Bron: Aktief, ledenblad van het Masereelfonds, nr. 2, 2005
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Halverwege tussen Temse en Dendermonde, aan de buitenkant van een wijde bocht in de Schelde, ligt Sint-Amands. Die ligging is een van de voornaamste toeristische attracties van het dorpje. Alleen al de stroom met de veerboot oversteken naar de groene overkant is een kleine belevenis. Het huidige gemeentebestuur moet de toeristische mogelijkheden van Sint-Amands ook goed beseft hebben, want in de loop van de laatste jaren werden er zichtbaar inspanningen gedaan om het dorp wat allure te geven. Wie het dorp aandoet, kan om te beginnen terecht in het ruime horeca-aanbod, waaronder een paar etablissementen met een jarenlange reputatie. Maar dat is uiteraard niet de verdienste van het gemeentebestuur. Er is echter ook flink aan een aantal gevels gewerkt. Niet al te nauw kijkende dagjesmensen zal dat waarschijnlijk een vaag Bruggegevoel bezorgen: water, geveltjes en ‘de tijd van toen’. Je vindt er voorts een ‘molenkundig’ museum, hoewel er in de hele omtrek geen molen te bespeuren valt. Op de hoek van de hoofdstraat bevindt zich een grote kunstgalerij, met weliswaar traditionele maar heel verdienstelijke schilderijen. En elders, aan het begin van een negentiende-eeuws aandoend straatje, doemt daar plots een kitscherig en surrealistisch aandoend kunstcentrum op. Even doet dat denken aan het Palais idéal, dat de postbode Ferdinand Cheval een goede eeuw geleden in Hauterives – een stadje tussen Lyon en Valence – beetje bij beetje eigenhandig heeft opgetrokken met keien die hij geduldig tijdens zijn rondes verzamelde. Door dat laatste is Sint-Amands, behalve een typisch Vlaams dorp, ook nog eens ontegensprekelijk Belgisch.
Maar Sint-Amands is vooral het geboortedorp van Emile Verhaeren, in zijn tijd zelf ook typisch Vlaams én tezelfdertijd door en door Belgisch. De Franstalige dichter maar ook kunstcriticus Verhaeren werd in 1855 geboren. Hij verloor in 1916 het leven bij een stom treinongeval in het station van Rouen. Op dat ogenblik behoorde hij al geruime tijd tot de intellectuele elite van Europa. Ooit was hij zelfs genomineerd voor de Nobelprijs literatuur. Het was echter Maurice Maeterlinck – een Franstalige Gentenaar! – die hem in 1911 kreeg. Met zijn poëzie, waarin hij vaak de toen typische Vlaamse landschappen, de mensen en vooral niet te vergeten de Schelde opriep, heeft Verhaeren mee gestalte gegeven aan wat sindsdien, zeker in het buitenland, nog altijd doorgaat als typisch voor Vlaanderen. Jacques Brel – nog zo’n rare Vlaming – zou je, mede vanwege zijn pathetiek, haast als een late epigoon van Verhaeren kunnen beschouwen. Terecht kreeg Verhaeren in 1927 een praalgraf aan de Scheldeoever in Sint-Amands. In een van zijn gedichten had hij overigens de wens geuit om “dans ton sol, sur tes bords” te worden begraven. Hij ligt er samen met zijn geliefde vrouw Marthe, die in 1931 overleed en in 1955 te Sint-Amands werd bijgezet. Ook dat beantwoordt zeker aan de wens van Verhaeren. Zijn huwelijk met Marthe, een talentvolle schilderes, mag inderdaad gerust een succes worden genoemd. Zij inspireerde hem tot drie bundels liefdespoëzie, die tussen 1896 en 1911 verschenen.
Tientallen jaren geleden bevond er zich in Sint-Amands ook nog een klein museumpje gewijd aan Verhaeren. Dat was toen ondergebracht in het veerhuis, naast het gelijknamige restaurant op de Scheldekade. Iets verderop, aan de aanlegsteiger van het veer, staat trouwens al jaren een beeld van de Antwerpenaar Mark Macken (1913 – 1977), dat de ‘Veerman’ uit het beroemde gedicht van Verhaeren voorstelt. Het museum in kwestie had de charme van een onderneming die overleefde dankzij de arbeid, de toewijding en de eruditie van één of misschien een paar belangeloze bewonderaars van de dichter. Vandaag is het verhuisd naar de eerste verdieping van de gemeentebibliotheek, een niet onaardig modern gebouw, wat dieper het dorp in. Ondertussen is het bovendien onder de hoede gekomen van zowel de provincie als het gemeentebestuur.
Die verandering heeft het museum, nu dus Provinciaal Museum Emile Verhaeren, goed gedaan. Het provinciebestuur en ook het gemeentebestuur hadden er blijkbaar een ruim budget voor over zodat de vormgeefster met behoorlijk wat financiële armslag haar gang kon gaan. Uitgangspunt van de opstelling, zo leert de toelichting, was het bekende schilderij van Theo van Rysselberghe uit 1907. Daarop zie je Verhaeren zijn werk voorlezen. Hij zit er aan een tafel, omringd door een zevental vertegenwoordigers van de toenmalige Belgische intellectuele en artistieke fine fleur. De toonkasten in het museum kregen daarom de vorm van tafels. De tafel waaraan de dichter en kunstcriticus werkte. De tafel waarrond hij zoveel bevriende kunstenaars, schrijvers en intellectuelen ontving. Elke tafel is gewijd aan een aspect van het werk en het leven van Verhaeren. De tafels staan scheef en schots door en soms onder elkaar, ééntje hangt zelfs ondersteboven aan het plafond. Misschien wat gezocht maar het idee werkt. Er zitten laden in die tafels, die de bezoeker moet opentrekken. Ze werken als een soort vergrootglas en gaan als het ware dieper in op een of ander detail. Van de bezoeker verwacht men aldus een vorm van interactieve deelname zoals dat tegenwoordig heet. Er is daarom ook geen vast uitgestippelde rondgang. Je loopt rond zoals je zelf verkiest – interactief nietwaar? – en aangezien de tentoonstelling eerder thematisch dan chronologisch is opgevat, maakt de volgorde inderdaad niet veel uit. Bovendien bestaat het museum uit maar één enkel zaaltje en nog een klein kamertje een gang verderop.
Uit een van die tafels leer je dat Verhaeren uit een welstellend gezin van handelaars kwam. Zoals in die tijd gebruikelijk werd daar Frans gesproken. Het enige Nederlands dat hij kende, was het plaatselijke dialect van zijn speelkameraadjes uit het dorp. Een tafel verder loopt hij school in het allerchicste jezuïetencollege Sint-Barbara te Gent, waar ook Georges Rodenbach (Bruges, la morte) en Maurice Maeterlinck school liepen. Nederlands, en zeker dialect spreken werd daar zwaar bestraft. Hij behaalt zijn diploma rechten te Leuven en loopt een paar jaar stage bij de Brusselse advocaat en politiek denker Edmond Picard, ook niet de eerste de beste. Er is ook een tafel met tekeningen van Marthe, die scènes uit hun dagelijks leven voorstellen, onder meer van een zieke (“neurasthénie”) Verhaeren. Op andere tafels tonen documenten (brieven, artikels, foto’s, tekeningen) hoe intensief Verhaeren deelnam aan het intellectuele leven van zijn tijd. Hij speelde daar overigens een leidinggevende rol als gewaardeerd kunstcriticus. Je verneemt hoe hij eerst redactielid is van La Jeune Belgique, later een rol speelt in de kunstenaarsgroep Les XX, met onder meer Ensor, Knopff en Henry Van de Velde, en dan meewerkt aan L’Art Moderne, telkens mee optrekkend met de toenmalige Belgische en Europese avant-garde. Hij voert een drukke correspondentie met al wie in die tijd intellectueel of artistiek iets betekent: Rodin, Signac, Ensor, Van Rysselberghe, Rilke, Toulouse-Lautrec, Seurat en de Nederlander Jan Toorop, die trouwens ook in het Frans schrijft.
Wat voor een dichter Verhaeren was, blijft wat vaag. Dat is begrijpelijk. Een tentoonstelling is nog iets anders dan een representatieve bloemlezing. Overal krijg je weliswaar stukken van zijn poëzie te lezen, maar meestal zijn dat maar enkele verzen, en dan nog in vertaling. Dat volstaat natuurlijk niet. Verhaerens poëzie is trouwens niet zo makkelijk te definiëren. In zijn vrij korte leven heeft hij een hele evolutie ondergaan. Je vindt in zijn werk bijvoorbeeld echo’s van de Franse romantiek. De Fransen noemden hem niet zomaar le Victor Hugo du Nord, een dichter over wie Verhaeren ook meermaals heeft gepubliceerd. Dan weer neigt hij naar naturalisme, soms mysticisme. Anderzijds klinkt er in zijn poëzie ook een duidelijke sociale bewogenheid op. Zo’n beetje als Meunier met zijn beelden, verheerlijkt Verhaeren de arbeid. Er ligt bijvoorbeeld een brief van Emile Vandervelde die hem vraagt om een voordracht te komen houden voor de arbeiders en of Verhaeren meteen even wil preciseren waarover die voordracht zou kunnen gaan. Of die arbeiders iets aan de Franstalige uiteenzetting van Verhaeren zouden gehad hebben, blijft nog maar de vraag. Maar zelfs de Italiaanse futuristen beschouwden hem als een van de hunnen omdat zijn poëzie, bijvoorbeeld in Les Villes Tentaculaires, ook de industrialisering, de verstedelijking en de moderne tijd als onderwerp heeft.
Eén constante in Verhaerens oeuvre is zijn heel specifiek taalgebruik. De Fransen maakten zich aanvankelijk wat vrolijk over zijn zogezegde boerentaaltje. Het was het typische Frans van de provinciaal die zijn taal bijna zelf heeft moeten smeden in een omgeving waar iedereen dialect spreekt of zich behelpt in een Frans, waarvan de bron stilaan opdroogt bij gebrek aan rechtstreeks contact met het moederland.
Aan de ingang van de tentoonstelling zie je een muur met een grote, zeer overzichtelijke, geïllustreerde synoptische tabel. Daaruit blijkt dat Verhaeren een bevoorrechte getuige is geweest van een belangrijke episode uit de geschiedenis van de Europese schilderkunst. Als Verhaeren acht jaar is, brengt Manet de brave burgerij in shocktoestand met zijn Déjeuner sur l’herbe. In 1885 schildert Seurat zijn eerste pointillistisch schilderij La Grande Jatte. Knopff schildert een jaar later zijn Caresses. In 1908 krijgen we Les demoiselles d’Avignon van Picasso en in 1912 het kubistische – of futuristische? – Nu descendant l’escalier van Duchamp. Mondriaan schildert in 1914 voor het eerst in zijn beroemde geometrische stijl terwijl enkele jaren daarvoor Kandinsky al het eerste puur abstracte schilderij heeft gemaakt. Daarnaast heeft Rimbaud al in 1873 zijn sublieme Une saison en enfer gepubliceerd. Het is maar wanneer je die synoptische tabel bij het buiten komen goed bestudeert, en je je realiseert dat Verhaeren daar toch niet ten volle de draagwijdte van heeft ingeschat, dat je ook een idee krijgt van zijn beperkingen. De ware avant-garde liep toch nog iets verder voorop.