Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 3


‘In heel Spanje is de hemel onbewolkt’

Het plan van de opstand beoogde in haar allereerste fase de regering te misleiden over de omvang van de samenzwering. Men beoogde aldus ook een snelle mobilisatie van de arbeidersorganisaties te voorkomen en zo tijd te winnen voor het bezetten van de verschillende sleutelposities.

Aan de uitvoering van deze fase werkten fascistische elementen van de berichtgeving van Radio Madrid mee.

In de morgen van 18 juli zond de Madrileense radio een kort berichtje uit: “Een opstandige beweging is in enkele lokaliteiten van het protectoraat losgebroken. De regering beheerst echter de toestand en zal weldra in staat zijn het herstel van de normale situatie te melden.”

Dezelfde dag ‘s middags, nadat de stad Sevilla in handen van de fascistische generaal Queipo de Llano was gevallen, verklaarde Radio Madrid hieromtrent: “Buiten enkele eilandjes in de stad, die totaal omsingeld zijn door loyale troepen, is de overwinning van de regering nu reeds een feit.”

Het was dus in de nacht van 17 op 18 juli dat de opstand losbrak in Spaans Marokko en op de Canarische Eilanden. Het afgesproken signaal dat door Radio Ceuta werd uitgezonden luidde: ‘In heel Spanje is de hemel onbewolkt’.

Op dit afgesproken signaal kwamen de fascistische generaals en hun organisaties in actie. Het plan voorzag dat de ganse operatie in tien dagen tijds moest afgelopen zijn.

De generaals rekenden er op dat de vloot, een groot aantal troepen, de Marokkaanse Tabores en de Tercio’s van het Vreemdelingenlegioen snel in het zuiden van Spanje zouden ontschepen. Tegelijk moest generaal Mola, met de garnizoenen van Pamplona, Burgos en Segovia, Madrid vanuit het noorden aanvallen en veroveren. De generaals Coded en Buriel zouden voor een snelle verovering van Barcelona zorgen. Franco zou met de Marokkaanse troepen en het Vreemdelingenlegioen in twee colonnes naar het noorden oprukken, de ene colonne naar Madrid, de andere naar Murcia en Valencia, de levensmiddelenbasis van het land.

Het opperbevel zou in handen komen van generaal Sanjurjo, de man in wie Hitler zijn vertrouwen had gesteld. Sanjurjo bevond zich op het ogenblik dat de opstand uitbrak te Berlijn. Bij zijn terugkeer echter stortte zijn vliegtuig in Portugal neer en vond hij de dood.

De regering Casares-Quiroja legde van bij het begin van de fascistische opstand de ergste aarzelingen aan de dag. Erger nog, zij probeerde op een compromis met de fascistische opstandelingen aan te sturen.

De grote vergissing die de regering Casares-Quiroja beging, was te denken dat zij nog over werkelijke macht beschikte.

Reeds stonden tienduizenden werkers van Madrid in de straten en eisten: wapens! De vakbond der taxichauffeurs legde beslag op de 3.000 Madrileense taxi’s en stelde ze ter beschikking om gewapende krachten naar de bedreigde punten te vervoeren. Eenheden van de Guardia de Asalto (republikeinse gendarmerie) hadden reeds 8.000 geweren aan de socialistisch-communistische geünifieerde organisaties uitgedeeld. Maar de regering weigerde nog steeds wapens te verdelen!

Grote groepen mannen en vrouwen manifesteerden de ganse dag voor het ministerie van oorlog en aan de Puerta del Sol: ‘Wapens — Wapens!’

De eerste minister Casares stuurde generaal Nuñez de Prado naar Zaragoza om er met de fascistische generaal Cabanellas, die te Zaragoza het bevel voerde, tot een compromis te komen. Nuñez de Prado kwam nooit terug. Hij werd er door Cabanellas gefusilleerd!

De anarchisten te Madrid hielden zich in die eerste dagen met de opstand niet bezig want al hun aandacht hadden zij nodig voor de staking van de bouwvakarbeiders die zij georganiseerd hadden.[1]

‘s Avonds van de 19e juli, om 7u20 riep Radio Madrid om dat de opstand onderdrukt was. Waarschijnlijk om de zaak geloofwaardig te maken werd meegedeeld dat Franco, Cabanellas, Queipo de Llano en Gonzalez de Lara, allen generaals, per decreet afgesteld waren.

Om tien uur ‘s avonds sprak Dolores Ibarurri voor een massa van tienduizenden Madrilenen en eindigde met de inmiddels bekend geworden slogan ‘No pasaran’. Deze slogan werd door de massa alsmaar door herhaald en werd de leuze waarrond de Republiek haar strijdeenheid zou vinden.

De eerste minister Casares werd met de spotnaam ‘Civilón’ bedacht. Dit was de naam van een beroemde stier die weigerde zich te verdedigen wanneer hij in de arena kwam. Casares kon niet anders meer dan zijn ontslag aanbieden. Een poging van Martïnez Barrio om tot een compromis te komen met bepaalde generaals van de rebellie, waaronder Mola en Cabanellas, liep opnieuw op een sisser uit.

De pogingen om scheep te gaan met rechtse elementen zoals de Madrileense advocaat Sanchez Ramon, botsten op een actieve weerstand van de Madrileense arbeidersklasse die met honderdduizend manifesteerde onder de kreten ‘Verraad, Verraad, Wapens, Wapens!’

Tenslotte werd de regering Giral gevormd die de niet meer te vermijden maatregel van de bewapening van de arbeiders nam. Weldra reden met wapens beladen vrachtwagens door Madrid om deze af te leveren in de zetels van de vakbonden, waar ze met de kreet ‘No pasaran’ werden begroet en in ontvangst genomen. Tot grote ontsteltenis echter zou men vaststellen dat deze geweren geen grendels bezaten en dus tot niets konden dienen.

Bij de vloot

Op de vloot verliep het voor de fascistische opstandelingen niet zoals verwacht.

De hogere officieren van de kruiser ‘Jaime I’ hadden de zijde van Franco gekozen. In volle zee werden ze door een groep matrozen gevangen genomen en deze, blijkbaar geïnspireerd door de geschiedenis van de ‘Kruiser Potemkin’, wipten de fascistische officieren overboord en telegrafeerden: “Aan de Republiek, Aan de Republiek, Kruiser Jaime blijft u trouw”. Een gelijkaardige geschiedenis speelde zich af op andere oorlogsbodems.

De commandant van de destroyer ‘Barcaiztegui’ verzamelde zijn bemanning in volle zee en legde haar de edele doelstellingen van de fascistische rebellie uit. Een dreigende stilte hing over het schip, plots onderbroken door de kreet ‘Naar Carthagena!’, de republikeinse oorlogshaven. De opstandige officieren werden overmeesterd en gevangen gezet.

Ook op de ‘Lepanto’ en de ‘Almirante Valdés’ gebeurde hetzelfde. Alle vlooteenheden met uitzondering van de kruiser ‘Almirante Cervera’ en de ‘España’ bleven de Republiek trouw; beide laatste schepen vielen, ten gevolge van verdeeldheid aan boord, spoedig in handen van de fascisten.

Niet alle hogere officieren stonden aan de zijde van de fascistische opstandelingen. Admiraal Azarola, die aan de opstand weigerde deel te nemen werd op bevel van Franco gefusilleerd. Hetzelfde lot ondergingen de generaals Batet, Salcedo, Pita, Candad, Romerales, Molero en Nuñez de Prado.

In het noorden van Spanje, in Navarra en het oude Castilië, kregen de opstandelingen de beschikking over 36 infanteriebataljons, 72 batterijen artillerie, twee regimenten cavalerie, een tankregiment en verschillende hulptroepen.

In het zuiden, te Sevilla en Granada, beschikten zij over zes bataljons infanterie, een cavalerieregiment en twee regimenten artillerie.

Te Barcelona werd op 19 juli een hevig gevecht geleverd. Grote massa’s volk waren reeds op 18 juli naar de Ramblas afgezakt. De generaal die de legerdivisie van Barcelona commandeerde, had een plechtige toespraak tot zijn officieren gehouden en met de hand op het hart, zoals het een Caballero betaamt, had hij verklaard dat, zo hij te kiezen had tussen communisme en fascisme, hij het communisme verkoos. Zo sprak generaal Llano de la Encomienda tot zijn officieren, waaronder zich ook de mannen bevonden die de opstand moesten leiden tot bij de aankomst van generaal Goded uit de Balearen. Na zijn plechtige en uiterst naïeve toespraak meldde Llano de la Encomienda aan de president van de Generaliteit van Catalonië, Companys, dat in zijn garnizoen alles rustig was. Heeft deze informatie Companys ertoe gebracht de wapens te weigeren aan de arbeiders van Barcelona? Maar diezelfde avond hoort men ook te Barcelona via de radio de toespraak van La Pasionara. De nacht van 18 op 19 juli bleven de arbeiders van Barcelona, nog niet precies wetende wat er gebeurde of wat er zou gebeuren, op de straat de discussies en spontane manifestaties van sympathie voor de republiek voortzetten.
Slechts weinigen sliepen die nacht in Spanje.

De fascisten zouden proberen hun slag ‘s anderendaags te Barcelona ten uitvoering te brengen.

Betogingen b ij fascistische opstand en een beeld na de gevechten

Een generaal der cavalerie, Fernandez Burriel, had het plan uitgewerkt. De troepen van al de garnizoenen moesten in de loop van 19 juli hun kazernes verlaten en samen komen op de Plaza de Cataluña om een verpletterend overwicht te vormen. Terwijl de socialist en president der Generaliteit, Companys, de wapens geweigerd had aan de arbeidersorganisaties en die nacht een wandeling maakte op de Ramblas in gezelschap van de dichter Ventura Cassol die zijn cultureel attaché was, hadden arbeidersgroepen reeds stormenderhand wapendepots leeggehaald. De Guardia Civil had absoluut geen weerstand geboden, wel integendeel. Tijdens de nachtelijke uren waren de wandelaars op de Ramblas en elders minder minnende paartjes dan wel gewapende arbeiders.

Om 4 uur ‘s morgens meldde men dat de troepen van de kazerne van Pedralbes zich verzamelden en bevel gekregen hadden naar de Plaza de Cataluña op te marcheren. Men had de troepen in de nacht gewekt, een hoeveelheid alcohol uitgedeeld en hen wijs gemaakt dat zij een parade zouden houden ter gelegenheid van de grote arbeidersolympiade die zich op dat ogenblik in Barcelona afspeelde als tegenmanifestatie voor de Olympische spelen te Berlijn.

Vanuit de verschillende kazernes kwamen de troepen in beweging. Zij konden zich nooit aaneensluiten daar grote massa’s gewapende en ongewapende arbeiders hen de weg afsloten. Slechts de troepen van kolonel Lopez-Amor konden de Plaza de Cataluña bereiken en de telefooncentrale bezetten. Meer konden zij niet. Deze troepen waren van de artillerie. De kanonnen en kanonniers bleven, dat spreekt, op de Plaza staan. De manschappen werden overtuigd door de redevoeringen die daar door arbeidersmilitanten werden gehouden en de kanonnen draaiden zich tegen de telefooncentrale.

Goded, die in de morgen vanuit de Balearen te Barcelona aankwam, poogde nog zijn mannen ter hulp te komen. Zijn poging was tevergeefs. Hij werd gevangen genomen en door een militair tribunaal ter dood veroordeeld en op staande voet gefusilleerd.

De Guardia Civil en de Guardia de Asalto waren aan de zijde van de Republiek gebleven en dat feit behoorde ook tot de misrekeningen van de fascisten.

Het enthousiasme der massa was uitbundig bij het zicht van de bereden Guardia Civil die de Ramblas opkwamen en de vuistgroet brachten. Niettemin hadden er nog hevige gevechten plaats en het merendeel van deze gevechten werden door de arbeiders gewonnen, door “een totaal misprijzen van het gevaar”, zo schrijft H. Thomas.

In het noorden, in de Baskische provincies, bleven de steden Bilbao en San Sebastian aan de zijde van de republiek. Er waren weliswaar andere pogingen geweest van hogere militairen. Te Bilbao weigerden de soldaten de orders van hun officieren te volgen. Te San Sebastian was de militaire gouverneur, Carasco, reeds op 18 juli gearresteerd. Doch ook hier speelde het optreden der massa een beslissende rol. Te Bilbao en San Sebastian en in alle omliggende dorpen had men een soort vrijwillige mobilisatie doorgevoerd en overal werden ‘verdedigingsjunta’s’ gevormd. Gekende rechtse personaliteiten werden gearresteerd en de transportmiddelen direct in beslag genomen. Daardoor geraakten de fascistische samenzweerders als het ware verlamd.

In Galicië werden hevige gevechten geleverd. Uit de dorpen kwamen de boeren afgezakt. Ongeorganiseerd en slecht bewapend vochten zij een wanhopige strijd tegen de fascistische militaire overmacht. De voornaamste weerstand kwam van de vloot die in de havens van La Coruña, Vigo en El Ferrol voor anker lag. Als gevolg van verdeeldheid aan boord gaf de ‘Almirante Cervera’ zich over en vervolgens ook de ‘España’. Alle matrozen werden gefusilleerd.

De meest markante overwinningen behaalden de fascistische opstandelingen te Burgos, Zaragoza, Pamplona en Valladolid.

Te Burgos werd de opstand geleid door kolonel Gavilan. De generaals die weigerden zich aan de zijde van de opstand te scharen, o.m. Gonzales de Lara, Batet en Mena, werden gearresteerd en gedood.

Te Zaragoza hadden de troepen reeds vanaf de eerste dag alle belangrijke punten bezet, nog voordat er vanwege de arbeiders reactie kwam.

In Navarra waren de fascistische troepen dadelijk meester van de streek. Mola had hier de steun van 6.000 Carlistische Requetés. De overwinning van de opstand in Navarra gaf aanleiding tot fanatieke religieuze opwindingen vermengd met oorlogskreten. De commandant van de Guardia Civil die republikein was, werd gefusilleerd.

Te Valladolid waren het de uit pensioen gekomen generaal Saliquet en de monarchistische generaal Ponte die de divisiegeneraal Molero onder arrest plaatsten en hem een kwartier tijd gaven om zich aan hun zijde te scharen. Molero antwoordde: “Viva la Republica”; hij werd weggesleept en gefusilleerd wegens ‘rebellie’.

De ganse dag werd er te Valladolid gestreden, voornamelijk door de spoorwegarbeiders die zich tenslotte onder druk van de militaire overmacht in het ‘Casa del pueblo’ (Volkshuis) hadden teruggetrokken. Zij weigerden zich aan de fascisten over te geven. Het ‘Casa del pueblo’ werd met kanongeschut met de grond gelijkgemaakt.

In het zuiden, in Extremadura, bleef de stad Badajoz republikeins. Het garnizoen onder bevel van generaal Castello weigerde zich bij de opstandelingen aan te sluiten.

In Andalusië werd te Sevilla, Granada en andere steden heftige weerstand geboden. Maar dankzij het Marokkaanse leger dat te Cadiz en Algeciras aan wal was gezet werden de weerstandsnesten op bloedige wijze uitgeroeid.

Te Málaga stond het plaatselijk garnizoen aan de zijde der fascisten. De Guardia de Asalto bewapende evenwel de arbeiders en samen sloegen zij de opstand neer.

Te Almeria en Carthagena bleven de Guardia Civil en de Guardia de Asalto aan de zijde van de Republiek. Samen met inderhaast gevormde milities uit de arbeiderswijken werd ook daar de opstand neergeslagen.

Te Valencia was ook alles in orde gebracht voor de opstand. Generaal Gonzales Carasco was daarvoor speciaal uit Madrid overgekomen. Op 18 juli waren de fascisten en hun aanhang uit de grote handelsbourgeoisie op straat gekomen. Bij de militairen was er aarzeling ontstaan daar linkse officieren reeds begonnen waren wapens uit te delen. In tussentijd waren de arbeiders van Valencia, aangevoerd door de dokwerkers, op straat gekomen. De straten zagen zwart van het volk. Generaal Gonzales Carasco durfde in die omstandigheden niet buiten de kazerne te komen en wist te ontvluchten, zijn troepen in de steek latend. Intussen hadden anarchistische groepen hun eigen exploten uitgehaald. Zij staken het college van St-Thomas de Villanueva en de kerk van de heilige Thomas in brand. Zulks werkte vanzelfsprekend de antirepublikeinse propaganda in de hand.

Te Madrid zou de opstand geleid worden door generaal Villegas maar deze werd vervangen door generaal Fanjul, een fascistisch volksvertegenwoordiger en onderstaatssecretaris van oorlog in het kabinet van Gil Robles.

De fascistische officieren uit de verschillende kazernes hadden zich rond Fanjul verzameld in de kazerne van La Montana. Bij hen hadden zich ook een groep falangisten gevoegd. Reeds in de namiddag van 19 juli hadden zij gepoogd de stad binnen te trekken maar het bleek onmogelijk door de geweldige massa volk die voor de poorten van de kazerne stond. Een deel van hen was daar gekomen om de grendels op te eisen van de 50.000 geweren die door de regering waren uitgedeeld en die inderdaad in de kazerne lagen. Op 20 juli was de massa van het volk in de straten van Madrid nog aangegroeid. Onafgebroken werd gemanifesteerd en de slogan gescandeerd ‘Dood aan het fascisme! No pasaran!’

Franco gebied en Madrid

De Communistische Partij had in alle haast enkele gewapende strijdgroepen gevormd die spoedig uitgroeiden tot het bekende 5e regiment. Deze gingen postvatten rond de kazerne. Twee vliegtuigen en een paar kanonnen werden tegen de verschanste militairen ingezet.

Generaal Fanjul, was er niet in gelukt uit de kazerne te breken en contact te krijgen met andere kazernes of troepeneenheden. Hij probeerde van op het dak van La Montaña met lichtsignalen versterkingen op te roepen uit het militair kamp van Carabanchel om hem te ontzetten. Hij wist niet dat loyale officieren te Carabanchel de opstand hadden neergeslagen en dat de fascistische generaal Garcia de la Herran, op wie Fanjul rekende, gedood was.

Om 11 uur werd de witte vlag gehesen, maar kort daarop werd er opnieuw met mitrailleurvuur uit de kazerne geschoten. Even voor de middag werd dan tegen La Montaña storm gelopen. De poorten begaven en na verwoede gevechten binnen de kazerne werd generaal Fanjul met zijn officieren gevangen genomen. Ook de 50.000 geweergrendels werden buitgemaakt.

Op de luchtbasis van Getafe en in al de andere kazernes werd eveneens de opstand onderdrukt.

Met de macht van inderhaast gevormde milities en met de hulp van loyaal gebleven troepeneenheden was de regering, temidden van een onbeschrijfelijke chaos, erin gelukt in een aantal strategische plaatsen van het land de fascistische opstand neer te slaan.

De regering stond nu voor een zware taak.

In volle strijd moest zij een gewapende macht scheppen, en een kader van officieren. Naar schatting stonden tachtig procent der officieren aan de zijde van de fascisten. Reeds de eerste fasen van de gevechten toonden de zwakke plekken bij de verdediging van de Republiek aan. Terwijl de vijand een gecentraliseerde leiding en een uitgewerkt strategisch plan bezat, traden de republikeinse troepen en milities zonder samenhang en zonder algemeen plan op. De in alle haast gevormde milities waren gewapend met oude geweren, machinegeweren, wat artillerie en enkele overgebleven pantserwagens. De organisatie ervan verschilde van streek tot streek. Verantwoording waren zij alleen aan zichzelf verschuldigd. Enkel te Madrid waren de milities, door de inspanningen van de communisten, van bij de aanvang der gevechten gestructureerd volgens de normen van een leger, d.w.z. in compagnies en bataljons en met het onmisbare eenheidscommando en discipline.

Marokkaanse troepen naar Madrid

In Catalonië daarentegen berustte de leiding van een groot deel der milities in handen van anarchisten en leden van de trotskistische POUM. Aan het hoofd van de milities aldaar, stonden twistende en bestendig wisselende comités die mekaar de loef afstaken in pseudo-revolutionair opbod en in twisten over teksten van Bakoenin, Marx, Trotski en Lenin. Republikeinse officieren werden er slechts als raadgevers geduld.

Het ontbreken van een centrale leiding verhinderde de Republiek van bij het begin haar krachten te bundelen. De regering beschikte niet over een uniform plan om de vijand te bestrijden. Iedere provincie handelde op eigen houtje, verdedigde in de eerste plaats haar eigen grenzen, zonder rekening te houden met de algemene vereisten.

Een duidelijk voorbeeld hiervan was de lange strijd die afdelingen van de milities van Catalonië voerden om het eiland Majorca te veroveren, wat trouwens op een bloedige nederlaag uitdraaide. In plaats van de voorhanden zijnde krachten te gebruiken om de belangrijkste strategische punten te veroveren of om de troepen te gaan helpen die bij Zaragoza en in het Guadarama-gebergte vochten, verspilden zij tijd en manschappen op punten van ondergeschikt belang.

De toestand eiste besliste maatregelen voor de reorganisatie van de militie, voor het oprichten van een werkelijk leger en de vorming van een eenheidscommando.

Nadat in centra als Barcelona, Valencia, Málaga en Madrid de opstand was neergeslagen, gingen de gevechten zich concentreren rond de hoofdstad.

Op 19 juli daalde een colonne van de troepen van Mola, met 1.600 man van het regelmatige leger, met drie compagnies Requetés en falangisten van Pamplona over Logrono, Soria, Siguenza, Guadalajara naar Madrid af.

Een andere colonne met kolonel Serrador aan het hoofd was vanuit Valladolid vetrokken om via het Guadarama-gebergte Madrid vanuit het noordoosten binnen te rukken.

Meer noordelijk poogde een fascistische colonne door de bergpas van de Somosierra door te dringen, eveneens in de richting van Madrid.

Generaal Mola, die deze verschillende colonnes onder zijn bevel had, stelde het plan op ten laatste op 25 juli in de hoofdstad te zijn door snel door de bergpassen te trekken.

Te Madrid heerste nu een koortsachtige spanning. Het kwam er op aan de oprukkende colonnes van Mola tot staan te brengen. In de lokalen van de communistische, socialistische en andere republikeinse partijen en in die van de vakbonden werden nieuwe gevechtsgroepen samengesteld uit rekruten die toestroomden uit alle wijken van Madrid en uit de omliggende dorpen. De nieuwe groepen verzamelden zich in de kazernes waar ‘colonnes’ werden samengesteld.

Kapitein Galan, een beroepsofficier en lid van de communistische partij, commandeerde de colonne die naar de bergpas van de Somosierra trok. Met vrachtwagens, autobussen en Madrileense taxi’s trokken de strijders de bergen in. In verwoede en zeer bloedige gevechten behaalde de colonne van Galan de overwinning in de Somosierra. De fascistische opmars werd daar tot staan gebracht.

Tegen de fascistische colonne die van Pamplona was vertrokken, rukten milities op onder bevel van kolonel Del Rosal. De milities brachten de fascistische opmars tot staan bij Siguenza en brachten de verbinding tot stand met de milities van Galan. Dit werd het front van de Somosierra, waarover kolonel Vicente Rojo het bevel kreeg.

Aldus werden aan het front van Madrid de eerste maatregelen genomen voor een geünifieerd oorlogsvoeren.

Guadarama

Op 21 juli trok vanuit Madrid een republikeinse colonne, milities en eenheden van de Guardia de Asalto, onder bevel van Juan Modesto, in noordwestelijke richting het Guadarama-gebergte in.

Juan Modesto, communist en vooraanstaand leider van de vakbond der openbare diensten van Madrid, was één der leiders die de kazerne van La Montaña had bestormd en zich als een kundig militair en organisator had ontpopt. Hij werd later generaal van een legerkorps.

Toen deze colonne in de Sierra de Guadarama aankwam waren de gevechten daar reeds volop aan de gang. Milities uit Vilalba hadden reeds stelling genomen te San Rafaël op de bergpas van Alto Leon, waarvan het bezit een noodzaak was voor Mola om tot Madrid te kunnen doorstoten. Andere groepen hadden de hoogten van Navacerrada bezet. Te Rascafria was de hoogte van Nevero — op meer dan 2.000 meter — bezet door plaatselijke boeren en herders onder leiding van de communistische dokter uit Rascafria, Rogelio Pando. Ook Modesto bracht de verbinding met de milities van Galan in de Somosierra tot stand.

Op de hoogte van Leon wisselden bloedige aanvallen en tegenaanvallen elkaar af en duurden tot 10 augustus, maar Mola geraakte niet door.

Op 19 augustus probeerde Mola meer zuidelijk door te breken via het Escoriaal en de Sierra de Credos. In deze sector bevond zich de ‘colonne Mangada’. Mangada was een kolonel van het regelmatig leger die zeer populair was daar hij eens, onder de monarchie, op een banket van officieren, had durven uitroepen ‘Viva la Republica’, en daarvoor arrest had gekregen. Mangada was met milities en Guardias de Asalto via het Escoriaal opgerukt in de richting van Avila. Hij verdreef onderweg vijandelijke eenheden die de dorpen bezet hielden, maar had te Navalperal halt gehouden daar hij een tegenaanval in de rug vreesde en aldus kans liep afgesneden te worden van Madrid.

De fascistische pers verklaarde dat Mangada Avila niet had kunnen veroveren dank zij een tussenkomst van de Heilige Theresia, patrones van Avila. Ter ere van en als dank aan de Heilige, werden dan tientallen missen en de bijbehorende geldinzamelingen gehouden.

De aanval van de fascistische troepen op 19 augustus was buitengewoon hevig. Het offensief werd geleid door Doval, één der officieren die men de beulen van Asturië noemde, en die aan het hoofd stond van Marokkaanse ‘Regulares’.

Frontlijn Guadarama

Ondanks deze hevige aanvallen kon Doval geen vooruitgang boeken. Integendeel, in een tegenaanval wist de colonne Mangada door het fascistisch front te breken bij Navalperal en verder op te rukken naar Avila, dat de fascisten reeds begonnen waren te ontruimen. Maar opnieuw hield Mangada halt voor de stad waardoor hij ernstig zijn kansen verspeelde de rechterflank van de fascistische troepen in te drukken. Het offensief viel voor enkele dagen stil, maar op 29 augustus brak een nieuwe aanval los van de Marokkaanse troepen en Requetés van Pamplona. Zij veroverden bij verrassing het te zwak verdedigde wegenknooppunt bij San Juan de la Nava, waardoor de ganse linkerflank van de republikeinse eenheden in gevaar kwam.

Modesto kwam uit Navacerrada met drie compagnies ter hulp en uit Navalperal kwam een compagnie van het bataljon ‘Caballero’. De fascistische troepen werden omsingeld en volledig in de pan gehakt.

Hiermede waren de eerste gevechten waarmede de oorlog in Spanje en de slag om Madrid ingeleid werden beëindigd. Deze eerste slag was op een overwinning voor de Republiek uitgedraaid. Generaal Mola drong voorlopig niet meer aan om via het Guadarama-gebergte Madrid te bereiken.

In deze eerste Guadaramaslag sneuvelden talrijke republikeinse soldaten en een aantal officieren van het regelmatige leger die de Republiek trouw waren gebleven o.a. de kolonels Puig en Castillo, commandant Piton, de kapiteins Fontan, Lauda, Teran en Lopez.

De gevechten in Andalusie

Na de val van Sevilla had Franco, dankzij de Duitse en Italiaanse hulp, reeds 40.000 man van Afrika naar Zuid-Spanje kunnen overbrengen. Zijn legergroep was uitgerust met overvloedig modern materiaal geleverd door Hitler en Mussolini.

Tegen deze zwaar bewapende legergroep leverden arbeiders en boeren een heldhaftige maar verspreide weerstand. Dit maakte ongetwijfeld de zwakte van de volksweerstand uit. In de Andalusische dorpen werden door de troepen van het Vreemdelingenlegioen en de Marokkaanse Bandera’s afschuwelijke slachtingen aangericht.

De letterkundige Arthur Koestler, die speciale correspondent van het Engelse blad ‘News Chronicle’ was en op het hoofdkwartier van generaal Queipo de Llano zijn ‘entrées’ had, schrijft in zijn boek “L’Espagne ensanglantée” persoonlijk getuige te zijn geweest van toespraken van de generaal voor Radio Sevilla.

23 juli 1936: “Onze moedige legionairs en Regulares hebben aan de lafaards van roden getoond wat een man is. Zij hebben dat ook aan de vrouwen van de roden getoond. Deze vrouwen, communisten en anarchisten, die door hun doctrine over de vrije liefde zich aan de eerste de beste gaven. Nu kennen zij inplaats van de misbaksels van militianen waarachtige mannen. Wat zij ook doen om hen te ontsnappen, het helpt niet...”

19 augustus 1936: “Tachtig procent van de families van Andalusië dragen reeds de rouw. Om ons de eindzege te verzekeren zullen we niet aarzelen nog strengere maatregelen te nemen. Wij zullen tot het uiterste gaan en wij zullen ons werk voortzetten tot er in Spanje geen enkele levende marxist meer overblijft...”

Dat was de dagelijkse kost die de generaal zijn luisteraars opdiende. Uit welke onderwereld deze man kwam, die met ‘Zijne Excellentie’ moest aangesproken worden, is moeilijk uit te maken. Hij was, in de ploeg die de kruistocht voor ‘redding der christelijke beschaving’ voerde, evenwel geen uitzondering.

Hernemen we ons verhaal.

De colonne militianen onder leiding van Ignacio Callego — huidig secretaris van de Spaanse Communistische Partij — gelukte er in bij Córdoba de troepen van Queipo tot staan te brengen. Aldaar opgehouden rukten de Franco-troepen op naar Badajoz aan de Portugese grens.

Op 13 augustus was Badajoz volledig omsingeld. Iedere hulp van republikeinse zijde was uitgesloten. De republikeinse helden van Badajoz vochten er tot de laatste man.

Op 11 augustus, in de morgen, hadden vijf tanks geprobeerd, via de Puerta de la Trinidad, door de verdediging heen te breken. Op 12 augustus werd de stad onafgebroken vanuit de lucht gebombardeerd. De Duitse piloten stegen op te Caia op Portugees gebied. De vrouwen en kinderen die uit de brandende stad ontkwamen langs de Puerta de Palmas en zich naar Portugees gebied begaven, werden op de brug van de Guadiana-rivier door de Junkers vanop een hoogte van 50 meter onder mitrailleurvuur genomen. Op die plaats eindigde hun vlucht...

‘s Anderendaags, 13 augustus, om 5 uur ‘s morgens, na tevergeefs gepoogd te hebben de stad binnen te trekken langs de Puerta del Pilar, drongen de Marokkaanse troepen langs het vernielde fort van San-Cristobal door de stadsmuren en installeerden er een kanon. De oude stadmuren uit de tijd van Carlos II werden tot puin geschoten. Wat er nog van het 16e regiment onder het bevel van de kolonels Pastos en Cantero overschoot, bleef tussen de puinen standhouden. De verdedigers van Badajoz hadden maar twee mitrailleurs meer, enkele geweren en hun dolken. Achter de puinen van de stadsmuren, waar vrouwen de gewonden verpleegden, lagen zij en wachtten op de indringers. Deze kwamen om 11 uur in de morgen. Vijf tanks van de colonne Yagüe, links en rechts vurend, drongen in een oorverdovend lawaai door de puinen de stad binnen, recht de Perez Caldosstraat in. De infanterie die hen moest volgen werd tussen de brokstukken van de oude stadsmuren overvallen en na verwoede lijf-aan-lijfgevechten teruggeworpen. Pas om vier uur in de namiddag trokken de verdedigers zich terug in de kathedraal, in het hart van de stad. Alle overblijvende soldaten, met kolonel Pastos aan het hoofd, verkozen zelfmoord boven de overgave.

Nadat de fascistische orde in Badajoz gevestigd was, werden op 15 augustus 1.200 burgers gefusilleerd. Jay Allen, correspondent van de ‘Chicago Tribune’ meldde op 17 augustus: “Duizend achthonderd mannen en vrouwen werden geliquideerd in minder dan 12 uur.” Op 20 augustus schreef het fascistisch blad ‘Diario de Lisboa’ dat het aantal gefusilleerden reeds de 4.000 had bereikt of zelfs overtrof.

Meer dan zesendertig jaar later wachten we nog op een eerste protest van onze zeer katholieke pers over deze slachting. Onwetend moet zij niet geweest zijn, vermits zij in die tijd verhalen bracht over de slachtpartijen die de republikeinen te Badajoz op de gevangen ‘nationalisten’ hadden gepleegd. In Badajoz zaten inderdaad 380 Franco-handlangers gevangen. Het Franse dagblad ‘Le Temps’ van 17 augustus evenwel kreeg van haar correspondent bericht dat: “Na de overwinning de 380 politieke gevangenen gaaf en gezond werden bevrijd...”

Opmars naar Madrid

Na de verovering van Badajoz werd de opmars hernomen in noordwestelijke richting, de vallei van de Taag volgend. Op 23 augustus werd Navalmoral bezet, waar het leger van Franco met dat van Mola in verbinding kwam. Op 28 augustus ging het dan in de richting Madrid.

De milities en trouw gebleven legereenheden vochten met moed om de opmars tegen te houden. Te Casa de Escalona, Santo Olallo werd straat per straat, huis per huis gevochten. Op 21 september berichtte de Amerikaanse journalist Whitacker dat de te Santo Olallo gevangen militianen ten getale van 600 met mitrailleurvuur waren afgemaakt.

Een poging van de milities een tegenoffensief te ontketenen, uitgaande van de Sierra de Credos, mislukte. De mislukking vond zijn oorzaak doordat onder de verschillende groepen militianen geen coördinatie van de gevechtsoperaties bestond, waardoor het Franco-commando de groepen militianen één voor één door flankaanvallen kon uitschakelen.

Deze gevechtsfout zou later nog herhaaldelijk door de republikeinen begaan worden.


_______________
[1] Zugazagoitia: geciteerd in Hugh Thomas: The Spanish Civil War.