Geschreven: juni 1990
Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 2, 24ste jrg. juni 1990
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008
Zie ook: - De wortels van Israëls geweld - De Joden, Israël en de holocaust - Het Joodse vraagstuk dadelijk na de Tweede Wereldoorlog |
De vorming van de staat Israël, als zuiver joodse staat, zou volgens de zionistische verklaring eenvoudig de wederopstanding zijn van de eeuwenoude joodse natie die eens op het grondgebied tussen Eufraat en Tigris ontstond. Berust dat alles niet veeleer op mythen?
In de middeleeuwen, en zeker voordien, bestonden er geen naties in de moderne zin van het woord. De blik ging niet verder dan de familie en de clan. Er vormden zich door omstandigheden wel volksgroepen, maar de eenheid van die volksgroepen was louter politiek, dus tijdgebonden. Die eenheid ontstond en verdween naargelang de omstandigheden. De botsingen en oorlogen, die zich tussen volksgroepen voordeden, hadden niet plaats onder een nationale vlag.
Pas met de ontwikkeling van een kapitalistische markteconomie werd de idee van natie geboren. Het zich ontwikkelend kapitalisme kreeg behoefte aan de afbakening van een territorium waarin het veilig zijn producten kwijt kon. Met het ontstaan van de markt werd ook de natie geboren. De eenheid van taal en tradities van bepaalde volksgroepen boden een supplementaire reden voor de afbakening van een ‘nationale’ markt en de natie. Niet altijd en overal waren dat de doorslaggevende argumenten.
Vandaag, met de verdere expansie van het kapitalistisch marktsysteem, is ook de behoefte aan een groter en veilig afzetgebied een realiteit geworden. De meest fervente vaderlanders pleiten nu voor ‘het offeren van nationale belangen’ aan ‘supranationale belangen’.
Israël als vadergrond van de Joden is ook een mythe.
Tot de evolutie van het menselijk denken behoort het ontstaan van het geloof in één God, het monotheïsme. Het is een langdurig proces geweest en zelfs het monotheïsme kon zich niet ontdoen van het veelgodendom. In het monotheïsme bleven resten van het veelgodendom hangen al kregen ze een ondergeschikte rol toebedeeld (die resten vinden we zelfs in het christendom onder de vorm van engelen en duivel).
Het geloof in één God, een oppergod, ontstond onder de nomadenstammen van Mesopotamië; zij die dat geloof aankleefden werden Joden genoemd. Volksverhuizingen waren een normaal verschijnsel. Joodse groepen drongen Palestina binnen waar ze door de daar verblijvende stammen ‘Habri’s’ werden genoemd of ‘indringers’ en van waaruit het woord ‘Hebreeuwen’ werd afgeleid.
Het geloof in één God verbreidde zich langzamerhand in de gehele regio. Joodse groepen ontstonden her en der in de streek. De spreiding van de Joden toeschrijven aan de vervolging door de Romeinse legioenen is met de realiteit een loopje nemen.
De joodse historicus L. Stein toonde in ‘Zionisme’ aan dat ten tijde van de vernietiging van de Tempel door de Romeinse legioenen, dit is 70 jaar voor Christus, er zowat 700.000 Joden in Palestina verbleven, terwijl langs de oevers van de Middellandse Zee er zowat 4 miljoen mensen waren die de joodse godsdienst aankleefden en dus Joden waren.
Het ontstaan van het monotheïsme had zijn wortels in sociale omstandigheden en eens dat dit geloof wortel schoot had het op zijn beurt sociale consequenties.
De vele grote en kleine heersers, die zich vaak voor goden uitgaven of zich goddelijke kwaliteiten toekenden, werden door het monotheïstisch geloof ernstig tegen de schenen gestampt. De Romeinse heersers van toen waren zeker niet gediend met dit monotheïsme.
De joodse God, Jahwe, werd daarenboven een God van de Rechtvaardigheid. Men kan zich wel voorstellen wat zulks betekende in een maatschappij die steunde op het slavendom.
Het was dan ook geen toeval dat zovele Romeinse soldaten, die doorgaans doodarme stakkers waren, tot het Jodendom overgingen. Het was zelfs zo erg dat keizer Domitiaan strenge straffen uitvaardigde voor soldaten die zich tot Jood lieten bekeren. Daarnaast bestond ook het feit dat er Joden in de Romeinse legioenen streden tegen andere Joden. Eén der joodse aanvoerders in de Romeinse legioenen was Mathias ha Cohen, die de geschiedenis is ingegaan onderzijn Romeinse naam van Joseph Flavius en die de beschermeling was van de Romeinse keizer.
De geschiedenis van de joodse diaspora in Europa is in te delen in de drie periodes van de Europese ontwikkeling. Eén: de prekapitalistische periode tot het ontstaan van het middeleeuws kapitalisme. Twee: het manufactuur- en industrieel kapitalisme. Drie: het stadium van het kapitalisme van de 19de en de 2Oste eeuw.
Gedurende de prekapitalistische periode, die in West-Europa tot de 11de eeuw heeft geduurd (in Oost-Europa tot de 18de eeuw), waren Joden al in de gebieden van het Romeinse imperium uitgezwermd, waar ze zich als ‘vreemdelingen’ in hoofdzaak op de handel toelegden. Dat had niets te maken met de ‘joodse aard’. Zulks was ook het geval met Syriërs, Libanezen, Grieken, die dan vooral uitzwermden in Noord-Afrika en er tot op de dag van heden nog de laag van de handelsbourgeoisie vormen. Dat verschijnsel had vooral zijn oorzaak in de beperkte mogelijkheden die de regio bood bij een galopperende demografie. Zulk verschijnsel deed zich veel minder voor in de Egyptische regio waar de vruchtbare grond (Nijl overstromingen) het bestaan verzekerde.
De Joden, die terechtkwamen in de Arabische regio, kenden er geen problemen. In het door de Arabieren overheerste Spanje kwam zelfs een joods-arabische cultuur tot grote bloei.
Maar in de vroegchristelijke maatschappijen, die de gesloten economie voor dekking van de eigen behoeften nog niet waren ontgroeid, werd door de vroegchristelijke kerk het misprijzen voor handel en profijt tot cultus verheven.
Zij die handel dreven waren ‘vreemdelingen’, behoorden tot een ‘ander ras’ en leefden in zonde. Daarmee was de bodem gelegd voor het latere antisemitisme.
Met het ontstaan van het middeleeuws kapitalisme, op grond van de economische ontwikkeling die de dekking van de eigen behoeften oversteeg, groeide ook een autochtone laag van handelaars. De ‘vreemde’ handelaar, de Jood, kwam deze autochtone handelaars in de weg staan. Men kan ze het best bestrijden door ze de schuld te geven van de dood van Jezus Christus, onze Heer. Het antisemitisme werd de vermomming waarachter de economische concurrentie schuil ging.
Met het ontstaan van het industrieel kapitalisme in West-Europa en de ‘verlichte ideeën’ zal er ook binnen het jodendom een proces van assimilatie op gang komen, voorwaarde om zich in die kapitalistische maatschappij te integreren. Binnen het Jodendom was die assimilatie het belangrijkst in de Haksalah — beweging op gang gebracht door Moses Mendelsohn (1729-1786). De Franse Revolutie zal zelfs de barrières neerhalen tussen Joden en niet-Joden.
Die assimilatietendens kende twee richtingen. De rijk geworden Joden wensten zich in de kapitalistische klasse te integreren. De minder begunstigde en, zeg maar, arme Joden zochten hun assimilatie in de ontluikende arbeidersklasse. Dit laatste proces gebeurde niet zonder horten of stoten. Telkens als het kapitalisme in economische of politieke crisis verkeerde, greep het naar het wapen van het antisemitisme. De verwarring die daaruit in de hoofden van de kleine Jood kon ontstaan werd onder meer bewezen door Mozes Hess, die eens medewerker van Marx was. Toen in 1848 de contrarevolutie in Frankrijk tot de verbanning van de joodse revolutionairen overging, zocht Hess zijn toevlucht in het zionisme. Hij had de gebeurtenissen maar bij de oppervlakte gezien. Hij had niet gezien dat de contrarevolutie gefinancierd werd door rijke Joden. Een prijs die zij voor hun integratie wilden betalen.
In Oost-Europa begon het industrieel kapitalisme zich pas in de 18de eeuw te ontwikkelen. Die ontwikkeling gaf ook de geboorte aan de eigen klasse van handelaars, wat samenging met het ontstaan van nationalistische stromingen, die zich tegen de joodse concurrenten keerden. Het gevolg was de verpaupering van de Joden en de jodenpogroms. Dit had dan weer als gevolg het ontstaan van golven van joodse emigratie naar West-Europa en vooral Duitsland. Dat gebeurde op een ogenblik dat Duitsland door een zware economische crisis werd getroffen (1873). Die omstandigheden maakten dat antisemitisme brede lagen van de bevolking aangreep en zelfs doordrong tot in de arbeidersbeweging en er sporen naliet. De socialist Eugeen Dühring werd een fervente antisemiet, wat August Bebel deed spreken over het ‘socialisme van de imbecielen’.
De ontbinding van de feodale structuren in Oost-Europa en de daarmee samenhangende anti-joodse pogroms blokkeerden de assimilatiebeweging die ook daar op gang was gekomen. Vroegere adepten van de assimilatie zochten een uitweg in een joods vaderland. Léon Pinkster, auteur van Zelfontvoogding, (1882) schreef dat men niet hoefde te dromen over het herstel van het oude Judea: “Het kwam er niet op aan waar dit vaderland zou zijn als het maar onze eigendom zou zijn waar we heer en meester zijn”.
Welke regering zou helpen om zulk ‘joods territorium’ te vinden? Pinkster dacht eraan dat zulks best kon gebeuren “door de regeringen die ons vervolgen want zij zullen er vreugde in scheppen ons te zien vertrekken en wij hen te verlaten”.
Nadat er al sprake was geweest van de vestiging van een joods vaderland op Madagaskar en andere plaatsen op de wereld publiceerde Theodor Herzl in 1896 zijn Judenstaat, waarin hij stelde dat “de volkeren waartussen de Joden leven, zonder uitzondering antisemiet zijn en om dat te verhelpen moeten de Joden ‘opstappen’, zich organiseren in een autonoom centrum dat een haven voor de vervolgden moet zijn.” Op het eerste zionistisch congres van 29 augustus 1897 werd gesteld dat het doel was “de schepping van een door het publiekrecht gegarandeerd vaderland in Palestina.”
De idee om de Joden in Palestina samen te brengen, ging in hoofdzaak uit van de Europese bourgeoisie die zich opmaakte het Turkse rijk te veroveren.
Napoleon Bonaparte, die een nederlaag had geleden in zijn poging om Egypte te veroveren (toen onder Turkse heerschappij), probeerde een tweede maal het land te veroveren door een ommetje te maken via Palestina. Toen zijn troepen ook aldaar tot staan gebracht werden, probeerde hij de joodse Vizier, die in dienst stond van de Turkse Jazar Pacha, te bewegen hem doortocht te verlenen door de vesting van St-Jean d’Aure bij Haïfa op te geven, onder de belofte dat Palestina aan de Joden zou toekomen. De joods-turkse Vizier Haim Fahri ging op Napoleons voorstel niet in. De Engelse concurrenten van Napoleon sloten een tijdelijke overeenkomst met de Turken en verdreven de Franse troepen. Het was toen april 1799. Enkele jaren later waren het de Engelse veroveraars die aan een vaderland voor de Joden in Palestina dachten, een manier om het Turkse Rijk te ontwrichten (Palestina behoorde tot het Turkse Rijk). In 1844 werd in Londen de Britse Sociëteit opgericht voor ‘The restoration of the Jews to Palestina’. Voor de auteur van Der Judenstaat was al duidelijk geworden dat het Joodse Vaderland slechts kans maakte wanneer het zionistisch streven zich in het vaarwater van het Europees imperialisme zou plaatsen. Schreef hij niet: “Voor Europa zullen we aldaar de vooruitgeschoven wachtpost uitmaken van de beschaving tegen de barbarij.”?
Het Brits imperialisme had zich in tussentijd op het voorplan gewerkt voor de verovering van Palestina en Egypte. Het zionisme plaatste zich in dat zog al verliep dat niet zonder moeilijkheden aangezien de Britten tegelijkertijd de Arabische kaart trokken om hun doeleinden te bereiken. De dubbelzinnigheid van de Britse politiek schiep de bodem waarop joods-terroristische groepen binnen het zionistische kamp het ook tegen de Britse overheersers opnamen. Ze schrokken er zelfs niet voor terug contacten met nazi agenten op te nemen, een feit waarvoor Begin en Shamir in 1941 in Britse gevangenschap geraakten.
De dominante strekking binnen het zionisme, deze die de link had gelegd tussen zionisme en socialisme (theorie van Borokhov), bleef haar hoop vestigen op het Brits imperialisme.
Op 24 augustus 1921 schreef Golda Meir, latere premier van Israël, aan haar zwager: “De Engelsen zullen voor de kolonisatie van Palestina hun keuze niet op de Arabieren maar wel op ons laten vallen.” (in: Martin Syrkin, Golda Meir — Gallimard, Parijs).
Het samenspel met de imperialistische machten zal een constante blijven in de Israëlische politiek. Theodor Herzl had het in zijn tijd al geprobeerd met de Duitse keizer. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de Engelsen hun machtspositie verloren, plaatste Israël zich in het vaarwater van de USA-politiek.
De antisemitische vervolgingen en de Holocaust die onder de nazi’s een hoogtepunt kende — en waarin de verantwoordelijkheid van de Europese mogendheden niet te loochenen is — gaf het zionistisch project in de wereldopinie een andere tonaliteit. Dat men een thuisland voor de Joden wou oprichten werd zelfs in de linkse milieus aanvaard.
Een joods tehuis of een Joodse Staat oprichten in het gebied van Palestina, zonder de aanvaarding van dat feit door de plaatselijke bevolking, in casu de Palestijnen, moest onvermijdelijk tot conflicten aanleiding geven.
Had het anders gekund? Wanneer we vandaag kennis hebben van het feit dat de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie bereid is tot dialoog over de erkenning van Israël moeten we de mogelijkheid van een vreedzame evolutie vanaf 1948 niet uitsluiten.
Daarvoor echter moest in 1948, bij de uitroeping van de Staat Israël, aan enkele fundamentele voorwaarden voldaan worden.
Indien die Israëlische Staat zich in 1948 had aangediend als een bondgenoot van de tot ontplooiing komende nationale bevrijdingsstrijden van de Arabische volkeren en niet als een bruggenhoofd van het Europees of Amerikaans imperialisme had de ontwikkeling een andere richting kunnen uitgaan.
Maar in de onafhankelijkheidsverklaring van de Israëlische Staat werd met geen woord gerept over de grenzen van Israël zoals die door de Verenigde Naties waren opgesteld. De geboorte van Israël ging gepaard met inbeslagname van gronden en woningen van Palestijnen waarbij men beroep deed op het kadaster uit de tijd van de Turkse overheersing. Israël ging uit van de zionistische stelling dat de Joden een volk waren zonder land en Palestina een land zonder volk.
“Palestijnen? Ken ik niet” werd zelfs een regeringsslogan.
Gevestigd in een gebied van wat men de derde wereld noemde, zou de Israëlische politiek zich richten tegen de bevrijdingsbewegingen van die derde wereldlanden.
We kunnen in het bestek van deze bijdrage de lange lijst niet opstellen van de acties die Israël tegen de voor hun vrijheid strijdende koloniale volkeren ondernam. In de Algerijnse bevrijdingsoorlog koos Israël de zijde van de Franse koloniale overheersers. Het nam deel aan de zijde van Frankrijk en Engeland in de poging opnieuw meester te worden van het Egyptische Suezkanaal. Het werd een trouwe bondgenoot van het Zuid-Afrikaans apartheidsregime en andere regimes die in de kaart van het imperialisme speelden. Zoals het gegaan is, kon het niet anders. Hoe zal het in de toekomst gaan? Indien Israël zijn expansionistische koers verder vaart, zullen de Joden nooit de veilige thuishaven in Israël vinden waarvan ze zo gedroomd hebben.