Leopold Flam

De heterodoxie


Bron: Zelfvervreemding en Zelfzijn, Wereldbibliotheek Amsterdam-Antwerpen, 1966, pp. 197-205.
Transcriptie en bezorging: Johny Lenaerts
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Creative Commons LicenseCreative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


We hebben aan Prometheus, archetype van de opstandeling, een bijzondere aandacht besteed omdat hij een wezenlijke betekenis heeft voor de opstand, omdat hij eigenlijk een antwoord geeft op de vraag waarom het noodzakelijk is voor een denkende enkeling opstandig te zijn, waartoe, waarvoor? De wijsheid schrijft ons voor ons aan te passen, ze leert ons de berusting, ze wijst ons naar de verzaking, en de opvoeding van de jeugd heeft geen ander doel dan die wijsheid tot een gewoonte te maken. Elke maatschappij zoekt naar de wijze man, opzettelijk vleit men een volk door op zijn gezond verstand een beroep te doen en menige hedendaagse filosoof wenst niet beter dan een filosofie van het gezond verstand (de ‘common sense’) te ontwikkelen. De opstand verschijnt derhalve als onwijsheid, als gekheid, als onbeheerstheid en als gevaar voor het sociale leven. Wel zal men de zelfstandigheid en de eenvoud verdedigen, maar beiden worden opgenomen in het stelsel van maatschappelijke wijsheid. In onze vermolmde maatschappij is men onafhankelijk indien het opbrengt. De echte opstandeling zelf verschijnt als een duivelse natuur, als een slechte mens voor wie men zich te hoeden en tegen wie men te waarschuwen heeft. De maatschappij zal zelfs in zekere mate het nut van de opstand erkennen, maar voor zover hij zich ingeschakeld heeft in haar stelsel, voor zover hij de negatief polaire zijde is van haar positief karakter. De opstandeling zelf zal overigens aanvaard worden wanneer hij niet meer protesteren kan, na zijn dood, wanneer men hem tot een onschuldig voorbeeld in negatieve of positieve zin aan de jeugd kan tonen. Vincent van Gogh zal door conformistische onderwijsmensen opgehemeld worden, eenvoudig om aan de behoudsgezindheid en kleinzielige hielenlikkerij een zeker vernis te schenken. Hetzelfde wordt met Rimbaud gedaan. De eigenlijke opstand wordt afgewezen door haast iedereen, zelfs door hen die een revolutionaire beweging organiseren. Er bestaat zoiets als een revolutionair-conformisme, dat wezenlijk niet verschilt van het burgerlijke.

De opstand is nochtans de eigenlijke filosofische daad waardoor een enkeling zich als enkeling bevestigt. Met Kierkegaard dient beaamd te worden dat alleen de subjectiviteit de waarheid is en hieruit volgt dat die subjectiviteit existentieel is. Een existentie moet opstandig zijn indien ze eigenlijk is. De eigenlijkheid van de existentie is haar enigheid, haar onvergelijkbaarheid, waardoor ze niet anders dan opstandig kan zijn. Waarom kan een enkeling niet anders dan opstandig zijn en wat betekent die opstandigheid? Denken we aan een jongen, opgegroeid in sociale omstandigheden die hem in elk opzicht beletten een zeer bepaalde individualiteit te zijn. De meeste kinderen passen zich aan bij zulke moeilijkheden door te verzaken. Een jongen, opgegroeid in ellendige stoffelijke, morele en intellectuele omstandigheden, in de honger, de vernedering, en die zijn ouders in de grootste vernedering ziet zwoegen, – nemen we aan dat ze door bedelen en leuren hun brood ‘verdienen’ –, welnu, zo’n jongen staat voor het probleem van de opstand. Voor hem betekent de opstand iets zeer eenvoudigs, iets negatiefs: zich bevrijden van de vervreemding waarin hij leeft. De opstand betekent voor die jongen dus een bevrijding van het milieu dat hij negeert en negeren moet omdat het hem negeert. De problemen zijn blijkbaar zeer eenvoudig: hij zal zijn ouders, zijn school, zijn schoolmakkers de rug toekeren. Hierdoor zal hij allerlei ‘mogelijkheden’ hebben: de vlucht of de staking (anachoresis), de aansluiting bij een ander milieu, bepaalde opstandige daden of woorden, de mystificatie. De opstandigheid gaat dus uit van een individu dat zich min of meer bewust is van de enigheid van zijn individualiteit en dat alle machten negeert die het zelf negeren. Hoe kan die individualiteit zichzelf bevestigen? De negatie geschiedt vanuit een eis die gesteld wordt, vanuit een zeer bepaald ideaal waaraan de werkelijkheid getoetst en op grond waarvan ze verworpen wordt; dit ideaal is uit de negatie zelf ontstaan, het bepaalt ze niet.

Het individu is min of meer voortgebracht geworden door het milieu dat het nu negeert. Het ideaal is daarom niets anders dan de keerzijde van dat milieu, behoort er dus enigszins ook bij. Tegenover de domheid, valse geest en valse cultuur, de stoffelijke ellende en de vervreemding zal het individu een heel andere maatschappij stellen; de utopie of de droom van die maatschappij is wezenlijk voor dit opstandige individu. Of het zal alles negeren, in het niets springen. In dit alles speelt de zucht naar erkenning een grote rol. Het individu wenst zichzelf door de anderen erkent te zien en die anderen zijn juist de lieden die het negeert en door wie het genegeerd wordt. Zo dient verstaan te worden wat het complex van de weergekeerde emigrant kan genoemd worden. Het miskende individu is vertrokken en keert weer als een machtige persoon naar wie de anderen eerbiedig opkijken. De opstand als zelfbevestiging van het individu dat zichzelf wil erkend weten, is dus wezenlijk in de wil zich erkend te weten door hen die het, in hun verblinding, niet erkenden. In de opstand komt derhalve de weerwraak waardoor de anderen omgetoverd worden, als straf van hun verwaandheid, tot bewonderaars van de miskende god, maar zo dat hij ze kan verachten. Eigenlijk ligt hier de grond van het sadisme: omdat iemand door de ‘goede wereld’ niet gewaardeerd werd, zal hij zich wreken door haar te vernederen indien hij hiertoe de gelegenheid krijgt. Erotisch betekent het dat het individu niet erkend of bemind werd door een bepaalde vrouw en dat hij zich zo gauw mogelijk wreekt door haar te vernederen, ook lichamelijk. Er zijn natuurlijk nog andere gronden voor het sadisme, maar een opstandige vorm van sadisme behoort tot het complex van de weergekeerde emigrant. Het vertrapte, beledigde, vernederde individu keert weer in zijn glorie, vernedert hen die hem vernederden, beledigt zijn beledigers, vertrapt zijn vertrappers, niet rechtstreeks, maar door zijn stralende glorie en het misprijzen waaraan hij zijn beledigers blootstelt. De hogere beginselen waarop hij een beroep doet, zijn niet verbaal, ze worden zelfs zeer diep aangevoeld, maar ze funderen niet de opstand van de enkeling.

Zijn opstand fundeert integendeel die principes. Hoe belangrijk zij ook wezen mogen, zij hebben op zichzelf geen betekenis, ze verkrijgen die door de opstand van het individu tegen de anderen die het bedreigen of vernederen. De bedreiging of de vernedering geschiedt niet vanuit een principe maar zij schept een principe. Het individu is zich op de een of andere wijze bewust van zijn nood, het zal in opstand komen tegen zijn belagers door zich op een principe te beroepen; dan is er eigenlijke opstand, indien zulks niet het geval is, ontstaan misdaad of arrivisme. De opstand van het individu dient derhalve bewust te zijn om als opstand te kunnen gelden.

Het opstandige individu beroept zich op de absoluutheid tegen de relativiteit, om het met Kierkegaard te zeggen, het denkt het relatieve relatief en het absolute absoluut, maar het denkt, ervaart het in de eindigheid, het weet dat de absoluutheid in de relativiteit een onmogelijkheid is. De onmogelijkheid willen is opstandigheid. In die gestelde, ervaren onmogelijkheid bevestigt de enkeling zichzelf tegenover de anderen, vindt hij een zin in zijn afzondering en eenzaamheid, vindt hij ook de weg naar de erkenning. Concreet stelt het zich in het werk dat de volmaaktheid, de absoluutheid heeft te bereiken, waardoor dan de erkenning van de weergekeerde emigrant zich kan verwezenlijken. In die erkenning ligt de diepe voldoening van de opstandeling, hij hunkert er naar, al zal hij ze nooit verwerven. Don Juan is die opstandeling. Hij zoekt de totale erkenning, door alle vrouwen, hetgeen hij nooit zal bereiken. Hij gaat van de ene naar de andere vrouw, niet omdat hij de enige of ideale vrouw zoekt, maar omdat hij naar erkenning snakt en inziet dat hij eigenlijk nergens erkend wordt, maar vooral dat hij nooit de gehele erkenning door alle vrouwen kan verkrijgen. Waarom juist de vrouw als erkenning en niet de man? Omdat de vrouw voor Don Juan het totaal vreemde is. Haar erkenning betekent dat hij door de wereld die hem vijandig gezind is aanvaard wordt, dat hij inderdaad erkend werd, want alleen door het vreemde, het andere, kan erkenning komen, niet door het identische; eerst wanneer het identische het andere stelt, wanneer het zich in de vreemdheid bevindt en zich tegen die vreemdheid verzet, tegen haar in opstand komt, eerst dan bestaat er een mogelijkheid van erkenning. De strijd van Don Juan, zijn opstand, geschiedt derhalve niet uit of om idealen: hij zoekt in geen enkel opzicht het ideaal of de ideale vrouw. Deed hij zulks, dan was hij geen opstandeling, want de ideale vrouw vindt men tamelijk gauw.

Wanneer een individu in opstand komt, dan geschiedt het niet om een ideaal of een gedachte, maar om een nijpende werkelijkheid die het dreigt te verpletteren. Hetzelfde is overigens waar voor een klasse. Marx heeft er op gewezen dat de opstand van het proletariaat geenszins geschiedt omdat het van een bepaalde utopie droomt, maar omdat de stoffelijke realiteit voor de arbeidersklasse op een bepaald moment ondraaglijk wordt, juist omdat de arbeiders geen slaven of sprekende zaken meer zijn. Eerst in de opstand schept het individu zich een beginsel van opstand door de bewustwording van de redenen die hem ertoe aanzetten ‘neen, ik wil niet’ te zeggen. Nochtans is er een innerlijke verandering van de gezichtshoek nodig opdat een opstand zou mogelijk zijn. Zolang een individu innerlijk verbonden is aan het gezag, zal het moeilijk ‘neen’ kunnen zeggen. Zulks was min of meer het geval met de slaaf aan wie innerlijk elke wil ontnomen werd door hem gelijk te stellen met een dier of een zaak en door hem ertoe te brengen zich innerlijk erbij neer te leggen. In zeker opzicht werd hem een reëel materialisme bijgebracht. Er werd hem geleerd dat hij uitsluitend handelt volgens lichamelijke drijfveren en dat alleen de heren tot een heel andere wereld behoren. In dezelfde situatie bevindt zich een jongeling wanneer hij opgroeit in vernederende omstandigheden. Hem wordt bijgebracht dat hij maar een kind is van bedelaars en dat hij vroom naar de goedhartige hand van de brave burgers moet opkijken en te gehoorzamen heeft. Zelfs zal men hem kruimels van de geestelijke dis toewerpen. Wat nu van belang is, is dat hij zich van de toverachtige macht van de heren innerlijk zou bevrijden. Hegel heeft die geestelijke weg op een onvergetelijke wijze geschetst in de ‘Phänomenologie des Geistes’, vooral in het hoofdstuk over ‘de absolute vrijheid en de terreur’ (die absolute Freiheit und der Schrecken) of de opstandige geest. Opdat de geest opstandig zou worden, moet hij de wereld desacraliseren, haar van elke mythe ontdoen en haar alleen nog begrijpen als een nuttigheid voor hem. De dingen verliezen hun op-zich-zijn, ze worden een voor-een-ander-zijn, of sociaal. Een wezenlijk onderscheid volgens standen, een natuurlijke hiërarchie vervalt voor de subjectiviteit die zich niet als reine enkelheid weet, maar in haar enkelheid gans de mensheid, de algemeenheid omvat. Op dat moment kan er sprake zijn van een opstand tegen een bestaande orde. De enkeling kan zich ook als enkeling bevestigen door de maatschappij de rug toe te keren en met Max Stirner de weg inslaan van een opstandigheid die het individu van elke uiterlijke dwang zal bevrijden. De innerlijke, geestelijke toestand is die van de dood van God, maar God stierf niet vanzelf, hij werd door de enkeling vermoord, alle goden of idolen stierven en in de koude nacht van de dood van de idolen verrijst de gestalte van de opstandeling in gans de verschrikking van zijn eenzaamheid en van zijn taak, in het diepe bewustzijn van zijn ongeluk. De opstand maakt inderdaad geenszins gelukkig, want gelukkig zou de ellendige jongen kunnen geweest zijn, indien hij zich aanpaste aan de eisen van de heren, indien hij wijs werd. Door zijn opstand was hij niet wijs, want hij heeft alle goden, ook de god der goden, gedood en hiermee zijn kalmte verworven.

Hij erkent geen enkel gezag meer buiten zich en kan derhalve heel gemakkelijk zichzelf als het opperste gezag beschouwen. Vanaf dit moment heeft de opstand opgehouden: de opstandige enkeling is zelf god geworden en moet de andere goden weer erkennen. Zijn opstand heeft hem wel bevrijd van de bedreiging, hij is erin geslaagd opgenomen te worden bij de goden, maar hiermee heeft hij niets opgelost: de enkeling is verdwenen door een stralende god te worden. Er bestaat nog een andere mogelijkheid en die ligt juist in het moment wanneer de enkeling de huiveringwekkende eenzaamheid ervaart. Dit moment is groot, want hij is dan in staat werkelijk zijn enkelheid in een werk te verwezenlijken. De opstand van de enkeling wordt geboren in de stilte van de dood van God. Op dat moment, wanneer de enkeling niet voor zichzelf de goddelijkheid usurpeert, beslist hij voor een bestaan van eigenlijkheid, van authenticiteit, voor een scheppend zijn, waardoor hij zichzelf verwezenlijkt.

Zolang er een God leefde, was er een gezag gesteund op het verleden. Met de dood van God ging het verleden in rook op en dook het heden op in het stralende licht van morgen. De opstandige existentie is toekomstig. De toekomst wordt werkelijkheid, terwijl ze voor de conservatieve fantasie droom of utopie is, werkelijk voor de behoudsgezinde is het verleden, de historiciteit. Er zijn twee soorten historiciteit: de opstandige historiciteit, gericht op de toekomst als werkelijkheid; de conservatieve historiciteit, gericht op het verleden dat het heden reëel maakt. In het laatste geval wordt het verleden een gezag (‘de Geschiedenis heeft geleerd’), een God waaraan de mens aanhoudend te offeren heeft op gevaar door die god verpletterd te worden. In de psychoanalyse drong het conservatisme vooral door in de archetypeleer van C.G. Jung; ook het mechanicistische determinisme dient hiertoe gerekend te worden, of het humanisme dat een gelovig atheïsme en zeer conservatief is (het beste voorbeeld in dit opzicht is Jakob Burckhardt evenals alle ‘verheerlijkers’ van de Grieks-Romeinse Oudheid). De opstand zet derhalve met de dood van heel dit verleden in en met de scheppende bevestiging van de toekomst door een persoonlijk werk. Onmiddellijk worden hier bepaalde niet-authentieke opstandelingen verwijderd: 1. de verbalistische opstandeling; 2. de losbandige enkeling of de genieter; 3. de verbeteraar van de mensheid.

De verbalistische opstandeling beperkt zich tot een oneerbiedige, ruwe taal of tot een snobistisch origineel-doen, door een precieusheid van ruwe taal en slordige manieren: de hedendaagse stedelijke barbaar, de dandy of ook de katholieke intellectueel met brede gedachten, die zich zeer ver waagt op het glibberige pad van de ketterij, maar zich bij de eerste slag van de stok in de rangen van de rechtgelovigen voegt.

De genieter kent geen verleden meer – anders kan hij niet genieten-, maar ook geen toekomst; hij leeft van punt tot punt in het heden, een zonderling heden overigens, zonder verleden of toekomst. Hij treedt natuurlijk op, los van alle conventies, zelfs van alle moraal, hij erkent geen goden meer, omdat hijzelf een genietende god geworden is of een sater van de onderwereld, een mislukkeling die zijn ellendige plunje in de riolen van het menselijk afval wast. Er bestaat sinds Baudelaire een soort vertedering voor allerlei gebruikers van verdovende middelen, alcoholici, erotomanen, abnormalen van alle soort. Zelfs werd hiervoor elk onderscheid tussen abnormaal en normaal opgeheven: iedereen is abnormaal, dus...

De verbeteraar van de mensheid kent wel de toekomst, maar erg gekleurd door het verleden. Hij is eveneens een humanist die zich verantwoordelijk weet voor alles wat op aarde gebeurt, hij is overal, een moord in Tokyo is zijn zaak. Hij is eigenlijk de verrezen en alomtegenwoordige god geworden. Hij wordt vanzelf een gezag of streeft er naar het te worden; indien hij het niet alleen kan, dan met een organisatie. Die nieuwe god zal van een volk een godin maken waarmee hij een geestelijk huwelijk aangaat en wee de enkeling die deze liefde zou willen storen. Soms is het een grotere groep, het proletariaat of gans de mensheid, waarmee de hiërogamie (huwelijk van een godheid, J.L.) begaan wordt. De enkeling wordt opgeheven in de organisatie waartoe hij behoort en kan zo, dank zij haar magische macht, als een kleine god verschijnen.

De authentieke opstandigheid heeft zich door een reëel werk, waardoor een enkeling zijn substantie verkrijgt, te verwezenlijken; dit werk betekent dan ook een zingeving aan zijn bestaan, dat zich alleen zo in de toekomst kan grondvesten. Voor wie is het werk bestemd? Op zichzelf beschouwd, voor niemand, het heeft zijn finaliteit in zich, waardoor het voor-zich wordt en een zin geeft aan het bestaan van de enkeling die daardoor zelf voor-zich wordt, een actief en existentieel zelfbewustzijn. Het is op dat moment dat de enkeling in de historiciteit komt en opstandig optreedt. Zijn werk wordt een inspirerende bron voor alle andere enkelingen, het wordt een protest tegen elke massificatie, tegen elke homogenisering van de mens. De opstand van de scheppende enkeling kan derhalve niet anders zijn dan een oproep tot anderen voor een scheppend bestaan, voor een bevrijding van alle goden, niet opdat er weer een god zou geboren worden, maar opdat er meer enkelingen met een scheppend bestaan zouden zijn; gans het ‘gezag’ van de scheppende enkeling giet zich uit en verwezenlijkt zich in de menigvuldigheid van enkelingen die hij tot een scheppend bestaan roept. De verdraagzaamheid kan derhalve niet passief zijn als een tolerantie van andere meningen, maar ze moet een aansporing zijn tot anders-denken, dus tot denken, want alleen in het anders-denken begint het denken... Het anders-denken wordt ook heterodoxie genoemd, het behoort derhalve wezenlijk tot het denken opstandig te zijn. De heterodoxie verschilt van de ketterij, omdat de laatste een beroep doet op principes of op een (echt) gezag en zich alleen maar verzet tegen een bepaalde soort van gezag, om een nieuw gezag te grondvesten. In de opstand als heterodoxie is de waarheid steeds anders, ze is nooit vast, nooit kneedbaar en grijpbaar, nooit een gesloten stelsel. Alleen op die wijze kon de enkeling zich bevrijden van de uiterlijke verpletterende druk der anderen, die zich steeds als een vast geloof vertoont dat een beroep doet op een essentiële neiging van de mens: doen zoals de anderen. In de heterodoxie kan hiervan geen sprake zijn. De heterodoxie is derhalve filosofie. De opstandeling dient niemand en geen enkele instelling, hij dient ook de enkeling niet, daar hij zich door de opstand grondvest en rechtvaardigt in zijn anders-zijn. De opstand heeft derhalve geen zin zonder filosofie. Haar enige en wezenlijke taak heden is de bewuste uitwerking van een theorie der opstandigheid. Filosofie is een existentieel weten waarin de enkeling zich onderscheidt in zijn anders-zijn en daarom ook in staat is, juist door zijn anders-zijn, waarlijk met de anderen te zijn.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame


In of uitschrijven Nieuwsbrief

RSS