattende politieke agitatie, d.w.z. juist het werk, dat de elementair vernietigende kracht van de menigte en de bewust-vernielende kracht van de organisatie der revolutionairen nader tot elkaar brengt en tot één geheel samensmelt. Gij, mijne heren, wentelt uw eigen schuld op anderen af, want juist de groep “Swoboda”, die de terreur in het programma opneemt, roept daarmee tegelijk op tot een organisatie van terroristen en een dergelijke organisatie zou ons leger werkelijk van de toenadering tot de massa afleiden, die, helaas nog niet aan onze zijde staat, die ons, helaas, nog niet of slechts zeer zelden vraagt, wanneer en hoe zij de krijgsverrichtingen moet openen.

“Wij zullen voor de revolutie zelf te laat komen”, vervolgt Nadjezzjdin voort de “Iskra” schrik aan te jagen, — “zoals wij voor de huidige gebeurtenissen [5], een bliksemslag uit de heldere hemel troffen, te laat zijn gekomen”.

In verband met het hierboven aangehaalde toont deze zin ons aanschouwelijk het onzinnige van het door de de Swoboda verzonnen bijzondere “standpunt van de vooravond van de revolutie” [6] Het bijzondere “standpunt” komt om duidelijk te spreken hierop neer, dat het “thans” reeds te laat is om te overleggen en zich voor te bereiden. Wanneer het er zó mee staat, zeer geëerde vijand van het “literatendom”, waarom was het dan noodzakelijk, op 132 bladzijden druks “over vraagstukken van de theorie [7] en de tactiek” te schrijven?

Gelooft u niet, dat liet voor het “standpunt van de vooravond van de revolutie” passender zou zijn geweest, 132.000 vlugschriftjes met de korte oproep “Slaat ze neer!” uit te geven?

Te laat komen voor de revolutie riskeert hij het allerminst, die de algemene politieke agitatie aan het hoofd van zijn programma, zijn tactiek en organisatiewerk plaatst zoals de “Iskra” doet. De mensen, die in geheel Rusland met het vastknopen van de draden, die van het algemeen Russische blad uitgaan, bezig zijn, zijn niet alleen voor de voorjaarsgebeurtenissen niet te laat gekomen maar hebben het ons integendeel mogelijk gemaakt, ze vooruit te zien, zij zijn ook niet te laat gekomen voor de demonstraties, die in Nr. 13 en 14 van de “Iskra” zijn beschreven; [8] integendeel, zij hebben er aan deel genomen, omdat zij levendig hun plicht gevoe1de, de elementaire opleving van de menigte te hulp te komen waarbij ze tegelijkertijd door de krant alle Russische kameraden hielpen om een nauwkeurig begrip van deze demonstraties te krijgen en van de daaruit gewonnen ervaring gebruik te maken. En als zij dan leven, zullern zij ook voor de revolutie niet te laat komen, die van ons vooral en bovenal ervaring in de agitatie zal eisen, — die verlangt, dat wij ieder protest weten te ondersteunen (op sociaaldemocratisch wijze te ondersteunen) en aan de elementaire beweging richting te geven, haar zowel voor de fouten van de vrienden als voor de vaistrikken van de vijanden te behoeden!

Zo zijn wij genaderd tot het laatste argumenr dat onq dwingt, bijzonder stevig vast te houden aan het plan tot organisatie van een algemeen-Russische krant, door middel van het gemeenschappelijk werk aan deze algemene krant. Slechts zulk een rrganisatie zal de voor de sociaaldemocratisch strijdorganisatie noodzakelijke elasticiteit waarborgen, d.w.z. de bekwaamheid om zich aan de meest veelsoortige en snel wisselende voorwaarden van de strijd onverwijld aan te passen, — de bekwaamheid

“enerzijds een open slag tegen een overmachtige vijand te ontwijken wanneer hij al zijn krachten op één punt heeft samengetrokken en anderzijds de logheid van de tegenstander uit te buiten en hem daar en dan aan te vallen, waar hij de aanval het minst verwacht.”[9]

Het zou een zeer grote fout zijn, indien wij de partijorganisatie slechts met het vooruitzicht op een oproer of een straatfevecht of slechts op de “onafgebroken voortgang van de grijze dagelijkse strijd” wilden opbouwen. Wij moeten altijd ons dagelijks werk verrichten en altijd tot alles bereid zijn, want het is zeer dikwijls bijna onmogelijk, de afwisseling van tijdperken van uitbarsting door perioden van stilstand te voorzien; en in die gevallen, dat dit mogelijk is, zou men hiervan niet voor de ombouw van de organisatie gebruik kunnen maken, want zulk een afwisseling voltrekt zich in een absolutistisch land buitengewoon snel, omdat zij somtijds alleen van een nachtelijke overval van de tsaristische rabauwen afhankelijk is. Ook de revolutie zelf mag men zich geenszins voorstellen in de vorm van een enkelvoudige handeling (zoals het blijkbaar Nadjezjdini voor ogen zweeft), maar in de vorm van enige snel opéénvolgende wisselingen van meer of minder sterke uitbarstingen en tijden van meer of minder diepe stilstand. Daarom moet de hoofdinhoud van de werkzaamheid van onze partijorganisatie het brandpunt van deze werkzaamheid, bestaan in een arbeid, die zowel in een periode van sterke revolutionaire uitbarsting als in periode van volledige stilstand mogelijk en noodzakelijk is en wel: de arbeid van de politieke agitatie, samengevat over geheel Rusland, die alle zijden van het leven belicht en op de breedste massa’s moet zijn gericht. En deze arbeid is in het huidige Rusland zonder een zeer dikwijls verschijnend algemeen-Russisch blad ondenkbaar. De organisatie, die zich vanzelf om dit blad heen vormt, de organisatie van haar medewerkers (in de ruime zin van het woord, d.w.z. van allen, die daaraan werken), zal juist tot alles bereid zijn, te beginnen met het redden van de eer, het gezag en de continuïteit van de partij op het ogenblik van de ergste “onderdrukking” van de revolutionairen, tot aan het voorbereiden, het vaststellen en het doorvoeren van de algemene gewapende volksopstand.

Inderdaad: men stelle zich het bij ons zeer gewone geval van een volledige ineenstorting in één of in een aantal plaatsen voor. Bij het ontbreken van een gemeenschappelijk geregelde taak bij alle plaatselijke organisaties zal daarbij het werk dikwijls voor vele maanden worden onderbroken. Is evenwel zulk een gemeenschappelijke taak bij allen aanwezig, — dan zou, ook bij de ergste ineenstorting het werk van twee, drie energieke mensen voldoende zijn, om binnen een paar weken nieuwe kringen van jongeren, die, zoals iedereen weet, zelfs thans zeer snel ontstaan, met het algemene cenrum te verbinden; — en wanneer deze gemeenschappelijke taak, die onder de ineenstorting heeft te lijden, allen voor ogen staat, dan zullen er nog sneller nieuwe kringen ontstaan en zullen zij zich nog sneller zelf met het centrum in verbinding kunnen stellen.

Anderzijds steile men zich een volksopstand voor. In de tegenwoordige tijd zullen allen het er wel over eens zijn, dat wij daaraan moeten denken en ons daarop moeten voorbereiden. Maar hoe voorbereiden? Het Centraal Comité kan toch niet voor alle plaatsen agenten ter voorbereiding van de opstand benoemen! Zelfs indien wij een CC hadden, zou het in de huidige Russische verhoudingen met zulke benoemingen absoluut niets bereiken. Daarentegen zou een net van agenten, dat bij het werk voor de organisatie en de verbreiding van het centraal-orgaan vanzelf wordt gevormd, niet op de leuze van de opstand behoeven “te zitten wachten”, maar het zou juist zulk een geregeld werk verrichten, dat in het geval van een opstand de grootste waarschijnlijkheid van succes zou waarborgen. Juist zo iets zou de verbinding zowel met de breedste massa’s van de arbeiders, als met alle lagen, die met het absolutisme ontevreden zijn, versterken, hetgeen voor de opstand van zulk een groot belang is. Juist zo iets zou de geschiktheid ontwikkelen om de algemene politieke toestand op zijn juiste waarde te schatten en bijgevolg ook de geschiktheid om het voor de opstand passende ogenblik te kiezen. Juist zo iets zou alle plaatselijke organisaties leren tegelijkertijd op één en dezelfde, geheel Rusland in beweging brengende, politieke kwesties en gebeurtenissen te reageren, op deze “gebeurtenissen” zo energiek, eenstemmig en doelmatig mogelijk te antwoorden; — de opstand is immers in wezen het meest energieke, eenstemmige en doelmatige “antwoord” van het gehele volk aan de regering. Tenslotte, zo iets zou juist alle revolutionaire organisaties in alle delen van Rusland leren bestendigen en tegelijkertijd streng conspiratieve verbindingen te onderhouden, die de feitelijke eenheid van de partij tot stand brengen, — en het is zonder zulke verbindingen niet mogelijk over het plan van de opstand collectief te beraadslagen en aan de vooravond van de opstand die noodzakelijke voorbereidingsmaatregelen te treffen, die ten strengste geheim moeten worden gehouden.

In één woord, het “plan van een algemeen-Russische politieke krant” is niet de vrucht van studeerkamerarbeid van mensen, die met leerstelligheid en literatendom zijn besmet (zoals het mensen toescheen, die er niet behoorlijk over hebben nagedacht), integendeel, het is het meest praktische plan om onmiddellijk aan alle kanten met de voorbereiding van de opstand te beginnen, zonder tegelijkertijd ook maar voor een ogenblik het dringende dagelijkse werk te vergeten.

_______________
[1] Paragraaf a): “Wie heeft, het artikel “Waarmee te beginnen?” kwalijk genomen?” wordt hier weggelaten, omdat zij uitsluitend een polemiek bevat tegen het verwijt van de “Rabotsjeje Djelo” en de “Boend”, dat de “Iskra” tracht te ‘commanderen’ enz. In deze paragraaf wordt o.a. gezegd, dat de “Boend” zelf (1898-1899) de leden van de rédactie van de “Iskra” had uitgenodigd om het centraal-orgaan van de partij weer in het leven te roepen en een “literair laboratorium” te organiseren. — Noot van de redactie
[2] Martynov, die in de “Rabotsjeje Djelo” de eerste zin van dit citaat heeft aangehaald (Nr. 10, blz. 62), heeft juist de tweede zin weggelaten, als wilde hij er daarmee de nadruk op leggen, dat hij op het wezen van de kwestie niet wil ingaan, of dat hij niet bij machte is dit te begrijpen. — Noot van Lenin
[3] D. J. Pisarew, “Fouten van onrijp denken”. — Noot van de redactie
[4] Dit heeft betrekking op de poging tot verovering van de macht door de partij van de “Volkswil”; zie “De taak van de Rusissiche sociaaldemocraten”. Zie deel 1 van de Verzamelde Werken van Lenin. — Noot van Lenin
[5] De demonstraties in het voorjaar van 1901. — Noot van de redactie
[6] “Aan de vooravond van de revolutie”, l.c. blz. 62 — Noot van Lenin
[7] Overigens heeft L. Nadjezjdin in zijn “overzicht van de vraagstukken van de. Theorie” ter verheldering van de theoretische kwesties bijna niets bijgedragen, indien men afziet van de volgende, van het “standpunt van de vooravond van de revolutie” uiterst belangwekkende zin: “De Bernsteiniade als geheel verliest voor ons op dit ogenblik haar scherpe karakter, evenzeer als het er niet op aankomt of de heer Adamovitsj (V. Vorovski) aantoont, dat de heer Stroeve reeds een orde heeft verdiend, of wel omgekeerd, dat de heer Stroeve de heer Adaniovitsj weerlegt en zich niet wil terugtrekken, — dit komt er alles volstrekt niet op aan, want het uur van de revolutie heeft geslagen” (blz. 110). Het zou moeilijk vallen, de grenzenloze zorgeloosheid van L. Nadjezjdjn ten ppzichte van de theorie nog plastischer voor te stellen. Wij hebben “de vooravond van de revolutie” verkondigd — daarom “komt het er volstrekt niet op aan”, of het de orthodoxen gelukt, het standpunt van de critici voor goed te weerleggen! En onze wijze man bemerkt niet, dat wij juist tijdens de revolutie de resultaten van de theoretische strijd tegen de critici voor de beslissende strijd tegen hun praktische posities nodig zullen hebben! — Noot van Lenin
[8] Bedoeld worden de studentendemonstratie van november-december 1901. — Noot van de redactie
[9] “Iskra”, nr. 4, “Waarmee te beginnen?” — “De revolutionaire cultuurdragers, die niet op het standpunt van de vooravond van de revolutie staan, laten zich door de lange duur van het werk in het geheel niet van de wijs brengen”, — schrijft Nadjezjdin (blz. 62) Hierbij willen wij opmerken: Wanneer wij niet zulk een politieke tactiek, zulk een organisatieplan weten uit te werken, dle onvoordelijk op een zeer langdurige arbeid berekend zijn en tegelijkertijd door het proces van deze arbeid zelf de bereidheid van onze partij garanderen om op haar post te zijn en bij iedere onverwachte gebeurtenis, bij iedere versnelling van de loop der gebeurtenissen, te vervullen, dan zullen wij eenvoudig armzalige politieke avontiers blijken te zijn. Alleen Nadjezjdin, die zich sedert gisteren sociaaldemocraat noemt, kan vergeten, dat het doel van de sociaaldemocratie bestaat in de radicale omvorming van de levensvoorwaarden der gehele mensheid, — dat zich de sociaaldemocraten dus door de lange duur van hun arbeid niet van de wijs mogen laten brengen. – Noot van Lenin