Bron: Ontbinding en protest, Wereldbibliotheek nv, Amsterdam/Antwerpen, 1967, pp. 61-65.
Transcriptie en bezorging: Johny Lenaerts
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Het surrealisme is een jeugdbeweging, het kon daarom alleen door jongeren, die in de wereld niets betekenden, gedragen worden. Op het eerste gezicht is de opstandigheid van de surrealisten kinderachtig en doet ze aan de deugnietenstreken van schooljongens denken. Natuurlijk dient rekening gehouden te worden met het jongensachtig en snobistisch karakter van menige opstand, die soms, tegen de zin van de opstandelingen in, in een tragedie kan eindigen, hetgeen het geval was voor Crevel of Vaché. Afgezien hiervan, is er iets wezenlijks in de opstand van André Breton, dat verband houdt met het wezen van de scheppende daad in de kunst. Steeds trad de kunstenaar op zonder eigen doeleinde. Hij diende een bepaalde heer die een werk bij hem besteld had. De kunst had een bijkomstig karakter. Zelfs bij de Grieken had zij het, en natuurlijk nog meer bij de Romeinen. In de middeleeuwen was de kunstenaar een dienaar van de Kerk, in de renaissance werd hij het van een heer of hij werd in Holland in de 17de eeuw koopman in schilderijen. Eerst de geniecultus in de 18de eeuw schonk aan de kunstenaar een zelfstandig karakter en maakte van de kunst een godsdienst, waarvan de kunstenaar een priester was. Bij Beethoven heeft de muziek een eigen doel, dient hij niemand anders dan het geheel van de mensheid. Door de romantiek wordt dan ook de kunst enerzijds als een bevrijdingsdaad van de enkeling tegenover een drukkende maatschappij beschouwd, anderzijds als een oproep voor een nieuwe mensheid. In die geest heeft onder meer Richard Wagner de Nibelungen getoondicht. Voor de romantiek vooral werd de kunst de gangmaakster van een nieuwe tijd (res nova, renouveau) en een nieuwe moraal, een nieuwe levensstijl. De kunst werd de inspiratiebron voor het beeld van een nieuwe mens. Deze romantische opvatting van de kunst bleef in heel de 19de eeuw doorwerken, zelfs in het werk van Emile Zola. Vanaf de romantiek geldt trouwens meer en meer de opvatting dat er een verschil dient gemaakt te worden tussen echte en onechte kunst, waar trouwens de stijl van minder belang is. Het gaat om de onbaatzuchtigheid van de kunstenaar. Gelijktijdig wordt ook van de echte kunstenaar een bestendige vernieuwing geëist, die het wezen zelf van de kunst wordt. Zo wordt dan de opstand tegen de traditie een regel voor elke kunstenaar die echt wenst te zijn. De kunstenaar verkrijgt het karakter van een opstandeling, die zich tegen de bestaande vormen verzet om een werk voort te brengen dat ‘echt’ is. De echtheid wordt niet erg bepaald, maar feitelijk komt ze hierop neer, dat de enkeling in staat is zich van de anderen te onderscheiden. Het begrip van de schoonheid verkrijgt zo een karakter van uitzonderlijkheid, van wonderbaarheid. Het wonderbare heeft reeds de romantiek aangetrokken en heeft zich eveneens gedurende de 19de eeuw ontwikkeld. Met de eis van het wonderbare verbond zich ook die van het uitzonderlijke, hetgeen normaal is, vermits de kunstenaar het uitzonderlijke voor zichzelf eiste. Zo werd dan de poort wagenwijd geopend voor een esthetisch nihilisme van de lelijkheid, dat zich in het surrealisme doorzette door het automatisme en door het toeval. Het audiovisueel gebied werd trouwens verlaten en een wereld van onbepaalde tastgevoelens, geuren en smaken, verbrak een redelijke kosmos. Gelijktijdig werden de kunst en de kunstenaar, die naar onafhankelijkheid snakten, geëngageerd. Het nihilisme en de opstand vormen hier één geheel. André Breton bepaalde het surrealisme als onesthetisch: ‘Puur psychisch automatisme waarmee men zich voorneemt in woord of geschrift of op welke andere wijze ook, de werkelijke wijze van functioneren van het denken tot uitdrukking te brengen. Dictee van het denken, zonder controle van de rede, in welke vorm dan ook, vrij van iedere esthetische of ethische vooringenomenheid.’ De kunst had vroeger tot doel een zin te brengen in de audiovisuele werkelijkheid door er een eenheid in te brengen. De zin voor eenheid kon rede genoemd worden en deze rede maakt dat iets schoon is indien het is zoals het zijn moet. De kunst werkt oproepend, verspreidt haar beeld over meerdere beelden, ordent de chaos van onze indrukken. Deze chaos werd nu door het surrealisme aangezien als ‘de werkelijke wijze van het functioneren van het denken’. We hebben hier te doen met het nihilisme zoals Nietzsche het zag: de zinloosheid van het Al buiten zowel als in de mens, die radicaal opgegeven werd. In het surrealisme leeft er derhalve een diepe mensenhaat, die zelfs vormen van sadomasochistische aard aanneemt. De opstand geschiedt niet meer tegen God en instellingen, de opstand is gericht tegen de mens zelf en al zijn verrichtingen, zowel wetenschappelijke als esthetische. Het immoralisme is geen theorie meer, maar een werkelijkheid geworden en de kunst heeft haar messianistisch karakter verloren, al beroept het surrealisme zich op de romantiek, maar zover dit het chaotische en irrationele, het niets, in het menselijk leven liet doordringen. Zo zal dan André Breton vanuit het automatisme noodgedwongen moeten evolueren tot een esoterische kunst, die op de onmededeelbaarheid gegrondvest is en feitelijk moet uitlopen op een nieuwe religiositeit, hetgeen dan ook gebeurde, met het tweede surrealistisch manifest van 1930. Uiteindelijk moest het surrealisme derhalve uitlopen op een nieuw academisme en een neoconventionalisme.
De diepe grond van het nihilisme en de opstand van het surrealisme kan gezocht worden in het romantisch zoeken naar het absolute en de reinheid, waarbij de wereld, aan de hand van de reële oorlogservaringen, als ontgoochelend wordt beleefd. Het surrealisme is zeer verwant aan het droom-idealisme van Novalis en in zekere zin ook aan het idealisme van Fichte, dat een uiterst subjectivisme is. Fichte moest bij het Niets eindigen daar het Ik het Niet-Ik stelt en zichzelf nietigt. De nietigende act van het Ik moest omslaan in het Niets dat opbloeide in de grenzeloze verbeelding zonder vormen, in de ongeremde fantasie.
De houding van het surrealisme, want er kan haast van geen theorie gesproken worden, werd een nihilistische opstandigheid, de ontdekking van het Niets als enige werkelijkheid, als surrealiteit. Tristan Tzara heeft dit Niets het best uitgedrukt in de Dadabeweging: ‘Geen schilders meer, geen schrijvers meer, geen musici meer, geen beeldhouwers meer, geen godsdiensten meer, geen republikeinen meer, geen royalisten meer, geen imperialisten meer, geen anarchisten meer, geen socialisten meer, geen bolsjewieken meer, geen proletariërs meer, geen democraten meer, geen bourgeois meer, geen aristocraten meer, geen politie meer, geen vaderlanden meer, tenslotte niets meer van deze onnozelheden, niets meer, niets meer, niets, niets, niets.’
André Breton schakelde hier in:
‘Laat alles achter.
Laat Dada achter.
Laat je vrouw achter, je maîtresse achter.
Laat je hoop en je angst achter.
Zaai je kinderen in een hoek van een bos.
Laat de buit aan de schaduw.
Laat desnoods een goed leven achter,
een leven dat men je voorschotelt als een prachtige toekomst.
Ga op weg.’
Waarom, waartoe alles verlaten? Stilzwijgend wordt er verondersteld dat de wereld en de mens niet voldaan hebben aan de eis voor het absolute, het reine op elk gebied. ‘Ik schrijf dit manifest,’ schreef Tristan Tzara, ‘om te tonen dat je tegengestelde daden tegelijk kunt verrichten, in één frisse ademtocht; ik ben tégen de daad; vóór de voortdurende contradictie, en vóór de affirmatie, ik ben voor noch tegen en ik leg niet uit want ik haat het gezond verstand... Orde = wanorde; ik = niet-ik; bevestiging = ontkenning: de opperste schittering van een absolute kunst.’ De idealistische dialectica van de onzin. Zoals Lucky in ‘Wachten op Godot’ van Samuel Beckett, zo wordt dan het vertoog verlaten. André Breton is in dit opzicht zeer expliciet. Zin na zin wordt gevormd bij ingeving en zo een zin niet goed is, zal de volgende hem wel verbeteren en zo het geheel niet deugt, dan doet het er niet toe. ‘De taal is de mens gegeven om er een surrealistisch gebruik van te maken,’ schrijft Breton. Zo verliest de taal haar gewoon, utilitair gebruik, zo herstelt ze het ongewone, het wonderbare, het heilige. Nogmaals buigt de surrealistische opstand naar de godsdienst toe of naar de dood onder al zijn vormen, ook die van het sociaal conformisme.
Het surrealisme drukt de aardbeving uit die men, in de zin van Nietzsche, het einde van het humanisme kan noemen. Heel de mens wordt opgegeven, ook zijn intiemste orde wordt verlaten en fataal buigt hij het hoofd voor een onbegrijpelijk lot. De kunstenaar, de dichter of de filosoof worden maar een medium en de eigenlijkheid, de existentie worden verlaten en opgegeven. Het surrealisme drukt best de toestand van de hedendaagse westerse beschaving uit, in die zin dat het door een onwrikbaar noodlot gegrepen wordt. De mens is stuurloos geworden. De opstand van het surrealisme, hoe verlokkelijk ook, doet van ver aan de concentratiekampen denken. Heel de westerse gedachte stuwde naar de beheersing van de enkeling, van zijn lot, hetgeen eigenlijk de vrijheid betekent. De nihilistische opstand van het surrealisme ontneemt aan de enkeling de vrijheid om zijn leven zelf te kiezen. Hij heeft niet meer te kiezen, hij wordt gekozen, zoals heel zijn werk een zuiver toeval en geen keuze is. We hebben het uiterste van de mogelijkheden van de nihilistische opstand bereikt en wanneer André Breton met zoveel sympathie over de krankzinnigheid spreekt, heeft hij de deuren wagenwijd geopend voor elk avontuur, behalve dit voor de enkele mens, die zijn leven met hartstocht en leed tot het uiterste toe te leven wenst. Waar ligt de eigenlijke opstand? In de protesterende gedachte die zich tegen de chaos verzet, in de wetenschap die onvooringenomen en met hard werk in het harde gelaat van de wereld poogt te kijken en er de trekken van te ontcijferen.