Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 17
Zonder de arbeiders was dit boek er niet. Zonder intellect was dit boek er ook niet.
Dat wil zeggen dat er geen tegenstelling is tussen die twee, maar dat het de grootste noodzaak is om die twee samen te laten gaan. In één juiste opvatting, met dezelfde overtuiging en principes, in één doel verenigd.
Onvoorstelbaar veel van mijn gedachten zijn veranderd vergeleken met vroeger. Ik ben trots en dankbaar tegenover de arbeiders en tegenover al wie het mogelijk maakte dat dit boek gemaakt werd. Door mijn ervaring en door de partij, ben ik zeker niet pessimistisch geworden. Dat ligt ook al niet in mijn karakter. De dag dat het pessimisme en het cynisme u overvalt, de dag dat je daarvan de prooi wordt, op die dag is het leven af, voorbij. Dan is het gedaan.
Het geloof, dat ongelooflijke geloof in die klasse, dat is noodzakelijk en dat moeten we leren ontdekken. Dat kun je leren ontdekken door ervaring en door studie.
Bij het einde van dit boek heb ik dan ook een gevoel van trots en van dankbaarheid tegenover al wie onze wegen doorkruist hebben. Er zijn dingen die misschien aan mensen voorbij gaan, maar aan mij niet. Zo hoorde ik onlangs iemand, een schoolmeisje, vertellen hoe ze haar vader tegenkwam op straat. Die man stond aan de overkant, hij wuifde naar haar. Hij wuifde naar zijn dochter. En dat meisje zei: ‘Kun je geloven dat ik bijna, enfin ik deed alsof ik hem niet zag want... hij had zijn klak op.’
Uit dat feit heb ik geleerd dat er weinig mensen durven te zijn en te zeggen wie ze zijn.
En dat is eigenlijk het hele betoog van dit boek. De fierheid van de klasse. Waarom je trots bent tot die klasse te behoren. Trots om te zeggen wat uw beroep is, niet beschaamd te zijn ook al is dat beroep ‘arbeider’. Om nog eens terug te komen op dat meisje dat niet durfde spreken tegen haar vader. Als ik in de plaats van die arbeider, die vader van dat meisje zou zijn, dan zou ik het volgende doen. Ik zou zeker wuiven naar haar, met mijn ene hand. Mijn andere hand zou ook omhooggaan. Die andere hand zou echter een vuist maken. Een geheven, gebalde vuist. Een vuist voor al het onrecht dat de werkende klasse is aangedaan. En nog aangedaan wordt.
Mijn klasse heeft een naam.
Dat roep ik vandaag uit:
kameraden, onze klasse heeft een naam!