Jan Craeybeckx

Het Belgische socialisme in de periode van de stichting van de BWP


Bron: Links nr. 15, 28 mei 1960 en La Gauche nr. 22, 28 mei 1960/ speciaal nr. 75ste verjaardag BWP
Transcriptie: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 16 oktober 2009


Verwant:
Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België
De moeizame oprichting van de BWP 1876-1885
De coöperatie als grondslag van de arbeidersbeweging (1876-1885)

Pas in het derde kwart van de XIXe eeuw was er in ons land een voldoende talrijk proletariaat gegroeid, dat de draagster kon worden van een socialistische ideologie. Dit proletariaat was de schepping van de stoommachine en van de liberale burgerij. Deze laatste bezat de productiemiddelen en de macht in de staat. Het economisch liberalisme werd geïnterpreteerd als het recht van de sterkste de zwakke ‘vrij’ uit te buiten. Omstreeks 1850 waren er nog weinig tekenen van verzet tegen dit stelsel. Sedert eeuwen gedompeld in bittere armoede bleven de industriearbeiders – stedelijke paupers en ontwortelde boeren en landarbeiders – lijdzaam hun arbeidskracht verkopen. Het is zeker overbodig hier opnieuw de schandelijke voorwaarden te beschrijven waar deze mensen in leefden. Een grondig onderzoek bracht in 1864 aan het licht dat alleen de best betaalden er materieel iets beter voor stonden dan de gewone mensen ...

In deze periode waren de fabrieksarbeiders sociaal weerloos en volkomen apolitiek. Weinigen voelden de behoefte zich te organiseren. Syndicaten bleven tot 1866 verboden, omdat zij beschouwd werden als een samenzwering tegen de ‘orde’. Als gevolg van de genadeloze concurrentie had de technische omwenteling, die omstreeks 1850 reeds vele tientallen jaren aan de gang was, de toestand van de arbeiders eerder verslechterd dan verbeterd. Op dat ogenblik waren de eigenlijke fabrieksarbeiders relatief nog niet zeer talrijk. Numeriek vormden de boeren, de landarbeiders en de stedelijke kleine middenstand der ambachtslieden en hun ‘gezellen’ nog de sterkste groepen. Hoewel daarna, dankzij het versneld uitbreidingsritme van de zware nijverheid, het leger van de ‘doodgravers van het kapitalisme’, zoals Marx het proletariaat noemde, van jaar tot jaar aanzwol, rijpte het klassenbewustzijn eerder langzaam. Tot omstreeks 1870 maakte bij enkele intellectuelen en stedelijke ambachtslieden een utopisch en eerder kleinburgerlijk socialisme opgeld. Het was humanitair en moraliserend en gaf er zich geen rekenschap van dat het socialisme beantwoordt aan een historische noodzaak, gedragen door een steeds belangrijker industrieproletariaat dat weldra de stoottroepen van de klassenstrijd zou leveren.

De socialistische arbeidersbeweging kende, zowel wat de erbij betrokken groepen als ideologie betreft, twee grote fasen: deze van het Frans humanitair socialisme en deze van het ‘collectivisme’. In een eerste fase vond het Frans ‘utopisch’ socialisme enkele aanhangers bij de kleine burgerij en in de schoot van de gezellenverenigingen die, ondanks het ‘coalitieverbod’ de XVIIIe eeuw overleefd hadden, en zich zelfs vermenigvuldigden. De mutualiteiten en de weerstandskassen van de ambachtslieden omvatten nooit de stedelijke arbeiders in hun geheel. Zij betroffen de afzonderlijke letterzetters, hoedenmakers, schoenmakers, metsers, enz. Hoewel deze verenigingen herhaaldelijk hun toevlucht namen tot staking tegen de kleine patroons, waren zij in feite weinig revolutionair. Zij wilden vooral door controle op het aantal aangeworven leerlingen een soort arbeidsmonopolie vestigen voor een afgesloten groep, om zodoende ook de lonen op peil te houden. De meeste van deze ambachtelijke groepen waren voorbestemd om te verdwijnen als gevolg van de toenemende mechanisatie. Het is nochtans tot deze groepen dat de eerste Internationale (opgericht in 1864) zich vooral wendde. Zij wilde een doel en een vorm geven aan de versnipperde actie van de ambachtslieden en van de weinig of niet georganiseerde en dus moeilijk te bewerken arbeiders van de grote industrie. De meeste ambachtslieden bleven lang doof voor socialistische argumenten, maar sommige leiders begrepen vlug dat er een onoverbrugbare tegenstelling bestond tussen kapitaal en arbeid. Bij deze vonden de opvattingen van de Franse socialist, Proudhon ingang. Proudhon was het niet in de eerste plaats te doen om de socialisatie van de productiemiddelen. Hij stond vijandig tegenover de staat als zodanig, in tegenstelling tot Marx die alleen de bourgeoisstaat wilde omverwerpen om hem plaats te doen maken voor de volksstaat, die de macht van het proletariaat moest vestigen. Volgens Proudhon moest de gemeenschap bestaan uit een vrije federatie van gemeenten, waarin krediet, productie en verbruik georganiseerd dienden te worden op een mutualistische basis. Dit federalisme mondde bij de radicaalsten uit op anarchisme, in de Internationale gepropageerd door Bakoenin, die lijnrecht stond tegenover Marx. Voor deze radicalen loonde alleen een revolutie om de staat omver te werpen de moeite. Ze begrepen niet dat de arbeiders eerst gegroepeerd moesten worden en dat alleen gezamenlijke strijd voor bereikbare objectieven hun klassenbewustzijn kon scherpen. Militanten en leiders van de Internationale als de te Brussel bedrijvige César De Paepe, gaven er zich al vlug rekenschap van dat de ambachtslieden meer belang stelden in praktische verwezenlijkingen dan in leerstellige discussies. De Paepe, een geneesheer die de grondlegger werd van de moderne socialistische gedachte in België, evolueerde op enkele jaren tijd tot een collectivistische opvatting van de maatschappij.

Het ledenaantal van de ambachtelijke verenigingen schommelde sterk overeenkomstig de bewegingen van de economische conjunctuur. Ondanks de pogingen van de Internationale hield het egoïsme van de afzonderlijke kleine beroepsverenigingen lang stand. Pas in 1875 kon de Brusselse marmerbewerker Louis Bertrand, één van de grote organisatoren van de latere Belgische Werkliedenpartij (BWP), een ‘Arbeidskamer’ oprichten, die mede ten grondslag lag aan de stichting van de Brabantse socialistische partij (1878).

Ook te Gent waar een overtalrijk textielproletariaat leefde, zodat de arbeiders er minder dan te Brussel versnipperd waren in een groot aantal kleine verenigingen, lieten de leiders Edmond van Beveren en de jonge Edward Anseele, na 1870 de anarchistische utopische opvattingen varen. Syndicale en politieke actie moesten hand-in-hand gaan. Het algemeen stemrecht zou de burgerij de macht ontrukken. Er werd daarbij uitdrukkelijk gewezen naar de door Marx beïnvloede Duitse sociaaldemocratie, die op dat ogenblik reeds enkele afgevaardigden in de Rijksdag telde. Anseele, behept met een sterk organisatorische zin, nam met groot succes de oprichting ter hand van coöperatieven, mutualiteiten en volkshuizen (Vooruit 1880). De socialistische instellingen werden beschouwd als een praktisch middel om de arbeiders te winnen voor het socialisme en als ‘melkkoe’, die de arbeidersorganisaties moest helpen in leven te houden. Pas later zijn ze een doel op zichzelf geworden, in die mate zelfs dat men vreesde dat algemene werkstakingen en te heftige politieke acties de instellingen in gevaar zouden brengen. De oprichting van een Vlaamse socialistische partij in 1877 mag voor het grote deel op het actief geschreven worden van de Gentse Sectie van de Internationale.

Op dat ogenblik was de bijdrage van Wallonië op het vlak van partij en organisatie nog gering. Nochtans waren daar de industriearbeiders, het moderne proletariaat bij uitstek, het talrijkst. In tegenstelling tot de Vlaamse, de Brabantse, de Luikse en de Vervierse arbeiders, konden de Henegouwse mijnwerkers, metaalarbeiders en glasblazers niet aanknopen bij een oude ambachtelijke traditie. Het waren vroegere landarbeiders en kleine boeren, die nu dicht opeengepakt leefden in de nijverheid van de mijnen en de hoogovens. De lonen van de mijnwerkers waren meer dan elders onderworpen aan heftige schommelingen, te wijten aan de opeenvolgende jaren van expansie en crisis. In jaren van crisis kwam het tot explosieve stakingen. Het door de patroons ter hulp geroepen leger werkte dan telkens als een provocatie en er vloeide arbeidersbloed. Bij gebrek aan organisatie kwamen de arbeiders er aanvankelijk niet toe duidelijke eisen te formuleren, maar de massale uitbarstingen van woede wijzen op het bestaan van een ingeworteld klassenbewustzijn. Vóór 1870 was het voor de socialistische leiders zeer moeilijk om vat te krijgen op het Henegouwse proletariaat. Verviers en zelfs Luik bleven lange tijd uitgesproken anarchistisch en weigerden mee te werken met de Brabanders en de Vlamingen. De Waalse arbeidersbeweging had een uitgesproken revolutionair, republikeins en antiklerikaal karakter. Dit verklaart waarom de meeste Waalse federaties zich in 1879, bij de oprichting van de Belgische Socialistische Partij afzijdig hielden. Het gaat niet op, zoals Emiel Vandervelde en na hem andere, deze afwijkende houdingen te willen verklaren door een verschil in karakter tussen Vlamingen, Brusselaars en Walen. De hoofdoorzaak is zeker een belangrijk verschil wat de graad van economische ontwikkeling betreft. Dankzij de reeds bestaande stedelijke organisaties van het ambachtelijk type, heeft de socialistische collectivistische ideologie vlugger ingang gevonden te Gent dan in de streek van Charleroi. Maar bij gebreke aan zware nijverheid, die alleen kon ontstaan in de nabijheid van kolenmijnen, bereikte het socialisme in Vlaanderen vrij vlug het plafond van zijn uitbreidingsmogelijkheden, en dat ondanks de coöperatieven en de andere socialistische instellingen. Men vergete niet dat bij de eerste verkiezingen, onder het regime van het meervoudig algemeen stemrecht (1894), de 28 socialistische verkozenen op één na hun zetel in Wallonië behaalden. Anseele en Bertrand geraakten in het Parlement dankzij de Walen, omdat alleen daar de arbeiders sterk genoeg geconcentreerd waren om in een aantal omschrijvingen meer dan de helft van de stemmen te bezorgen aan de socialisten.

De Vlamingen en de Brusselaars waren realistischer en voorzichtiger dan de Walen omdat hun mogelijkheden van meet af aan beperkter waren en zij ook af te rekenen hadden met het conservatisme van de door de technische omwenteling bedreigde ambachtslieden, die zij grotendeels aangetrokken hadden. Naargelang de industrialisatie van Vlaanderen vorderde kregen de socialisten ook daar merkelijk meer verkozenen dan in 1894. Zij hadden toen echter af te rekenen met de inmiddels ook invloedrijk geworden christen syndicaten, van dewelke zij zich op het gebied van de sociale en politieke eisen niet meer voldoende onderscheidden.

Het zijn in elk geval Alfred Defuisseaux, de auteur van de befaamde Catéchisme du peuple, en de Henegouwers die er de pas opgerichte Belgische Werkliedenpartij (BWP) toe gebracht hebben alles te zetten op de strijd voor het algemeen stemrecht.

Men ziet dat zeer diverse invloeden bij de oprichting van de BWP en bij het vastleggen van haar sociaal en politiek programma werkzaam geweest zijn. In 1885 bij de stichting van de BWP wezen verschillende federaties, vooral Waalse, het adjectief socialistisch, waar de Vlamingen sterk aan hielden, van de hand. In tegenstelling met de Brusselse en de Vlaamse leiders waren zij niet voor een sterk gecentraliseerde en gedisciplineerde partijstructuur. Toen kort daarop, in 1886 en 1887, in het Luikse en vooral in Henegouwen heftige revolutionaire stakingen uitbraken waarbij o.m. een glasfabriek vernield werd, sprak de leiding van de BWP zich uit tegen geweld. In 1887 werd Alfred Defuisseaux uit de partij gesloten en richtte hij een zelfstandige Waalse republikeinse partij op. De verzoening trad in, toen bleek dat de regering tijdens de stakingen gebruik had gemaakt van provocateurs, die behoorden tot de veiligheid van de staat (Grand Complot). Om de eenheid van de BWP dan voorgoed te verzekeren werd besloten alle krachten aan te wenden voor het bekomen van het A.S. De Walen kenden daartoe een doeltreffend middel: de burgerij de schrik op het lijf jagen met een algemene werkstaking. Anseele en Vandervelde volgden eerst maar schoorvoetend. Zij vreesden alles op het spel te zetten met een ‘coup de force’. In de geest van het humanitair socialisme meende Vandervelde dat de revolutie eerst in de geesten moest plaatsvinden. De meningsverschillen betroffen alleen de te volgen ‘tactiek’. De Walen hadden het echter bij het rechte eind. Ook De Paepe had kort voor zijn dood, in 1890, begrepen dat alleen een algemene politieke werkstaking de burgerij tot toegevingen kon dwingen. Onder de druk van de straat, en nadat er weer doden gevallen waren bij de arbeiders (in Wallonië en te Borgerhout bij Antwerpen), redde het verschrikte parlement wat er te redden viel door het algemeen meervoudig stemrecht toe te staan. Grootscheepse politieke en sociale hervormingen werden in België haast steeds door massale actie tegen de wil van het parlement afgedwongen.

In 1894 legde de beginselverklaring van Quaregnon het programma van de BWP voor de toekomst vast. Deze beginselverklaring was een compromis tussen een aantal marxistische stellingen en de ideeën van het Franse socialisme. Zij sprak zich uit voor de klassenloze maatschappij en voor het collectief bezit van de productiemiddelen. De aangehaalde motieven waren meer van morele dan van marxistisch – wetenschappelijke aard. Het was duidelijk dat de BWP voor de verwezenlijking van dit programma alleen legale middelen wilde gebruiken.

De beginselverklaring van Quaregnon verraadt de postume invloed van de collectivistische opvattingen van César De Paepe. In 1869 stelde De Paepe tegenover de metafysische methodes van Proudhon de historische en objectieve analyse van Marx, die de aandacht gevestigd had op de toenemende concentratie van de kapitalen, de groter wordende verdeling van de arbeid door het mechanisme en de daaruit voortvloeiende stijgende concentratie van de arbeiders in de grote bedrijven. Toch kan men niet zeggen dat De Paepe een diepgaande kennis had van het marxisme. In zijn geschriften wierp hij zich op als een verdediger van de socialisatie, niet te verwarren met nationalisatie onder de controle van een sterk gebureaucratiseerde staat. Hij voelde niets voor fabrieken waar staatsambtenaren de bevelen uitdelen. Ook Vandervelde bleef sterk onder de indruk van het Franse humanitair socialisme. Alles bij elkaar heeft het marxisme niet diepgaand en blijvend ingewerkt op de Belgische socialistische arbeidersbeweging. Van het begin af was de BWP vooral uit op onmiddellijke praktische verwezenlijkingen. Deze houding ingegeven door de zorg de eenheid tot stand te brengen van uiteenlopende stromingen en ze te handhaven was op de lange afstand niet zonder gevaar. Zij heeft vrij vroeg geleid tot een gebrek aan beginselvastheid. De bedoeling was natuurlijk in te groeien in de burgerlijke staat om hem van binnen uit zonder geweld te hervormen (reformisme). Maar het uit de weg gaan van de klassenstrijd, het feitelijk verzaken aan het einddoel van het socialisme, dat nochtans bij De Paepe, in de theoretische geschriften van Vandervelde en in de beginselverklaring van Quaregnon vooraan stond, hebben sedert de Eerste Wereldoorlog geleid tot stagnatie. Eens het algemeen stemrecht veroverd, hebben de leiders van de socialistische arbeidersbeweging zich gedragen alsof het voornaamste bereikt was, en dat ondanks de numerieke sterkte en de gekende combativiteit van het Belgische proletariaat. Zij hebben het middel genomen voor het doel, dat in de ogen van de grondleggers niets anders kon zijn dan het veroveren van de macht. Pas vandaag, nu de zwakte van het kapitalisme iedere dag duidelijker blijkt, schijnt de BSP met haar programma voor structuurhervormingen opnieuw te willen aanknopen met het strijdend socialisme uit de beginperiode. Laten wij hopen dat zij zich daarvoor dezelfde moeite zal getroosten als de BWP destijds voor het A.S. Dan zijn er nog mooie dagen in het verschiet!


Zoek knop