Karl Kautsky
Het bolsjewisme in het slop
Hoofdstuk 3


De politieke revolutie

De revolutie van 1917

Een sociale revolutie is het gevolg van een politieke omwenteling. Zij werkt echter op haar beurt weer in op de politieke toestand. Tussen de politieke en de socialen toestand van een staat bestaat een zeer nauwe wisselwerking. De politieke toestand treedt daarbij echter duidelijker aan de dag dan de sociale, daar zijn grondbeginselen samengevat zijn in korte wetten of decreten.

De veranderingen in de politieke constellatie van Rusland tonen het duidelijkst de wijziging in zijn maatschappelijke verhoudingen.

De tweede Russische revolutie brak 13 maart (volgens de toen geldende Russische tijdrekening 28 februari) 1917 uit, midden in de wereldoorlog, als gevolg van de vreselijke ellende, die deze oorlog veroorzaakte en van het gebrek aan discipline in het leger, dat deze succeslozen oorlog moede was en zich met de massa der arbeiders en boeren in de roep om vrede verenigde.

Het falen van het leger in de strijd tegen de “binnenlandse vijand” bracht het tsarisme ten val. Wat de eerste Russische revolutie van 1905 slechts onvolkomen bereikt had, werd nu met één slag op de meest radicale wijze werkelijkheid: de overwinning van een ver doorgevoerde politieke democratie. Er werd een democratische republiek gesticht; de Constituerende Nationale Vergadering, die in januari 1918 bijeenkwam en gekozen was volgens algemeen gelijk stemrecht, zou een grondwet ontwerpen. De socialistische partijen hadden in deze vergadering de overgrote meerderheid. Van de 36 miljoen uitgebrachte stemmen waren er bijna 21 miljoen uitgebracht op de sociaal-revolutionairen, 9 miljoen op de bolsjewieken, nog geen 2 miljoen op de mensjewieken en de rest, meer dan 4 miljoen stemmen, werd uitgebracht op verschillende burgerlijke partijen.

Een uitgesproken arbeiders- en boerengezinde democratie moest het resultaat zijn van het werk van deze Nationale Vergadering. Maar zij kwam niet zo ver, dat zij haar activiteit kon ontplooien. Bij de aanvang werd zij door een militaire macht uiteengejaagd en daarmede was een einde gemaakt aan de democratische revolutie.

Tot ongeluk van Rusland was deze revolutie er eerder uitgebroken dan in Duitsland en de Oostenrijkse landen. In de militaire monarchieën van de Habsburgers en de Hohenzollerns viel zij samen met het einde van de wereldoorlog. In Rusland werd het tsarisme midden in de oorlog ten val gebracht. De kwestie van het stelling nemen ten opzichte van de oorlog, die de Socialistische Internationale al verdeeld en lamgelegd had, was ook in de Russische democratie de aanleiding tot diepgaande verschillen, die allerminst samenvielen met de klassentegenstellingen. Deze kwestie was ook de oorzaak van scheuring bij de sociaaldemocratie en de sociaal-revolutionairen. Ieder wilde natuurlijk tot de vrede komen, maar de vraag was hoe en tot welke vrede? Dat was de grote moeilijkheid, want de leidende politici en militairen in Duitsland en Oostenrijk voelden zich aangemoedigd door de militairen val van het tsarisme om hun oorlogsdoel nog verder te zoeken, waardoor het de West-Europese machten des te noodzakelijker toescheen vol te houden tot de centrale machten overwonnen waren. Hoe kon men bij zulk een toestand tot een “vrede zonder annexaties en oorlogsschattingen” komen, die de socialisten eisten?

Alleen de bolsjewieken hadden de moed eenvoudig te verlangen, dat het leger uiteen zou gaan en de Russische grenzen zou prijsgeven aan de legers van de Duitsers, Oostenrijkers en Turken. Zij verwachtten, dat het antwoord op zulk een vermetelheid het uiteengaan ook van de andere legers en de wereldrevolutie zou zijn. Wanneer zij hadden voorzien, dat het resultaat van hun politiek integendeel de vrede van Brest-Litovsk (februari 1918) was, de vrije doormars van de Duitsers door de Oekraïne en zelfs naar Georgië, dan zouden zij de ontbinding van het leger in de zomer van 1917 misschien wat minder krachtig ter hand genomen hebben.

Het bolsjewistische Rusland werd indertijd niet door de wereldrevolutie, maar door de overwinning van de Entente gered. Deze wilde weliswaar slechts het contrarevolutionaire werk der Duitsers en Turken in Rusland voortzetten, maar de West-Europese staten waren te ver van de Russische gebieden verwijderd en de oorlogsmoeheid in de eigen legers was te groot dan dat zij een krachtig offensief hadden kunnen ontplooien voor doeleinden, die met geen mogelijkheid voorgesteld konden worden als maatregelen tot afweer van een bedreiging door een vreemden staat.

Onderwijl bleef de invasie van vreemde legers in Rusland voortduren. Dit, evenals de burgeroorlog, noodzaakte de bolsjewieken, die zo pas nog het eigen leger hadden ontbonden, zich aan de opbouw van een nieuw oorlogswerktuig te zetten.

Het parool van het ogenblikkelijk ontbinden van het leger had hen buitengemeen populair gemaakt bij arbeiders en boeren, maar voor alles bij de soldaten zelf.

Deze populariteit steeg nog, toen de bolsjewieken de arbeiders en boeren opwekten om zonder meer, zonder enig systeem, alle eigendommen te bemachtigen, die zij te pakken konden krijgen, terwijl de andere socialistische partijen ook wel tot onteigening van grondbezit en tot zover mogelijke socialisatie van de kapitalistische industrieën wilden overgaan, maar niet systeemloos, doch weldoordacht en volgens een bepaald plan.

Toch, hoe sterk daardoor ook de populariteit van de bolsjewieken, in tegenstelling tot die van de overige socialistische partijen, toenam, zij wonnen niet de meerderheid van de boeren en zelfs niet eens van de industriearbeiders voor zich. Dit was slechts het geval in enkele steden, maar niet in het land over het geheel genomen.

Op het eerste Al-Russische congres van de arbeiders- en soldatenraden (juni 1917) bleken van de 770 gedelegeerden, die mededelingen deden over hun partijlidmaatschap, 285 sociaal-revolutionairen, 248 mensjewieken, 105 bolsjewieken, 32 internationalisten (mensjewieken met bolsjewistische sympathieën) te zijn. Bovendien waren er nog 73 socialisten, die bij geen enkele groep aangesloten waren.

Wij hebben reeds gesproken over de stemmencijfers bij de verkiezingen voor de Constituerende Nationale Vergadering. Zij vertonen een soortgelijk beeld; alleen de mensjewieken hebben er een veel kleiner aandeel in. Zij vormden slechts een partij van industriearbeiders, maar niet van boeren (behalve in Georgië).

Zelfs onder de soldaten, die zo vurig naar huis verlangden, behaalden de bolsjewieken niet de meerderheid bij die verkiezingen, doch maar 1.800.000 stemmen van de 4.500.000, of 38 procent.

Maar zij hadden de beschikking over één ding: een partijorganisatie, die voor de oorlog reeds als organisatie van samenzweerders op de grondslag van een ijzeren discipline en een willoze onderwerping aan de leider Lenin opgebouwd was. De oorlog desorganiseerde het gehele staatsapparaat en het leger, maar eveneens de partijen van de revolutionaire democratie. Deze kregen wel een geweldige aanhang tijdens de revolutie, maar een hechte band ontbrak ten enenmale. Er kwam scheuring in de socialistische partijen zelve, naar aanleiding van de oorlogskwestie, maar ook ten gevolge van de vraag van deelneming aan coalitieregeringen, welke, door het ontbreken van een partij, die door haar ledental alle andere in de schaduw stelde, onvermijdelijk waren. De internationalisten vormden onder de mensjewieken de oppositie tegen de partijmeerderheid; dezelfde houding werd aangenomen door de linkervleugel der sociaal-revolutionairen.

Alleen de bolsjewieken bleken in staat hun groeiende aanhang te disciplineren en daardoor verkregen zij overwicht over de andere socialistische partijen.

Dit zou echter niet voldoende geweest zijn om, op grond van de democratie bij toepassing van parlementaire methoden, de alleenheerschappij te veroveren. Maar toen zij dat bemerkten hadden zij reeds een ander wapen paraat, waardoor zij de overwinning zouden behalen.

Het ging met de soldaten toen evenals met de arbeiders en boeren: evenals deze, ja nog sterker, vormden zij een chaotische massa, waarmede de overige socialistische partijen niet veel wisten aan te vangen. Ook in dit opzicht bleken de bolsjewieken de meerderen te zijn.

Zij hadden weliswaar minder dan 40 % stemmen in het gehele leger behaald:

“Maar meer dan 60 % van de stemmen aan het noordelijk front en bijna 70 % aan het westelijk front, dat wil zeggen bij die troepen, die het dichtst bij de hoofdsteden lagen en die bij de latere gebeurtenissen de doorslag gaven.” (W. Woytinsky: Die Welt in Zahlen VII, bladzijde 27, Duitse tekst.)

De bolsjewieken wisten uit de op hun hand zijnde soldaten genoeg vrijwilligers te rekruteren, die ondanks alle oorlogsmoeheid bereid waren verder te strijden. Deze soldaten weer opnieuw te disciplineren, dat was de beslissende prestatie, die de bolsjewieken de overmacht over de andere partijen bezorgde en ten slotte ook de heerschappij over de staat.

Van begin af aan berustte deze heerschappij niet op het vertrouwen van de meerderheid der boeren en arbeiders in de bolsjewieken, maar op de beschikking over de sterkere bataljons.

Eind oktober 1917 moest het tweede Al-Russische Radencongres bijeenkomen. Intussen hadden de bolsjewieken zich echter op militair terrein aanzienlijk versterkt. In Petersburg begonnen zij de gewapende opstand tegen de voorlopige regering en behaalden daarbij de 7de november de overwinning.

Nu eerst kon het tweede Al-Russische Sovjetcongres bijeenkomen. Doordat de tot de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen behorende gedelegeerden van de arbeidersraden weigerden onder de dictatuur van de gewapende revolutie te vergaderen, hadden de bolsjewieken nu hun doel bereikt: van de 670 gedelegeerden, die aan het congres deelnamen, waren 390 bolsjewieken; bovendien 179 linkse sociaal-revolutionairen en 35 mensjewistische internationalisten; de rest bestond uit mensen, die alleen zichzelf vertegenwoordigden. Een deel der internationalisten verliet het congres nog tijdens de besprekingen, een ander deel bleef “ter wille van het revolutionaire eenheidsfront”, maar stemde tegen het overgeven van de macht aan de Sovjetregering, die nu ingesteld werd — niet bij de gratie der sovjets, maar bij de gratie der soldaten, die de bolsjewieken op hun zijde hadden gekregen.

De bolsjewieken lieten de verkiezingen voor de Constituerende Nationale Vergadering nog toe. Lenin kon deze niet goed beletten, daar hij er zelf het hardst om gevraagd had en de andere partijen ervan beschuldigd had, dat zij het uitschrijven der verkiezingen bemoeilijkten. Toen echter de grote meerderheid der kiezers zich tegen de bolsjewieken uitsprak, was daarmee het doodvonnis over de Nationale Vergadering geveld. Dadelijk na haar bijeenkomen (18 januari 1918) werd zij door bolsjewistische matrozen en soldaten uiteen gejaagd. Daar de bolsjewieken nu het regeringsapparaat in handen hadden, beschikten de overige partijen over geen gewapende macht meer in de hoofdstad.

De staatsgreep van 7 november 1917 had nog een bloedige botsing in de straten van Petrograd (toen heette het nog niet Leningrad) ten gevolge. De staatsgreep van 18 januari 1918 vond even weinig tegenstand als indertijd die van Napoleon Bonaparte de 18de Brumaire (9 november 1799) in Frankrijk.

Niet ieder had toen dadelijk begrepen welke betekenis voor de revolutie de vervanging van het Directorium door Napoleon had. Nog zag men niet duidelijk, dat vanuit de rijen der revolutionairen een nieuw, tegen de revolutie gericht, regiem werd opgebouwd. Eerst toen het bleek, dat de voltooiing hiervan het keizerrijk van Bonaparte was (april 1804), werd zijn contrarevolutionaire betekenis allen duidelijk. Evenzo begrepen ook slechts weinigen de contrarevolutionaire betekenis van de staatsgrepen van november 1917 en januari 1918. Tot heden toe zijn er nog socialisten, die volkomen vergeten zijn, dat er in 1917 in Rusland een Maartrevolutie is geweest, waardoor de democratische republiek gegrondvest werd. Een niet klein aantal meent zelfs, dat met de staatsgrepen, die de democratische republiek om zeep brachten, de eigenlijke revolutie eerst begonnen is.

De Russische democratische partijen (die bijna uitsluitend uit boeren en proletariërs bestonden) werden in die dagen nog te meer in het nauw gedreven, daar zij tegelijkertijd door tegenstanders van links en rechts met militair geweld werden bestookt.

Al was de revolutie van maart 1917 voor een groot gedeelte aan de opstandigheid van enkele regimenten toe te schrijven en maakte de opheffing van de militaire discipline van dat ogenblik af snelle vorderingen, toch waren er nog troepen, waarop de bevelhebbers meenden te kunnen vertrouwen.

De opperbevelhebber van het Russische leger, generaal Kornilov, had reeds in augustus 1917 getracht die troepen te benutten om het toen nog democratische regiem omver te werpen en niet alleen de discipline in het leger, maar ook, voor zover dit mogelijk was, de ouden staat weer te herstellen. Den 26en augustus trok hij er op los. Maar de opstand verliep spoedig. Hij had de standvastigheid van de troepen, waarover hij het bevel voerde, sterk overschat. Deze troepen waren des te gemakkelijker aan het weifelen gebracht daar alle levende krachten in het land zich achter de regering en achter het door het eerste Al-Russische Sovjetcongres ingestelde Centrale Executieve Comité der Sovjets stelden, zodat Kornilov met zijn troepen volkomen geïsoleerd werd en de opstand spoedig een einde nam:

“Een volkomen historisch voorbeeld van het latere einde van de Kapp-putsch in Duitsland”, schrijft El. Hurwitz in Geschichte der jüngsten russischen Revolution. (Blz. 122. Duitse tekst.)

Toch bleef deze opstand niet zonder gevolgen. Daarmede was aangetoond, welk gevaar er van de zijde der officieren en hun aanhang voor de revolutie dreigde. Dat dreef velen van de meest overtuigde revolutionairen in het kamp van het bolsjewisme. Niet omdat zij het eens waren met de bolsjewistische opvattingen, maar omdat zij in de militaire organisaties van het bolsjewisme de enige solide bescherming van de revolutie zagen. Wat ook de sociaaldemocraten in Duitsland en Oostenrijk eerst later begrepen en wat de mensjewieken en sociaal-revolutionairen in Rusland in 1917, in tegenstelling tot de bolsjewieken, niet helder voor ogen stond, was een stelling waarmede het internationale proletariaat zich tot die tijd nog weinig had beziggehouden, namelijk deze: wanneer er geen straf gedisciplineerd leger meer is en de partijen zich wapenen, dan moeten ook de democratische socialisten hun beschermingstroepen stevig organiseren, hoe zeer het hun ook tegen de borst stuit om politieke verschillen door middel der gewapende macht te beslechten. Alleen de mensjewieken in Georgië begrepen vroegtijdig, wat de toenmalige situatie eiste. Reeds de 5de september 1917 stichtten zij in Tiflis de arbeidersweer, die uit beproefde, georganiseerde kameraden bestond.

De democratische socialisten moesten hun weerloosheid in het overige Rusland zwaar boeten. Daarentegen werkte de weerbaarheid der bolsjewieken op vele revolutionairen van verschillende richting, met name op de linkse sociaal-revolutionairen, zeer aantrekkelijk.

Na het uiteenjagen van de Nationale Vergadering nam de strijd tussen de partijen in de Russische staat volkomen de gedaante van een burgeroorlog aan. Opnieuw verzetten zich de witte generaals en verzamelden troepen, ten einde de strijd tegen de revolutie aan te binden. Zonder parlement, zonder vrijheid van drukpers en van het woord, van vergadering en vereniging, was het onmogelijk anders tegen de staatsmacht op te treden dan met de wapens in de hand. De bolsjewieken zelf prezen de burgeroorlog als de hoogste uiting van de vorming ener nieuwe maatschappij.

Evenals in Duitsland en Oostenrijk en andere staten had het eindeloos voortduren van de oorlog ook in Rusland niet alleen een vreselijke oorlogsmoeheid ten gevolge, maar velen jongelui was daardoor ook iedere lust tot kalme arbeid ontnomen. Enerzijds bemerkt men in brede lagen een diepen afschuw voor het wapenambacht, daarnaast echter op zichzelf staande, maar toch talrijke elementen, deels fantasten, deels dagdieven, die tot werkelijke landsknechtennaturen opgroeien, alleen uit zijn op roven en plunderen en zich aan iedere troepenleider aanbieden, die krachten van dit soort werft.

De gewapende strijd tussen de partijen zou wel sneller beëindigd geweest zijn, wanneer elke partij alleen uit onzelfzuchtige, overtuigde partijgenoten was blijven bestaan. De toevloed van landsknechtennaturen, die de oorlog had achtergelaten, verlengde de duur van de burgeroorlog. Nu werd ook dat gedeelte van Rusland nog afgestroopt, dat voor de vijandelijke invasie gespaard gebleven was.

Het aantal strijdende nam nog toe doordat men een beroep deed op hen, die tijdens de wereldoorlog gevangen genomen waren. Niet weinig Tsjechen, die Rusland in de oorlog gevangen gemaakt had, hadden zich als “legionairen” in de strijd tegen Oostenrijk laten aanwerven. Nu streden zij tegen het bolsjewisme. Daartegenover stond dat het bolsjewisme zich als de vriend der Duitse krijgsgevangenen voordeed. Vele Duitse krijgsgevangenen werden voor de dienst in het “Rode leger” van de bolsjewieken deels vrijwillig geworven, deels daartoe geprest.

De positie van de sociaaldemocraten en ook van de overige niet-bolsjewistische socialisten was in de strijd van toenmaals pijnlijk. Het was hun niet mogelijk de zijde der bolsjewieken te kiezen, die de constituerende vergadering uiteen gejaagd hadden, iedere vrijheid in de staat hadden opgeheven, iedere mogelijkheid voor het proletariaat om op een hogere morele, intellectuele en economische trap te komen afsneden en iedere socialist, die zich niet willoos aan hun leiding onderwierp, als een dollen hond neergeschoten.

Maar konden zij de zijde der tegenpartij kiezen? De bestrijders van het bolsjewisme proclameerden weliswaar dikwijls als hun doel het herstel van de democratie en van de Constituerende Nationale Vergadering, maar in de gewapende strijd hadden niet de politici, maar de officieren de overhand. Het oude officierencorps met zijn tsaristische, aristocratische, kapitalistische neigingen, was de beslissende factor in al de opstanden, die tussen 1918 en 1920 tegen de bolsjewieken uitbraken. Hooggeplaatste officieren uit het oude leger voerden het bevel, de generaals Kornilov en zijn opvolger Alexejeff werden spoedig vervangen door generaal Denikin, admiraal Koltschak en ten slotte door generaal Wrangel. Zodra deze heren succes hadden, kwam dadelijk de reactionaire aap uit de mouw. Telkens wanneer socialisten en democraten zich door de vrijheidsleuzen van deze generaals lieten verleiden om hun zijde te kiezen, was het slot een bittere teleurstelling en vaak een bittere haat.

Een groot aantal democraten en socialisten kon in deze burgeroorlogen met een zuiver geweten noch de een noch de andere partij kiezen. Men kon zich toentertijd echter moeilijk anders dan met de wapens in de hand op politiek terrein bewegen. Zo werden de sociaaldemocraten en de dicht bij hen staande partijen in deze periode van strijd van het politiek toneel teruggedrongen.

Daarbij echter dreigde de overwinning van de officieren van Kornilov tot Wrangel de terugkeer van het oude regiem ten gevolge te hebben. De bolsjewieken daarentegen hadden de resultaten van hun staatsgrepen nog niet verder ontwikkeld. Zij traden op als de verdedigers van het nieuwe boerenbezit, voor zover dit juist gevormd was door de verdeling van de grond van de grootgrondbezitters. Zij traden op als de beschermers der arbeidersraden, die de loonarbeiders vrijheid en op politiek en sociaal gebied de voorrang boven de kapitalisten gebracht hadden. Het scheen dat de slechte zijden van het bolsjewisme, zijn terreur, zijn politie almacht, de opheffing van de politieke vrijheid en het economisch verval, slechts gevolgen van de burgeroorlog waren, die met hem verdwijnen zouden.

Daar kwam nog bij, dat vreemde kapitalistische staten, tot ondersteuning van de het bolsjewisme vijandig gezinde generaals, hun troepen Rusland lieten binnentrekken, Engelse, Fransen, Italianen en Japanners, nadat de Duitse invasie was weggejaagd. Eind 1919 kwamen Poolse troepen reeds de Russische grens over. In april 1920 kwam het tot een werkelijke oorlog tussen Rusland en Polen. Deze strijd werd afwisselend, dan ten voordele van de ene dan ten voordele van de andere partij gevoerd. Eerst behaalden de bolsjewieken grote successen, toen weer leden zij gevoelige nederlagen. Lenin beëindigde de strijd door toe te geven, ten einde de handen vrij te krijgen tegen Wrangel. Deze strijd was nu ook spoedig beëindigd (november 1920).

De bolsjewieken schenen toen de enige macht in Rusland te zijn, die in staat was de proletariërs en boeren tegen de terugkeer van hun vroegere kapitalistische, aristocratische, bureaucratische verdrukkers en uitbuiters te verdedigen en de buitenlandse invasies af te weren. Wanneer ooit, dan kregen zij toen de meerderheid der bevolking van het Russische Rijk op hun hand. Zij beweerden ten minste dat dit zo was, doch zij wachtten er zich wijselijk voor, ook in de tijd van hun grootste populariteit, om de proef daarop te nemen en vrije verkiezingen voor de gehele bevolking uit te schrijven.

De Sovjetgrondwet

De bolsjewieken hadden door de staatsgreep van oktober-november 1917 bereikt, dat na het uittreden van de mensjewieken en de rechtse sociaal-revolutionairen, een Sovjetcongres plaats had, waar slechts zij met door hen gedulde socialisten, zoals bijvoorbeeld de linkse sociaal-revolutionairen, vertegenwoordigd waren. Aan het bondgenootschap met deze groep kwam een eind, toen de bolsjewieken de “arme dorpelingen” tegenover de overige boeren plaatsten en afzonderlijk organiseerden en toen de Sovjetregering voor de Duitse regering capituleerde. Het verzet van de linkse sociaal-revolutionairen tegen de bolsjewieken nam spoedig een jammerlijk einde. Sedertdien heersen deze onbeperkt in de sovjets (juli 1918). Dit feit komt tot uitdrukking in de grondwet van de Russische Sovjetstaat, die door het vijfde Al-Russische Sovjetcongres de 10e juli 1918 aangenomen werd.

Ogenschijnlijk wordt hierdoor weliswaar niet de oppermacht van de Communistische Partij vastgelegd, maar alleen de oppermacht van de loonarbeiders.

Het Al-Russische Sovjetcongres werd tot de hoogste instantie van de republiek geproclameerd. Het bestaat uit vertegenwoordigers van de arbeiders uit de steden en van de plattelandsbevolking. Reeds in die vertegenwoordiging wordt een onderscheid ten nadele van de boeren gemaakt, maar bedekt. Door de steden wordt één gedelegeerde per 25.000 kiezers afgevaardigd; door het platteland één per 125.000 inwoners. Waarom wordt het aantal afgevaardigden niet in beide gevallen, óf naar het aantal kiezers óf naar het aantal inwoners bepaald? Men kan hiervoor geen andere reden vinden dan dat getracht is om de benadeling van de boeren minder duidelijk zichtbaar te doen zijn.

Kiesrecht kregen zowel mannen als vrouwen vanaf het achttiende jaar. Daar op de dorpen bijna alle volwassenen stemrecht kregen, komen daar op 125.000 inwoners veel meer dan 25.000 kiezers voor. Het kunnen er wel 70.000 zijn. Door deze bepaling in de grondwet wordt aan de proletariërs uit de steden dus een twee of driemaal zo gunstig stemrecht toegekend als aan de boerenbevolking.

Onder de loonarbeiders en de boeren is een niet in cijfers uit te drukken, maar zeker niet gering aantal, dat geheel van stemrecht ontbloot is. Ook het stemprivilege van de loonarbeiders betekent niet veel. Alle handigheidjes, die na 1848 door de reactie verzonnen werden om de stem van het volk te smoren en deze bij de verkiezingen niet tot uiting te doen komen, wanneer men het kiesrecht niet openlijk durfde af te schaffen, werden door de bolsjewieken getrouw afgekeken; in dit opzicht bleken zij ten minste volgzame leerlingen van de westerse beschaving te zijn, voor zover deze beschaving van uitgesproken contrarevolutionair karakter was.

Evenals onder het Pruisische drieklassen-stemrecht zijn de verkiezingen openbaar en indirect. De arbeiders en boeren kiezen niet direct de afgevaardigden naar het Al-Russische Sovjetcongres, maar indirect. En dan niet eens door kiezers. De afgevaardigden naar het Al-Russische congres worden door de sovjets van de grotere steden enerzijds gekozen en anderzijds door de Sovjetcongressen van de gouvernementen. De deelnemers aan de gouvernementscongressen worden eveneens door de sovjets van de grotere steden — die daardoor een dubbel indirect kiesrecht voor de Al-Russische Sovjet bezitten — en door de districtssovjets aangewezen. Deze zijn weer samengesteld uit personen, welke gekozen worden door de sovjets van de kleinere steden en gebieden (Wolost genaamd). De Wolostsovjets ten slotte worden door de dorpssovjets gekozen.

Welke fameuze resultaten dit zo fijn uitgepeuterde kiesrecht oplevert, wordt door enige cijfers duidelijk gemaakt, die ontleend zijn aan het zeer gedocumenteerde werk van Woytinsky: Die Welt in Zahlen (7e deel, bladzijde 26-33, Duitse tekst), dat wij reeds eerder geciteerd hebben. In 1924 telde men in de districtssovjets niet minder dan 64 % staatsbeambten en slechts 8 % arbeiders. In dit jaar waren in de dorpssovjets 8 % van de leden lid van de Communistische Partij; in de Wolostsovjets 20 %; in de districtssovjets 58 %, in de gouvernementssovjets 68 % De niet-communisten, de partijlozen, vormen in het Al-Russische congres nog slechts een miniem aantal. En dit congres pas kiest het Centrale Executieve Comité met zijn 485 leden.

Wat een gecompliceerde en voor de boerenafgevaardigden meervoudige zifting van afgevaardigden! Bij een openbare verkiezing moest dat alleen reeds voldoende zijn om ten allen tijde iedere openlijke oppositie tegen de regering in de sovjets onmogelijk te maken. Daarbij kwam echter nog kort na de staatsgreep van november de vernietiging van de gehele niet-communistische pers, de opheffing van alle vrije verenigingen, ook van die coöperaties en vakverenigingen, die zich niet lieten degraderen tot blinde werktuigen van het communisme, en de formele weerloosheid van de kandidaten en afgevaardigden, aan wie op geen enkele wijze immuniteit wordt gewaarborgd. Daarom gaf men de politieke politie de oppermacht in handen; daarnaast werden revolutierechtbanken opgericht, die “in de keuze van hun middelen tegen contrarevolutie, sabotage e.d. door geen enkele bepaling werden belemmerd”. (Decreet van het Centrale Executieve Comité van 17 juni 1918).

Daar men onder “contrarevolutie” en “sabotage”, maar voornamelijk onder “en dergelijke” alles kan verstaan, was met dit decreet dus de vogelvrijheid uitgesproken voor iedere oppositie.

Andere dan communistische of door de Communistische Partij gedulde kandidaten en afgevaardigden of zelfs besliste oppositieredenaars werden vanaf dat ogenblik geheel onmogelijk. Het kiesrecht is een farce, wanneer men niet kiezen kan tussen kandidaten van verschillende richtingen. De organisatie van het stemrecht heeft alleen nog ten doel de arbeiders te doen geloven, dat zij in het sovjetsysteem de heersende, klasse zijn. En aan dit doel beantwoordt het sovjetkiesrecht ook, ten minste bij naïeve zielen, onder wie menig voornaam dichter en denker, niet alleen in Rusland maar ook in de verdere wereld te vinden is.

Het toppunt wordt door dit fameuze stemrecht bereikt in de bepalingen, waardoor het volkomen in de hand van de sovjetoppermachtigen is gelegd hoe en door wie gestemd mag worden.

De grondwet schrijft hieromtrent het volgende voor:

“De lokale sovjets stellen, aan de hand van de instructies van het Al-Russische Centrale Executieve Comité precies de wijze van stemmen vast, evenals de deelneming van de vakverenigingen en andere arbeidersorganisaties aan de verkiezingen.”

De regering stelt dus geheel naar eigen goedvinden vast, hoe gestemd moet worden.

Zij kan ieder, die haar niet past, op grond van haar bevoegdheden, niet alleen van de kandidatuur, maar ook van het actieve stemrecht uitsluiten. Want de grondwet houdt alleen duidelijke en concrete bepalingen in met betrekking tot personen aan wie het actieve en het passieve kiesrecht altijd onthouden wordt. Daartoe behoren niet alleen kapitalisten, monniken, vroegere politiebeambten en krankzinnigen, maar ook handelslieden, waartoe klaarblijkelijk ook de arme venters gerekend worden.

Stemgerechtigd zijn zij — het is niet zeer duidelijk — “die in hun levensonderhoud voorzien door productieve en voor de maatschappij nuttige arbeid te verrichten.”

Wie niet werkt, kan zijn stemrecht verliezen. Lastige mensen behoeft men maar uit hun betrekking te zetten, en zij verliezen hun stemrecht. En wat is productieve en nuttige arbeid?

Verrichten de “bourgeois” zulk werk? Kapitalisten en grootgrondbezitters bestaan er nota bene in Rusland niet meer; die zijn allen van hun bezit beroofd. Maar, al naar omstandigheden, kunnen ook ingenieurs of leraren beschouwd worden als onproductief werk te verrichten.

De willekeur, waarvoor deze bepaling alle deuren wijd openzet, treedt het meest aan de dag tegenover de boerenbevolking.

Er is een tijd geweest, waarin het de heren in het Kreml paste alle boeren, ook de welgestelde, onder de productieve en nuttige arbeiders te rangschikken en hun stemrecht te geven. Meestal werd het stemrecht echter aan de beter gesitueerden onthouden. Soms sloot men zelfs de middelste categorie boeren van het kiesrecht uit en beperkte dit tot de dorpsarmen, dat zijn zij, die noch grond noch inventaris genoeg bezaten om zelfs maar zoveel levensmiddelen te produceren als zij voor eigen gebruik nodig hadden. De kolchozenepidemie, waarvan wij in de aanvang gesproken hebben, leidde er soms zelfs toe, dat “dorpsarmen” van het stemrecht — en ook van de rest van hun goed — werden beroofd, wanneer zij zich tegen de kolchozen verzetten.

Hierbij treedt wel op de meest krasse wijze de volkomen willekeur van de Communistische Partij en haar regering aan de dag, waaraan de gehele bevolking van Sovjet-Rusland onderworpen is.

Overigens hebben de sovjets — en daarmede ook de verkiezingen voor de sovjets — de laatste tijd alle betekenis verloren. Politieke macht wordt niet door de sovjets verleend, maar door de Communistische Partij. Het “politbureau” van deze partij is de hoogste instantie voor wetgeving en beheer van de staat. Het Centrale Executieve Comité der sovjets heeft iedere werkelijke betekenis verloren. De Sovjetgrondwet is nog slechts een fictie. Op het laatste communistische partijcongres verklaarde Krylenko brutaalweg: “De Sovjetwetten zijn niets anders dan de instructies van de partij.”

Ook met betrekking hiertoe mogen wij weer de vraag stellen, welke van deze bepalingen wij als revolutionair en welke als contrarevolutionair moeten beschouwen. Waar is daarin de revolutie te vinden, die wij tegen de dreigende contrarevolutie moeten beschermen?

De democratisering van de sovjets

Het revolutionaire van de Sovjetgrondwet wordt door niet weinigen onder ons gezocht in de bevoorrechte positie, die zij de arbeiders en hun raden toekent. Zij bemerken niet, dat de politieke evenals de sociale bevoorrechting van de loonarbeiders in Sovjet-Rusland zeer duur gekocht wordt met hun morele, intellectuele en economische degradatie en hun onderwerping aan de onbegrensde willekeur van een enkele organisatie, van een sekte, de communisten.

Ik hoop door het bovenstaande te hebben aangetoond, dat deze verschijnselen zich niet zo maar toevalligerwijs tegelijk voordoen, maar in noodzakelijk onderling verband staan.

Daarom moeten alle pogingen om de Sovjetgrondwet te behouden door haar van haar vlekken te zuiveren, mislukken. Zulk een poging kan gezien worden in het streven om deze grondwet te democratiseren.

Door een groot aantal van mijn mensjewistische vrienden werd reeds kort na het uiteenjagen van de constituerende vergadering een parool uitgegeven, dat daarop neerkomt. Paul Axelrod verzette zich dadelijk daartegen. (Zie hiervoor zijn Observations sur la tactique des socialistes dans la lutte contre le bolchévisme, Parijs 1921.) Wat hij toen reeds schreef tegen de “democratisering der sovjets” geldt thans ook nog.

Toch schijnt dit streven nog niet geheel opgegeven te zijn. De laatste oproep van de Executieve van de Socialistische Internationale kan zelfs in deze zin uitgelegd worden. Daarin staat:

“Aan de volkeren van de Sovjet-Unie moet de vrijheid weer gegeven worden, die voor arbeiders en boeren even onontbeerlijk is als lucht en water.”

En dan wordt verder verlangd:

“Vrijheid van het woord! Vrijheid van organisatie! Vrije en geheime verkiezingen!”

Het doet reeds zonderling aan, dat vrijheid alleen voor arbeiders en boeren onontbeerlijk zou zijn en niet voor alle mensen. En bovendien: waarom worden alleen vrije en geheime verkiezingen verlangd, waarom niet algemeen, gelijk stemrecht?

Zelfs het program van de bolsjewieken eiste nog op het ogenblik, dat zij de constituerende vergadering uiteenjoegen, “algemeen, gelijk, direct, geheim stemrecht”.

Natuurlijk denkt niemand in de Socialistische Arbeiders Internationale er aan om deze eis prijs te geven. Maar zouden er ook kameraden zijn, die menen, dat voor Rusland een uitzondering gemaakt moet worden? Alsof ook daar niet, evenals overal, een klasse, die bijzondere privileges krijgt, hierdoor noodzakelijkerwijze corrupt wordt en afhankelijk van die elementen, die deze privileges geschapen en verdedigd hebben.

Het begrip van de democratisering van de sovjets is een tegenspraak in zichzelf. Het betekent democratisering van een geprivilegieerde aristocratie. Of meent men soms, dat de sovjets de gehele massa der bevolking omvatten? Van waar dan die afschouw voor het zo eenvoudige algemene stemrecht en de voorliefde voor het verknutselde sovjetsysteem?

Vreest men de stemmen van de vroegere kapitalisten en grootgrondbezitters? Maar die oefenden vroeger politieke invloed uit niet door hun stembriefjes — hun aantal moet steeds minimaal klein geweest zijn — maar door de macht van hun geld.

Dat en niet het algemene gelijke stemrecht geeft hun politieke macht.

Dubbel onzinnig is het om kapitalisten en grootgrondbezitters door het ontnemen van stemrecht politiek onschadelijk te willen maken, waar zij reeds bezitloos zijn, dus als klasse niet meer bestaan en als persoon alle middelen verloren hebben om invloed op de bevolking uit te oefenen.

Maar men rekent tot de bourgeoisie ook beter ontwikkelde mensen. Hun wetenschap kan men niet confisqueren. En de beter ontwikkelde krijgt gemakkelijk een grote invloed op de slecht onderwezene. Het sovjetsysteem keert zich voor alles tegen de ontwikkelden, omdat de mogelijkheid gegeven is hun allen het zwijgen op te leggen en hen niet in aanraking te laten komen met het proletariaat — voor zover zij niet communistisch denken of zich door de communisten laten gebruiken.

Tot de democratisering behoort ook het nauwkeurig vaststellen van de rechten van de persoonlijkheid tegenover de bezitters en vertegenwoordigers van de staatsmacht. In de autocratie en de aristocratie zijn de wetten alleen van toepassing op de lagere klassen en standen; de hogere zijn daardoor niet gebonden. In de democratie verlenen zij echter aan de overheid niet alleen rechten en leggen zij de burgers niet alleen plichten op. Zij verlenen de burger nauwkeurig vastgelegde rechten, die hij tegen iedere aanmatiging van bovenaf kan doen gelden.

Het sovjetsysteem is onverenigbaar met deze wettelijke bescherming van de persoonlijkheid tegen iedere willekeur van overheidswege. Lenin verklaarde reeds in 1919 in zijn geschrift tegen mij (Die Diktatur des Proletariats und der Renegat Kautsky) op bladzijde 5, Duitse tekst:

“De dictatuur is een direct op geweld gebaseerde heerschappij, die aan geen wetten gebonden is.”

Deze willekeur valt in het sovjetsysteem de herenklasse ten deel, de communisten, tegenover de volksmassa. Nog grotere willekeur kunnen de opperste heren in het Centrale Executieve Comité tegenover het volk en de communisten doen gelden.

De democratisering van de sovjets moet aanvangen met een ondubbelzinnige kieswet voor de sovjets. Wil deze wet niet volkomen dwaas zijn dan moet daarbij de gehele arbeidende of tot arbeid bereid zijnde bevolking stemrecht worden toegekend. Daardoor zou dit in de gegeven omstandigheden in Rusland inderdaad een algemeen en gelijk stemrecht worden.

En zo moet ook elke verdere poging om de arbeiders en boeren grotere vrijheid te geven, daarop uitlopen, dat het ganse volk zulk een vrijheid krijgt. Wil men alleen persvrijheid voor arbeiders en arme boeren? Moet niemand buiten deze categorieën een krant mogen schrijven en lezen?

De democratisering van de sovjets is een dwaze voorstelling, die niet de plaats kan innemen van onzen eis van democratie voor iedereen.

Toch kan deze idee nog historische betekenis krijgen. Het is namelijk mogelijk, dat deze eis bij een verder in gebreke blijven van het communistisch systeem een deel van de Russische proletariërs eerder en gemakkelijker pakt dan de eis van algemeen kiesrecht. De mens is nu eenmaal van nature conservatief en houdt er van, zelfs wanneer hij revolutionair handelt om, wanneer hij niet alleen wil vernietigen, maar iets nieuws wil scheppen, aan het bestaande aan te knopen om dit te veranderen.

Zo kan de eis van de democratisering der sovjets een uitgangspunt worden om een einde te maken aan de communistische heerschappij. Het kan nuttig zijn zulk een eis te steunen, wanneer hij spontaan gesteld wordt. Toch zullen wij goed doen daarbij steeds voor ogen te houden, dat deze democratisering niet tot een verbetering van het sovjetsysteem leiden kan. Haar betekenis ligt hierin, dat zij juist door haar ongerijmdheid boven zichzelf uit tot volkomen zuivere democratie voert.

Wij hebben alle reden steeds weer er op te wijzen, dat zulk een democratie ons politieke doel is.

Wij mogen niet vergeten, dat het proletariaat de grote historische taak, welke het door zijn maatschappelijke positie opgelegd is, niet vervullen kan zonder medewerking van intellectuelen: de wetenschap samen met de arbeiders, zoals Lassalle zei. Alleen het proletariaat is in staat aan de socialistische beweging die maatschappelijke kracht te geven, zonder welke deze beweging niet kan overwinnen. Alleen hoger ontwikkelden, die met deze beweging en zijn doeleinden sympathiseren, kunnen dat diepere inzicht verwerven en verbreiden, dat nodig is om de proletarische beweging niet in het donker voorwaarts te doen tasten, maar helder en beslist voorwaarts te doen marcheren en haar overwinning volkomen te doen benutten.

Zoals ik reeds meermalen opmerkte vormen de intellectuelen geen klasse, maar een groep, die tot dusver voor het grootste gedeelte aanhanger was der kapitalistische klasse, maar die door geen klassenbelang aan haar gebonden is. Hoe hoger het proletariaat stijgt, hoe meer aantrekkingskracht het uitoefent op de intellectuelen en hoe groter het aantal hunner wordt, dat zich aansluit bij het proletariaat. Dit proces te stimuleren is een van de belangrijkste onderdelen van de taak, die de sociaaldemocratie te vervullen heeft.

In Rusland, waar de intellectuelen door de politieke achterlijkheid bijzonder sterk in de oppositie waren en anderzijds het kapitaal zeer achterlijk was en het proletariaat, in vergelijking met de kapitalisten, in de laatste tientallen jaren voor de oorlog, zeer hoog stond, was de geneigdheid van de intellectuelen tot de zaak van het proletariaat groter dan in de staten van West-Europa. Tegelijkertijd had het Russische proletariaat hun steun nog meer nodig, gezien de vreselijke onontwikkeldheid van de arbeidende bevolking als gevolg van het gebrek aan scholen en kranten.

Een nauwe samenwerking tussen grote groepen intellectuelen en het proletariaat is nergens zo gemakkelijk mogelijk, nergens zo nodig als in Rusland en nergens kan zulk een samenwerking betere vruchten afwerpen.

Door de revolutie van maart 1917 mocht men de beste verwachtingen hieromtrent koesteren, zodra eenmaal de rampzalige oorlog ten einde zou zijn. De beide bolsjewistische staatsgrepen van november 1917 en januari 1918 hebben deze samenwerking ruw verbroken en het proletariaat vervuld van haat en wantrouwen tegen iedere intellectueel, die geen trouw aan de communistische vlag zwoer. De communisten stelden alle andere intellectuelen gelijk met misdadigers.

De bolsjewieken bereikten door kortzichtig partijegoïsme hiermede, dat er een diepe kloof ontstond tussen de twee meest vooraanstaande elementen van Rusland, door welker samenwerking het alleen mogelijk is van de Russische revolutie die vruchten te plukken, die de algemene toestand van Rusland mogelijk maakt.

Een van de belangrijkste onderdelen van de taak van de werkelijke revolutionairen is een einde te maken aan deze rampzalige belemmering en verkommering der revolutie. Dit is onmogelijk door het sovjetsysteem, dat iedere intellectueel uit zijn rechten ontzet, die zich niet vernedert tot een gewillig werktuig der dictatuur. Alleen volledige democratische gelijkheid kan de kloof tussen intellectuelen en proletariërs overbruggen, die tot groot nadeel van beide partijen door bolsjewistisch geweld is ontstaan.

Hieromtrent mag geen twijfel bestaan: we kunnen in bepaalde omstandigheden de eis van de democratisering der sovjets als overgang tot de volledige democratie benutten, nooit echter mogen wij deze accepteren in de plaats van zulk een democratie.

Jacobijnen of bonapartisten

Wij hebben thans het sovjetsysteem van de meest verschillende zijden bezien, uit economisch, uit sociaal en uit politiek oogpunt. Maar het is ons niet gelukt een vooruitgang te ontdekken in vergelijking met hetgeen de Russische revolutie sedert maart 1917 tot aan de bolsjewistische staatsgreep óf reeds veroverd óf reeds voorbereid had en wat uitgangspunt voor een snel omhoogkomen van Rusland en zijn arbeidende klassen had kunnen worden. Wat de bolsjewieken sedert dien hieraan toegevoegd hebben was ongetwijfeld in hun bedoeling en meer nog in hun fraseologie iets overweldigend heerlijks. In werkelijkheid bleek dit alles slechts een belemmering, een verkommering, een lamleggen van alles, wat de revolutie tot het ogenblik, dat het bolsjewisme naar de macht greep, bereikt had.

Een tijdlang werd dit door verschillende revolutionairen, zelfs in onze rijen, bestreden. Maar het aantal van hen, die de gestadige achteruitgang van Rusland op alle gebieden onder het sovjetregiem nog steeds ontkennen, vermindert jaar op jaar. De feiten spreken een te duidelijke taal voor ieder, die voor deze taal toegankelijk is, voor ieder, die geen verstokte illusionist is.

Heeft men in deze omstandigheden echter niet het recht het werken van de bolsjewieken als contrarevolutionair te betitelen?

De vrienden van het bolsjewisme, die geen feiten te zijnen gunste weten te noemen, redden zich uit de moeilijkheid, door middel van een historische vergelijking. Zij wijzen op de grote Franse Revolutie. Volgens hen is het nu evenals toen gegaan. Eerst bestonden er na 1789, naast de constitutionele monarchisten, de girondijnen, de zwakkelingen der revolutie. Met hen waren de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken in 1917 te vergelijken. Boven deze zwakkelingen stonden de ware revolutionairen, die alleen genoeg kracht en energie ontwikkelden om de revolutie de overwinning te verzekeren, dat waren tussen 1792 en 1794 de mannen van het schrikbewind, de jacobijnen, de bergpartij.

Niemand zal hen als contrarevolutionairen willen aanduiden. Welnu, wat in die dagen de jacobijnen waren, zijn in onze tijd de bolsjewieken, zeggen zij.

Hier is tegenaan te voeren dat een vergelijking nog geen bewijs is. Bij een vergelijking tussen twee gelijksoortige gebeurtenissen kan de ene wel helderder licht op de andere werpen. Maar de vergelijking kan ons toch ook zeer ver op een dwaalspoor brengen, wanneer men, zonder voldoende aandacht hieraan te schenken, niet alleen het gemeenschappelijke, maar ook het verschillende vergelijkt en zich daarbij slechts aan uiterlijkheden houdt. De jacobijnen onderscheiden zich reeds hierdoor van de bolsjewieken, dat zij een burgerlijke of kleinburgerlijke partij vormden, geen socialistische. Een socialistische partij vond op het eind der 18e eeuw nog geen voedingsbodem.

Maar ook de omstandigheden, waaronder zij omhoogkwamen, waren in 1792 en 1793 geheel andere dan die, welke de bolsjewieken in 1917 in het zadel hielpen. Wel werd er beide malen oorlog gevoerd, maar in 1792 was deze een gevolg van de revolutie en in 1917 daarentegen was de revolutie een gevolg van de oorlog. De mannen van het schrikbewind in de grote Franse Revolutie dankten hun kracht hieraan, dat zij het waren, die, toen het land in het nauw gedreven werd door de buitenlandse vijand, het meest energiek en meedogenloos de oorlogsleiding in handen namen.

De terroristen van 1917 daarentegen, die de Constituerende Vergadering uiteenjoegen, vonden hun kracht in het op de meest besliste en meedogenloze wijze eisen niet alleen, maar tot standbrenger van de capitulatie voor de vijand van het land.

De terreur in de Franse Revolutie was een uitvloeisel niet van de revolutie, maar van de oorlog. Deze terreur hield op, zodra de toestand, dat Frankrijk door de vijand in het nauw gedreven werd, zich ontspande. Deze terreur duurde slechts twee jaar.

Men had mogen verwachten, dat op dezelfde wijze de terreur in Rusland zou eindigen, zodra de periode van burgeroorlog en van “oorlogscommunisme” beëindigd was; dat de vrede economisch herstel zou brengen, dat de economische en politieke dictatuur zou eindigen. Dat was de tijd, dat de idee van de democratisering van de sovjets opkwam.

Maar wij weten, dat alles geheel anders uitliep. De terreur is in het bolsjewistische systeem niet louter een oorlogsmaatregel. Integendeel, de terreur wortelde in de tien jaren vrede sedert 1920 steeds dieper.

Een ogenblik scheen het alsof er na de vernietiging van het laatste witte leger een ommekeer kwam.

De burgeroorlog en het economisch verval hadden zulk een ellende met zich gebracht, dat vele bolsjewieken zelf niet meer wisten wat zij aan hun leiders hadden en zich tegen hen verzetten. Vandaar, dat eind februari 1921 een algemene staking in Petersburg en Moskou plaats vond en in aansluiting hieraan een opstand van de kerntroepen van het bolsjewisme, van de troepen, waaraan het tot dusver het meest zijn overwinning te danken had, van de matrozen, die in Kroonstad (bij Petrograd) in verzet kwamen.

Een voortduren van de terreur, dat wil zeggen van de gewelddadige tirannie van de communisten over het gehele arbeidende volk, scheen ondragelijk.

De 27ste februari deed onder de stakers de volgende proclamatie de ronde:

“Een grondige verandering van de gehele politiek van de regering is noodzakelijk, en in de eerste plaats moeten de arbeiders en de boeren vrijheid hebben. Zij wensen niet de bolsjewistische leiding te volgen, doch willen zelf over hun lot beslissen.

Gij moet dringend en op organisatorische wijze het volgende eisen: De invrijheidstelling van alle gevangen socialisten en partijloze arbeiders; de opheffing van de staat van beleg; vrijheid van het woord, van drukpers en van vergadering voor alle arbeidende klassen; nieuwe vrije verkiezingen voor de fabriekscomités, de vakverenigingen en de sovjets. Belegt vergaderingen, maakt resoluties bekend, zendt uw afgevaardigden naar de regeringsinstanties en doet uw best uw wil door te zetten.”

Deze proclamatie was klaarblijkelijk het werk van die mensjewistische richting, die zich beperken wilde tot de democratisering van de sovjets. Met geen woord wordt in deze proclamatie gerept van de constituante; geen algemene politieke amnestie wordt geëist, maar alleen de invrijheidstelling van de socialisten en partijloze arbeiders. De vrijheid van het woord enz., wordt ook slechts voor de arbeiders geëist. Ten slotte worden de arbeiders alleen opgewekt om te demonstreren en te petitioneren.

Niettemin zou de doorvoering van deze eisen reeds een geweldige vooruitgang betekend hebben. De communisten voelden hun partijmonopolie in de staat bedreigd. In de Illustrierte Geschichte der russischen Revolution 1917 (Berlijn, Willi Münzenberg, uitgegeven in 1928), waarin deze en nog een andere proclamatie (waarschijnlijk een sociaal-revolutionaire) van 28 februari 1921 afgedrukt is, vinden wij hierover het volgende:

“Het behoeft helemaal geen verwondering te wekken, dat de mensjewieken en sociaal-revolutionairen dergelijke vlugschriften verspreidden. Dat gebeurde vroeger ook. Maar nieuw was het, dat ze gelezen werden en zelfs indruk maakten. De Sovjetregering zag in deze nieuwe verschijnselen een groot politiek gevaar, dat het werk van de arbeidersklasse scheen te bedreigen.” (Blz. 559, Duitse tekst).

Dat “werk van de arbeidersklasse” betekent in de communistische fraseologie het werk van de bolsjewistische partij onder dictatoriale leiding.

Nog ernstiger werd het gevaar toen de matrozen in de bres sprongen voor de vrijheid van de arbeiders en de boeren. Zij zonden geen afgevaardigden naar de regeringsinstanties, maar handelden, zoals Lenin en Trotski het hun geleerd hadden: zij grepen naar de wapens.

Zij waren niet de woordvoerders van de arbeiders uit de steden, maar van de boeren. Het boven aangehaalde werk zegt, dat zij “als matrozen verklede boerenjongens” waren. (Bladzijde 560.)

In de Illustrierte Geschichte der russischen Revolution 1917 worden uit de “Nachrichten des revolutionären Komitees”, dat de stakers in Kroonstad uitgaven, een reeks uitlatingen geciteerd, die alle bewijzen, hoe diepgaand toen reeds, toen ternauwernood het gevaar van de witte garden geweken scheen, de haat tegen de communisten op het platteland was. Het is karakteristiek en voor het begrijpen van de huidige toestand in Sovjet-Rusland van belang, dat de boeren vooral over de stichting van bevoorrechte grootbedrijven op het platteland verontwaardigd waren. Een matroos, Kopteloff, schreef hierover:

“Van hun met bloed bezoedelde toneel af schreeuwen ze, dat de grond de boeren en de fabrieken de arbeiders toebehoren. Intussen hebben de communisten overal communistische boerderijen opgericht, waarvoor zij de beste stukken grond hebben gekozen, waardoor zij het de armen boeren nog zwaarder en moeilijker gemaakt hebben dan vroeger de grondbezitters deden”. (Bladzijde 561).

De volgende passage mag ook niet onvermeld blijven:

“Een nieuwe communistische lijfeigenschap ontstond. De boer werd in de Sovjetboerderij knecht, de arbeider in de fabrieken werd dagloner. De arbeidende intelligentie ging te gronde.”

Zo beschouwden de boeren reeds in 1921 de zegen, die het bolsjewisme hen had gebracht.

De intelligentie mocht te gronde gaan of een helotenbestaan leiden. Lenin dacht het met de arbeiders wel klaar te spelen. Maar de boeren en het leger respecteerde hij. Het gelukte weliswaar om de opstand in Kroonstad bloedig te onderdrukken, maar de waarschuwing was niet vergeefs geweest. Het enige middel om invloed op de bolsjewieken uit te oefenen is klaarblijkelijk de gewapende opstand of het dreigen hiermede — de opstand van de “als matrozen” of “soldaten” verklede boerenjongens. Dit gold in maart 1921 voor Lenin; in maart 1930 voor Stalin.

Lenin verkondigde als antwoord op de opstand de “nieuwe economische politiek” [NEP. In 1921 door Lenin ingestelde regeling om het oorlogscommunisme te verlaten - voor het oplossen van problemen in de Russische economie via beperkte vrije handel] Zij haalde de teugels van de dictatuur voor de wapenproductie en de warenhandel zowel in de stad als op het platteland wat minder strak aan:

“Van nu af aan werd het “communisme”, dat zijn praktijken drie jaar lang had uitgeoefend, in welks naam honderdduizenden mensen gevangenissen, concentratiekampen, de kelders van de Tsjeka en vandaar de dood in gegaan waren, niet meer betiteld als “socialistische opbouwarbeid”, maar als treurige noodzakelijkheid, opgedrongen door de burgeroorlog, als oorlogscommunisme”. (Th. Dan: Sovjetrussland, wie es wirklich ist, Praag, 1926. Blz. 33, Duitse tekst).

Maar zij, die dachten, dat nu een nieuwe periode van bewegingsvrijheid voor de arbeiders, niet alleen in het productieproces, maar ook in de politiek, intrad, vergisten zich.

Zelfs op economisch gebied was de nieuwe vrijheid niet groot en duurde zij niet lang — het was slechts een “pauze om adem te scheppen”. Wel hadden de bolsjewieken graag concessies gedaan aan het buitenlandse kapitaal, om het aan te sporen naar Rusland te stromen, want dat hadden zij des te meer nodig, naarmate de eigen industrie in gebreke bleef. Maar zij wilden en konden geen afstand doen van hun despotisme, zonder daarmede hun eigen heerschappij te ondergraven. Doch zonder zekerheid van eigendom geen accumulatie en belegging van kapitaal.

De NEP bleef een voorbijgaand verschijnsel en daardoor moest ook de economische opleving, die er het gevolg van was, maar van zeer korten duur zijn. Hoe meer zij echter in gebreke bleef en uitgeput raakte, hoe groter de noodtoestand opnieuw werd, hoe sneller de dolste experimenten in stad en land elkaar opvolgden, die één ding slechts met elkaar gemeen hebben: de voortdurende toeneming van de druk op arbeiders en boeren, de loonsvermindering, het nog intensiever maken van de arbeid, dikwijls verlenging van de arbeidstijd en de plundering van de welgestelde boeren, wie eerst hun gereedschappen, hun veestapel en ten slotte ook hun grond ontnomen werden, waarbij de grens, waar men welstand laat beginnen, steeds lager gesteld werd.

Dat zijn de gevolgen van de gebeurtenissen in Kroonstad op economisch gebied.

Op politiek gebied hadden zij zelfs geen tijdelijke verbetering ten gevolge, maar eerder dadelijk een verslechtering.

De bolsjewieken hadden tot hun schrik bemerkt, dat de mensjewistische en sociaal-revolutionaire denkbeelden op arbeiders en boeren weer invloed begonnen te krijgen, zodra deze klassen gelegenheid kregen om zich vrijer te uiten. Dat moest tot eiken prijs verhinderd worden. De hermetische afsluiting van arbeiders en boeren van elk vrij zuchtje werd nog nauwgezetter en consequenter doorgevoerd dan tot dusver. De kleinste mogelijkheid om zich op andere wijze op de hoogte te stellen dan door de pers en de sprekers der Communistische Partij werd hun ontnomen. Deze systematische afsluiting en misleiding hebben een verderfelijke invloed op de geest, niet alleen van hen, die er onder gehouden worden, maar ook van de meesters zelf. De massa der communisten in Rusland leest immers ook alleen de communistische pers en stelt zich de wereld voor, zoals zij in die pers beschreven wordt. Hoe kunnen zij dan een verstandige en doelmatige politiek voeren?!

De massa van het volk mag slechts ervaren wat de heren past. Maar de leiders zelf wordt door hun ondergeschikten het liefst datgene medegedeeld, wat de hoge heren wensen te horen. Een autocraat, die slechts door zijn hovelingen werd ingelicht over de wereld, werd steeds belogen. Dat is altijd nog geschied ten nadele van een aldus geregeerde staat. Het doet echter het meeste kwaad aan een regiem, dat, hoe zijn tegenwoordig karakter ook is, toch revolutionair van oorsprong is, dat door geen enkele traditie bijeengehouden wordt en zich handhaven moet in een tijdperk van woeste stormen.

Hoe groter de moeilijkheden worden, hoe meer het slechts één politieke methode weet om zich te handhaven: die van de terreur. Wat in de Franse Revolutie slechts een gevolg was van de oorlog, in een tijd toen het land het sterkst bedreigd werd door de buitenlandse vijand, is in Sovjet-Rusland een noodzakelijkheid voor zijn leiders geworden, die voortvloeit uit hun positie en die in vredestijd niet vermindert, doch steeds nog grotere omvang aanneemt.

De rede, die Lenin op 11 maart 1921 hield, om de nieuwe economische politiek in te leiden, eindigde met deze woorden: “De socialisten moet men echter in de gevangenissen houden”. (Th. Dan: Sovjet-russland, wie es wirklich ist, blz. 34, Duitse tekst.)

In de aanvang van hun werkzaamheid in de revolutie van 1917 hebben de bolsjewieken misschien wel gelijkenis vertoond met de jacobijnen, hoewel ook toen reeds zeer grote verschillen bestonden. Maar sedert hun staatsgrepen verwijderen zij zich steeds verder van hun oorspronkelijke basis, evenals zij ook met één slag een geheel nieuw en tegenovergesteld aan het tot dat ogenblik geldende, program aannamen. Nooit zijn de jacobijnen zo veranderd. Die bleven de gedachte van het parlement en van het algemene, gelijke kiesrecht trouw.

Het waren niet de jacobijnen, maar een geheel andere partij, die hoewel zij uit de revolutie en het jacobijnendom voortkwam, er toch geen bezwaar tegen had haar gehele program dadelijk over boord te werpen, zodra zich de gelegenheid voordeed om daardoor de macht te veroveren en zich daardoor staande te houden: deze partij werd gevormd door de bonapartisten.

Wanneer men dan ook een vergelijking wil maken tussen de laatste Russische en de eerste Franse Revolutie, dan moet men de bolsjewieken eerder met de bonapartisten op een lijn plaatsen dan met de jacobijnen. De bonapartisten toch vormden niet, zoals de jacobijnen, een kortstondige machtsorganisatie in tijdelijke, abnormale omstandigheden, maar vestigden een langer durende staatshervorming, die evengoed voor vredestijd als voor oorlogstijd gold.

In de grote Franse Revolutie waren er twee soorten contrarevolutionairen. De meest primitieve onder hen waren de verdreven heren, leden van de Bourbonse dynastie, zowel adel als geestelijkheid, die weer hun vroegere machts- en uitbuitingspositie terug wensten. Dit soort contrarevolutionairen treft men bij elke revolutie aan.

Naast deze categorie ontstaat echter in bepaalde omstandigheden — hetgeen ook geschiedde tijdens de revolutie-oorlogen in Frankrijk — een contrarevolutionair element uit de revolutie zelf. Zodra de omverwerping van het oude regime, dat de verschillende onderdrukte en uitgebuite klassen en groepen omlaag hield, een voldongen feit is, geraken deze groepen en klassen in strijd met elkaar. Dan kan het zover komen, dat een der revolutionaire klassen of partijen zozeer de overmacht krijgt over alle andere, dat zij de vruchten van de revolutie tot haar monopolie maakt en alle overige revolutionairen tot dezelfde machteloosheid en geringe bewegingsvrijheid veroordeelt, waartoe zij reeds voor de revolutie gedoemd waren. Daarmede wordt de revolutie dan voor het grootste deel der revolutionaire klassen tenietgedaan.

In de grote Franse omwenteling noemde men de primitiefste soort van contrarevolutionairen legitimisten, aanhangers der legitieme monarchie; de uit de revolutie zelf voortgekomen contrarevolutionairen werden bonapartisten genoemd, naar hun aanvoerder, generaal Napoleon Bonaparte, die zij ten slotte tot keizer uitriepen.

De tegenstelling tussen de legitimistische en de bonapartistische contrarevolutie kwam in Frankrijk weer tot uiting na de revolutie van 1848.

Deze beide soorten van contrarevolutie onderscheiden zich o.m. hierdoor, dat de primitieve, toen zij bv. in 1849 in Oostenrijk en Pruisen optrad, zich openlijk als zodanig aandient. De bonapartistische vorm daarentegen behoudt zoveel mogelijk zijn revolutionaire wijze van optreden; dikwijls zijn zelfs zijn vertegenwoordigers zich niet klaar bewust van hun contrarevolutionaire functies. Het duurde jaren eer de eerste Napoleon zo ver ging, dat hij zich tot keizer uitriep — tot keizer bij de gratie van het volk, door een referendum, dat in mei 1804 plaats had, waarop hij zich in December van hetzelfde jaar de kroon opzette. Hij zou, zonder zijn ijdelheid, de waardigheid van eersten consul van de republiek, die hij sedert de 18de Brumaire bekleedde, zijn gehele verdere leven hebben kunnen bekleden, terwijl hij dezelfde contrarevolutionaire functies uitoefende, die hij als keizer uitoefende en dan zou hij tegenover de wereld als revolutionair en niet als contrarevolutionair gestaan hebben.

De bonapartische vorm van de contrarevolutie is dus niet zo gemakkelijk te herkennen als de primitieve. In de aanvang heeft hij nog veel met de echte revolutie gemeen en kan als een voortzetting daarvan, soms zelfs als haar vervolmaking beschouwd worden. Maar hij berust steeds op de onderdrukking van een deel der revolutionairen en op beperking van de bewegingsvrijheid der massa’s en moet daardoor, hoe langer hij bestaat, des te meer zijn contrarevolutionairen aard tonen.

Zo ging het in Frankrijk in de tijd van de grote revolutie. Zo gaat het thans in Rusland sedert 1917. De primitieve contrarevolutionairen poogden al vroeg vasten voet te krijgen: de opstanden van de aanhangers van Kornilov, Denikin, Koltschak en Wrangel. Maar is dat de enige soort contrarevolutie, die aan de dag trad? In het manifest van de Executieve van de Socialistische Arbeiders Internationale van mei 1930 wordt slechts gesproken van de “witte contrarevolutionairen”, tegen wie men de Russische revolutie moet beschermen. Er wordt niet gerept van een bonapartistische contrarevolutie.

Talrijke mensjewieken wijzen er thans op, dat het bolsjewisme in een nieuw bonapartisme dreigt te ontaarden. Maar dreigt dit gevaar eerst thans? Bestond dit vroeger al niet? Is het bolsjewisme al niet reeds lang tot een wezenlijk bonapartisme geworden sedert de staatsgrepen van november 1917 en januari 1918? En heeft het sedertdien niet langzamerhand allen boeren en arbeiders hun bewegingsvrijheid ontnomen, nadat het in de aanvang van zijn heerschappij reeds alle intellectuelen, die zich niet onder zijn vaan wensten te scharen, vogelvrij verklaard had? Wat moet Stalin dan nog doen om tot het bonapartisme te komen? Meent men, dat dit stadium eerst bereikt zal zijn, wanneer Stalin zich tot tsaar laat kronen? Sedert het uitbreken van de grote Franse Revolutie is bijna anderhalve eeuw verstreken. Die periode is de erfelijke monarchie niet zeer gunstig geweest. Bijna geen enkele der toen gestichte monarchieën wist zich staande te houden, vele oude zijn verdwenen. Zelfs Mussolini vindt het niet de moeite waard een nieuwe dynastie te stichten. Is hij desniettegenstaande niet de geïncarneerde vertegenwoordiger van de contrarevolutie? Het fascisme is niets dan een pendant van het bolsjewisme; Mussolini aapt slechts Lenin na.

Het uitgangspunt was echter geheel verschillend. Het fascisme bewijst, dat de bolsjewistische methoden der dictatuur evengoed aangewend kunnen worden tot knechting van het proletariaat als tot knechting van zijn tegenstanders. Bij een vergelijking tussen fascisme en bolsjewisme zien wij echter ook, dat, wat bij het fascisme van de beginne af doel is geweest, het inkorten van alle proletarische bewegingsvrijheid, bij het bolsjewisme onafwendbaar resultaat wordt. De bolsjewistische methoden kunnen niet alleen, maar zij moeten noodzakelijkerwijze tot kneveling van het proletariaat leiden, tenminste daar, waar industrie en landbouw kwijnen en daardoor de toestand van de arbeidende klassen in de steden en op het platteland ondragelijk wordt.

Deze economische achteruitgang is op zijn beurt weer een onvermijdelijk gevolg van iedere bolsjewistisch-fascistische inperking van het productieapparaat.

De bonapartistische of, zo men wil, fascistische ontaarding van het bolsjewisme is dus niet een gevaar, dat in een verre toekomst dreigt, maar is ongeveer tien jaar een feit in Rusland. Weliswaar ontwikkelde zich de vijandige gezindheid tegenover boeren en arbeiders, waartoe de bolsjewistische methoden uit de aard der zaak moeten leiden, slechts geleidelijk, maar deze heeft in de laatste tien jaar zulke afmetingen gekregen, dat daardoor, samen met het dreigende totale verval van de landbouw, het bolsjewistische systeem met die catastrofe bedreigd wordt, waarover wij in de aanvang spraken en waardoor het nodig wordt zich meer dan ooit met de Russische toestanden bezig te houden.

De gecompliceerdheid en dubbelzinnigheid, die het begrip revolutie in Rusland sedert een twaalftal jaren heeft gekregen, wordt nog vergroot doordat er twee soorten contrarevolutie zijn, de primitieve of “witgardistische” en de bonapartistische of fascistisch-bolsjewistische.

Wie zich op het standpunt stelt van het democratische socialisme moet tegen beide vormen natuurlijk de strijd aanbinden. Daarbij moet men ervan uitgaan, dat men ieder moment zijn volle kracht aanwendt tegen dat soort contrarevolutie, dat de macht in handen heeft en niet tegen die contrarevolutie, waarvan men de macht slechts vreest, maar die nog lang geen feit is. De republikeinen in Frankrijk dachten er onder Napoleon niet aan om de strijd tegen het keizerrijk te staken, omdat dit ook door de legitimisten bestreden werd.

Meestal kan men ook opmerken, dat de contrarevolutie, die voortkomt uit de revolutie, veel krachtiger is en gedragen wordt door veel energiekere bevolkingsgroepen dan de primitieve contrarevolutie, welker dragers reeds voor de omwenteling, waardoor zij verdreven werden, alle levenskracht hadden ingeboet. Hoe veel sterker was niet het keizerschap van Napoleon I dan het koningschap van Lodewijk XVI, of zelfs dan het hoogst reactionaire koningschap van Lodewijk XVIII en van Karel X! Om Napoleon ten val te brengen moest geheel Europa een bondgenootschap tegen hem aangaan. De Bourbons werden in een straatgevecht in de tijd van drie dagen door het Parijse proletariaat verjaagd.

Weliswaar zit Stalin heel wat minder zeker dan Napoleon destijds. Deze toch had alle energie, waarover hij beschikte, aangewend om de vijanden van Frankrijk te overwinnen en uit te plunderen. Stalin gebruikt alle geweldmiddelen, die hem ten dienste staan, alleen maar om de Russische arbeiders en boeren te bestrijden en uit te plunderen. Daardoor vermindert het gevaar van dit soort bonapartisme voor het overige Europa belangrijk, maar voor Rusland wordt het de ergste uitingsvorm, omdat het de krachtigste is, van de contrarevolutie.