Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Een feministische lezing van Het Sienjaal? Simpel. Het Sienjaal is totaal vrouwblind. Punt. Maar aangezien het hier gaat om een oproep voor “een vernieuwend progressief politiek elan” is het helemaal niet zo simpel, natuurlijk. Ruim 25 jaar na de start van de toch niet onopgemerkte tweede feministische golf negeren “de wijze man” en de (voornamelijk heren) “professoren van uiteenlopende wetenschappelijke pluimage” de vrouwenbeweging, terwijl hun visie op vrouwenemancipatie van een nauwelijks voor te stellen bekrompenheid is, die de klok 30 jaar terugzet. Van een “wit blad” gesproken!
Het Sienjaal is een oproep aan “SP, AGALEV, VU, de diverse sociale bewegingen (“traditionele” en “nieuwe”) en politiek daklozen” om “tactvol en respectvol vormen van samenwerking te zoeken in concrete, belangrijke, toekomstgerichte materies op het Vlaamse politiek niveau” (p. 28). Op die oproep en op de aangesproken partners komen de diverse auteurs herhaaldelijk terug. Her en der vernoemen ze bij naam: de milieubeweging, de derdewereldbeweging, de vredesbeweging. De vrouwenbeweging, een van de oudste en een van de belangrijkste “nieuwe sociale bewegingen”, is er nooit bij. Zo erg is dat nu ook weer niet, ware het niet dat deze systematische vergetelheid duidelijk een weerslag heeft op de inhoud van Het Sienjaal. “Onze oproep tot SP, AGALEV en VU, tot de diverse sociale bewegingen (“traditionele” en “nieuwe”) en de politiek daklozen, is niet tactisch, maar inhoudelijk gemotiveerd. Van elk van hen worden de basisbeginselen en de programma’s niet alleen geregistreerd. Wij stellen vast dat zij allemaal met hun gedachtegoed en streven een antwoord proberen te geven op de problemen van “een samenleving zonder stuurman”, een samenleving met een bedreigd en verkruimelend sociaal netwerk en met een verbijsterend verlies van levenszin en waardigheid.” (p. 25) Het feministisch gedachtegoed heeft, méér dan het gedachtegoed van welke andere “nieuwe sociale beweging” ook, betrekking op de samenleving in al haar aspecten. Het raakt immers aan een van de meest fundamentele ordeningsprincipes in de maatschappij, nl. dat van het geslacht in de betekenis van gender. Maar niet alleen de vrouwenbeweging, ook haar rol en ook de concrete problemen die zij aan de orde stelt zijn van geen tel in “Het Sienjaal”. “Het waren de nieuwe bewegingen die de echte levensvragen en pijnpunten in de wereld van vandaag aan de gemeenschap openbaarden: de vernietigingslogica van de kernwapens in de “koude” oorlog, de aanslag op de aarde en de levensbronnen, de verrotting van de armste landen, de armoede en uitsluiting. het ongrijpbare mondiale kapitalisme, de groeiende werkonzekerheid, het racisme en de politieke machteloosheid en verloedering.” (p. 17) Opvallend afwezig in deze gediversifieerde lijst: vrouwenonderdrukking en seksisme en alle daarmee verbonden maatschappelijk onrecht en uitbuiting, die de vrouwenbeweging “aan de gemeenschap openbaarde” (vrouwenmishandeling, kindermishandeling, seksueel misbruik van vrouwen en kinderen in en buiten het gezin, ongewenste intimiteiten op het werk, sociaaleconomische ongelijkheid van vrouwen en mannen, enz. enz.).
Vrouwblindheid kenmerkt ook het hoofdstuk over de analyse. Zo worden vrouwen én als maatschappelijke categorie én als voor hun emancipatie agerende mensen, totaal over het hoofd gezien. Al dient het gezegd dat de maatschappelijke categorieën, die in dit hoofdstuk wel genoemd worden, zoals werkgevers, werknemers, progressieven, bijzonder vaag blijven. Als sociale actoren zijn ze onbestaande. De analyse, die aan de lezer en lezeres wordt aangeboden, is een abstract verhaal van een onvatbare en onverbiddelijke maatschappelijke ontwikkeling. Kern van dat verhaal zijn globalisering, fragmentering en rationalisering; “de vaststelling dat de macht van het politieke overal drastisch is ingekrompen” en dat “vandaag de macht wordt uitgeoefend door bedrijven, mediaconcerns en belangengroepen die naast en niet onder de overheid opereren”. Dit wordt aangegeven als het te aanvaarden kader, waarbinnen een reeks uiteenlopende “uitdagingen” geformuleerd kunnen worden. “Wie het vandaag over de externe en interne uitdagingen heeft waarvoor we staan, doet er goed aan om allereerst dit algemene kader te overwegen. We bevinden ons op een cruciaal punt, waarin een verkeerde inschatting van de feitelijke ontwikkelingen fataal kan zijn voor de antwoorden die we naar voren schuiven. Weliswaar wordt de geschiedenis niet door onwrikbare wetmatigheden beheerst – zij wordt door mensen gemaakt – maar dat betekent nog niet dat eender welk alternatief evenveel kans op slagen zou hebben”. (p. 45) Los van de voor samenwerking toch wel cruciale vraag hoeveel ruimte deze vermaning nog laat voor discussie, zal het al niet meer verbazen dat tussen de vrij concreet uitgewerkte uitdagingen (economisch, cultureel, sociaal, ethisch-politiek, ecologisch, Vlaams) er één fataal ontbreekt: de feministische.
Pas in het deel over “De contracten”, waarin de concrete voorstellen voor een progressieve samenwerking zijn vervat, en uitsluitend daar, komt de uitsluiting of discriminatie op basis van het geslacht ter sprake, ondergebracht in het hoofdstuk “het sociaal contract”. Vrouwenemancipatie krijgt, ook weer uitsluitend daar, een plaats in het luik “verzet tegen processen van sociale uitsluiting en segregatie”.
Zelfs al is het wellicht niet de bedoeling van de auteurs, toch krijgen we hier een reductionistische visie op de positie van vrouwen in de maatschappij en op hun emancipatie voorgeschoteld. Vrouwen worden als maatschappelijke categorie herleid tot een doelgroep tussen de “laaggeschoolden en langdurig werklozen”, de “bejaarden en hoogbejaarden”, de “stervenden”, de “armen en daklozen”, de “gehandicapten”, de “migranten”, de “vluchtelingen en asielzoekers” en de “slachtoffers van AIDS”. De oorzaken van vrouwendiscriminatie worden herleid tot “het overheersende rollenpatroon en een te zwak uitgebouwde collectieve opvang” (p. 108) en vrouwenemancipatie wordt herleid tot “de mogelijkheid om op een gelijke en gelijkwaardige manier aan het arbeidsproces te participeren”, het nastreven van “een cultuur waarin een gelijke verdeling van de huishoudelijke taken tot de common sense gaat behoren en waarin vaders een groter deel van de ouderschapsverantwoordelijkheden op zich nemen” en “een uitgebreid netwerk aan voorzieningen voor kinderopvang (... om) gezinnen de kans (te) geven hun gezins- én arbeidstaken in optimale omstandigheden op te nemen”. (p. 109)
Intussen maakte de tweede feministische golf toch duidelijk dat vrouwendiscriminatie over veel meer gaat dan over een ongelijke deelname van vrouwen aan het arbeidsproces, al is dat er wel een belangrijk aspect van. Vrouwendiscriminatie strekt zich uit over alle terreinen van het maatschappelijk leven: het sociale en economische terrein, het culturele terrein, het politieke terrein, en over de openbare en de privésfeer. Ze treft individuele vrouwen in mindere of meerdere mate en op zeer uiteenlopende manieren. Maar ze treft alleen vrouwen en dat op basis van hun geslacht. Met andere woorden vrouwen zijn geen “single issue” doelgroep, ze behoren tot alle mogelijke maatschappelijke groepen, sociale klassen, doelgroepen en daar bovenop hebben ze te maken met een specifieke discriminatie op basis van het geslacht. De positie van een laaggeschoolde vrouw op de arbeidsmarkt is anders dan die van een hooggeschoolde vrouw, die van een alleenstaande moeder anders dan die van een gehuwde vrouw en nog anders dan die van een kinderloze vrouw, of een gehandicapte vrouw, of een dakloze vrouw, of een vrouw met AIDS, of een bejaarde vrouw. Maar allemaal lopen ze kans om geconfronteerd te worden met een breed gamma van ongelijke kansen, die zeker niet alle terug te brengen zijn tot “het overheersende rollenpatroon en een te zwak uitgebouwde collectieve opvang”!
In het hoofdstuk “De politieke uitgangspunten” wordt het radicaal democratisch project van Het Sienjaal uiteengezet. Het is misschien wel het wolligste uit het boek. De term “radicaal-democratisch project” heeft betrekking op “welk maatschappijmodel” en een “waardenkeuze”. Wat de auteurs precies verstaan onder radicale democratie is niet meteen duidelijk. Ze stellen: “Het is een dwingende opgave de (vanzelfsprekende) eenheid van ethiek en politiek te herstellen. Iedereen moet er zich bovendien van bewust zijn dat “goed” samenleven niet kan zonder een actieve zorg voor de “polis”, voor het algemeen belang, voor de gehele maatschappij zonder uitsluiting.” (p. 84) Houdt dat ook actieve deelname in van al diegenen die momenteel “uitgesloten worden door het bestaande stelsel”? (p. 86) Wat betekent voor hen “de onderlaag van de maatschappij (laten) meetellen”? (p. 86) Dat deze haar eigen politieke zeg heeft, of dat men “moet opkomen” voor hen? (p.86) Anderzijds staat er ook te lezen: “We kiezen voor een radicale democratie. Radicaal betekent voor ons: het recht op informatie, participatie, democratische controle en beslissingsmacht van de hele bevolking” (p. 87) In dit verband wordt uitdrukkelijk verwezen naar “hen die uit de maatschappelijke boot gevallen zijn (de vierde wereld, “les exclus”) of nog niet de kans gekregen hebben erin te stappen (“les non inclus”)”, waarbij tegelijk verwezen wordt naar het “dichtmaken van de gevaarlijke maar reële kloof tussen “oud” en “nieuw” links, tussen de traditionele arbeidersbeweging en de “nieuwe sociale bewegingen” en het belang van de “ontzuiling”. (p.88) Hoe de auteurs die radicale democratie nu precies invullen, wie voor hen de actieve deelnemers zijn en op welke manier, één zaak is duidelijk. Ze zijn er zich niet van bewust dat het momenteel niet goed zit met de plaats en deelname van vrouwen aan het politieke en dat dit probleem niet zomaar vanzelf zal opgelost geraken, zonder een specifiek engagement. Wie het over uitsluiting heeft, kan niet over het hoofd zien dat er op politiek vlak kan gesproken worden van een vorm van uitsluiting van vrouwen. Gelijke politieke vertegenwoordiging van vrouwen is een van de actiepunten die de vrouwenbeweging allang hoog in het vaandel draagt: paritaire democratie is zeker een onderdeel van radicale democratie. Of is dat te prozaïsch?
Hoe is het mogelijk dat een oproep voor een “radicaal-democratisch project”, dat zelfs “een concrete utopie voor morgen” (p. 31) wil zijn, vanuit feministisch oogpunt zo ondermaats blijft? Wat heeft Mieke Van Haegendoren, voorzitster van de Nationale Vrouwenraad bezield, om zich op te laten opnemen in de lijst van “medeauteurs en ondertekenaars van de oproep”, zelfs al betreft dit enkel “de geest van het globale document en niet de letter van elke tekst”? (p. 9) Aan haar steun voor de oproep – laten we aannemen dat ze niet mee geschreven heeft – zit misschien toch één positief aspect. De vrouwblindheid van de oproep kan niet zomaar afgedaan worden als vrouwenhaat. Er blijft dus wellicht openheid voor discussie.
Eerder dan vrouwenhaat is het probleem dat Het Sienjaal het product is van een bewust besloten gehouden professoren-onderonsje, en gericht is op partijen en sociale bewegingen, met hun erkende vertegenwoordig(st)ers en hun programma’s. Het Sienjaal houdt duidelijk rekening met de diverse programma’s, thema’s, belangen, politieke en andere gevoeligheden van die aangesproken partners. Het resultaat is dat een filter ingebouwd is, waardoor heel wat reële problemen, waarmee ook mensen aan de basis van die partijen en bewegingen geconfronteerd worden niet aan bod konen. Dat verklaart ongetwijfeld, naast het feit dat blijkbaar vooral heren geschreven hebben, mede de vrouwblindheid van Het Sienjaal. In plaats van een open raadpleging binnen de vrouwenbeweging, volstond de handtekening van de voorzitster van de Nationale Vrouwenraad.
Door deze aanpak van Het Sienjaal zijn de contouren van het debat al te eng vastgelegd. De oproep geeft bijvoorbeeld “de definitie van een aantal waarden die de beleidsantwoorden moeten inspireren” (p. 9), maar over het beleid zoals het nu wordt gevoerd, of over de huidige beleidsopties wordt niets gezegd of liever ze worden stilzwijgend aanvaard. Men ontwijkt de cruciale vraag of een “vernieuwend progressief politiek dan” niet fundamenteel gehypothekeerd wordt door de deelname van één van de partners aan een regering, die nog maar één credo heeft: de Maastrichtnorm halen, dus besparen ten koste van de sociale zekerheid en de tewerkstelling, dus regeren met ondemocratische kaderwetten, dus zich neerleggen bij de groeiende kloof tussen arm en rijk. Alsof die Maastrichtnorm een onaantastbaar, onbespreekbaar, heilig gegeven is, spreekt ook Het Sienjaal er niet over. Of toch. De Batselier raakt hem terloops even aan in zijn toespraak: “De sociale zekerheid wordt hervormd, steden zullen nieuw leven moeten worden ingeblazen, de explosieve ontwikkeling van de informatiemaatschappij moet in goede banen geleid, een Maastrichtnorm dient gehaald, het leefmilieu kan geen uitstel meer verdragen. Europa wordt verder uitgebouwd... Men zal moeten beseffen dat al die beslissingen niet los gezien kunnen worden van het project dat wij voorstaan.” (p. 213) De oproep formuleert ook “een reeks contracten voor de belangrijkste inhoudelijke en institutionele domeinen van de Vlaamse samenleving” (p. 9), maar onder de voorstellen, die in die contracten gedaan worden, zal men er weinig of geen aantreffen die binnen het huidige, door Maastricht overheerste, beleid niet zouden kunnen. Waar blijven de alternatieven, die erop gericht zijn om uit het Maastricht-keurslijf te geraken? Ze bestaan, er zijn mensen mee bezig. Bijvoorbeeld: het voorstel voor een vermogensbelasting. Maar aangezien Het Sienjaal alleen abstract over Europa spreekt (in de trant van bv. “Ons project is gesitueerd in de Vlaamse politieke dimensie, in de federale dynamiek en solidariteit en in de Europese ruimte” [p. 211), is het Maastricht-keurslijf geen punt. Dat is, meer dan de vrouwblindheid, een hinderpaal om een enthousiasmerend elan op gang te krijgen.
Bovendien zorgt de wordingsgeschiedenis van Het Sienjaal, zoals ze vergoelijkend beschreven wordt in het “woord vooraf”, ervoor dat de omzichtigheid waarmee de auteurs zich richten tot de discussiepartners, bij die partners weinig effect sorteert. Het Sienjaal is bedacht als antwoord op de verwachte electorale crisis van de VU en van de door schandalen geplaagde en door het Vlaams Blok en Verhofstadt belaagde SP, maar zag het licht nadat beide partijen zich electoraal handhaafden en de SP bovendien in de regering was getreden. Zo maakt het nog weinig kans bij diegenen die het in die partijen voor het zeggen hebben. Blijft de vraag van waar het vernieuwend elan zal komen? Wat dat betreft is Het Sienjaal een gemiste kans.