Cajo Brendel
Revolutie en contrarevolutie in Spanje
Hoofdstuk 6


VI. Naar de ‘tweede revolutie’

Dat de mensen zich verkeerde voorstellingen maken omtrent de wezenlijke betekenis van hun politiek of maatschappelijk handelen, is al een oud verschijnsel. Toen Thomas Münzer in het begin van de 16de eeuw in Duitsland optrad als een der kampioenen van de — vooralsnog tot mislukking gedoemde — vroegburgerlijke revolutie, toen meende hij met de stichting van het godsrijk op aarde bezig te zijn en hij beriep zich op het oerchristendom. Een kleine anderhalve eeuw later putten de wegbereiders van de burgerlijke maatschappij in Engeland hun kracht uit de joodse profeten van het Oude Testament. In Frankrijk zagen aan het einde van de 18de eeuw de burgerlijke revolutionairen hun voorbeeld afwisselend in de Romeinse republiek en in het Romeinse keizerrijk.

In onze eigen 20ste eeuw verklaarden zij, die in oktober 1917 in Rusland de aldaar in februari uitgebroken burgerlijke omwenteling voltooiden, dat zij druk doende waren met de opheffing van het kapitalisme en de afschaffing van iedere vorm van klassenheerschappij. In feite zetten zij koers naar een op de loonarbeid gefundeerde staatskapitalistische dictatuur.

De Spaanse politici en partijen die in de jaren dertig de monarchie van de Bourbons ten val hadden gebracht, hielden zichzelf voor de stormtroepen van de burgerlijke republiek — en derhalve voor de kwartiermakers van kapitalistische verhoudingen — ofschoon zij totaal ongeschikt waren om deze tot ontwikkeling te brengen en levensvatbaarheid te geven. Sociaal, en derhalve ook mentaal en moreel, gebonden aan het oude en slechts schijnbaar door hen bestreden regime, klampten zij zich in werkelijkheid krampachtig daaraan vast.

Nog bevonden zij zich met hun monarchistisch-feodale tegenspelers op het historische toneel, toen daarop nieuwe acteurs verschenen, waarin men niet anders dan de herauten kon herkennen van een nieuwe omwenteling, die achter de schermen reeds scheen te rommelen. Die tweede revolutie zou, zo werd verkondigd, verder gaan dan de eerste van 1931. Toen zij op hun trompetten bliezen, weerklonk hun strijdmelodie: in de komende worsteling zou het kapitalisme worden afgeschaft, nog eer het zich in Spanje goed en wel had genesteld.

Het dreigende ritme was, vanzelfsprekend, verwant met dat van de nog verwarde klanken van de achtergrondmuziek. Zonder deze begeleiding zou het trompetgeschal weinig triomfantelijk hebben geklonken. Zoals steeds in de geschiedenis veronderstelde ook ditmaal het koper van de revolutionaire theorieën het bestaan van revolutionaire klassen.

Tot de herauten van een tweede omwenteling konden noch de sociaaldemocraten, noch de bolsjewieken worden gerekend. De eersten immers onderscheidden zich nauwelijks van de republikeinen; de laatsten, exegeten van een staatskapitalistische ideologie, misten al evenzeer iedere revolutionaire signatuur. Beiden — en dat verklaarde mede hun relatief geringe getalsterkte — misten iedere reële binding met de onderdrukten, waren in geen enkel opzicht hun theoretische exponent. Weliswaar proclameerden — in tegenstelling tot de sociaaldemocraten — de Spaanse bolsjewieken zich uiteraard als de avant-garde der proletarische klasse, maar zij gedroegen zich niet anders dan alle overige deelnemers aan het (puur) politieke pokerspel. Bij de revolutionaire herauten bevonden zich uitsluitend de anarchosyndicalisten van de Confederacion Nacional de Trabajo (CNT), hun anarchistische geestverwanten van de Federacion Anarquista Iberica (FAI) en de Partido Obrero de Unificación Marxista (POUM).

Tot vlak vóór de revolutionaire gebeurtenissen van 1936 bezat laatstgenoemde organisatie nog géén uitgewerkt politiek program.[1] Niettemin staan er voldoende gegevens ter beschikking om haar toenmalige opvattingen vrij nauwkeurig te kunnen weergeven.

De partij ontstond in 1935 uit een fusie van het Arbeiders- en Boerenblok met de onder leiding van Juan Andrade en Andreas Nin staande ‘Linkse Communisten van Spanje’. Het Arbeiders- en Boerenblok werd in Catalonië gevormd door aanhangers van de Spaanse bolsjewistische partij, die met haar hadden gebroken en uit de Derde Internationale van Moskou waren getreden. Een van zijn leiders was Joaquin Maurin. Tot het Arbeiders- en Boerenblok trad de Catalaanse Communistische Partij van Jordi Arquer vervolgens toe. De POUM werd ten slotte aangevoerd door personen, die ook in de leiding van het Arbeiders- en Boerenblok hadden gezeten. Voor hun denkbeelden kan derhalve gerust naar de publicaties van dat Arbeiders- en Boerenblok worden verwezen.

Op 18 april 1931, vier dagen na de val van de monarchie dus, verklaarde het Arbeiders- en Boerenblok van Catalonië in een manifest, dat in zijn krant La Batalla werd gepubliceerd:

‘Gevallen is het brutale regime, dat zoveel eeuwen Spanje in een staat van de smadelijkste onderdrukking heeft gehouden. Zij is ten val gebracht, de monarchie der Bourbons, die de sluitsteen was van gans een semi-feodaal politiek en economisch systeem... De val van de monarchie is niet het einde van de revolutie, zoals verscheidene fracties van de bourgeoisie beweren, maar het begin van een werkelijk revolutionair stadium... Spanje moet de democratische revolutie tot het einde doorzetten, zonder wier triomf een rationele inrichting van de maatschappij niet bereikbaar is. Met een grote historische vertraging moeten wij de taak tot een goed einde brengen, die Frankrijk in het eind van de 18de eeuw heeft voltooid en de meerderheid van de Europese landen in de loop van de vorige eeuw... De revolutie is in gevaar. De eerste stappen die gezet zijn garanderen de zege van een volle ontplooiing niet... Zonder steun van de volksmassa’s zal de republiek van 1931 op dezelfde wijze ten val worden gebracht als die van 1873... De aangevangen democratische revolutie, de glorierijke 14de april, moet haar normale en noodzakelijke koers volgen. Alles wat gedaan zou worden om deze opmars te beletten, zal de machinaties der contrarevolutie begunstigen... Nadat de arbeidersklasse en de boeren de voornaamste factor zijn geweest van de eerste overwinning, moeten zij de wacht betrekken om de republiek te waarborgen en het ontwikkelingstempo te versnellen... De volksrevolutie moet zich nog geheel voltrekken... Het halffeodale stelsel, waarvan de kop zich gisteren te pletter liep, was bovenal op een geheel middeleeuwse organisatie gegrondvest... De agrarische revolutie moet voltrokken worden, die de fundamentele grondslag voor de democratische revolutie is. De grond moet onder de boeren worden verdeeld, zonder dat enige schadeloosstelling wordt betaald. De grond aan hen, die hem bewerken. De grote eigendommen, de halfbouw, de pacht, de huur, de klopjacht, ze moeten verdwijnen als de overblijfselen ener feodale structuur... Als men niet brutaal door een zegevierende agrarische revolutie de macht van de grote eigendom vernietigt, zal de reactie een vaste grondslag hebben, waarop zij steunt om tot de aanval over te gaan. De grote revoluties, de Franse en de Russische als de concreetste voorbeelden, hebben de voornaamste bron van haar beweging in de agrarische hervorming gevonden. Spanje moet geen uitzondering zijn. Zonder boerenrevolutie zal de democratische revolutie in haar bloei worden weggemaaid.’[2]

Er valt uit op te maken, dat de toekomstige leiders van de POUM de val van de monarchie als het startsein van een burgerlijke ontwikkeling zagen, als het begin van een democratische ‘volksrevolutie’ met een soortgelijke taak als de Franse van 1789. Het is voorts duidelijk dat zij de agrarische hervorming beschouwden als het kernprobleem van die omwenteling, die in hun ogen nog allerminst had gezegevierd en slechts kón zegevieren met de krachtige steun van de massa’s.

Van het revolutionaire proces verwachtten de latere POUM-leiders echter stellig méér dan wat er in Frankrijk uit te voorschijn was gekomen. ‘De revolutie,’ zo schreven zij in ditzelfde manifest dat zojuist geciteerd werd, ‘moet niet slechts een overwinning voor de bourgeoisie zijn, maar ook voor de arbeiders.’ Het ging daarbij half om een eis, half om een verwachting, die enerzijds was gebaseerd op de zwakte van de burgerij, anderzijds op de omstandigheid dat de omwenteling door de arbeiders en boeren moest worden voltrokken.

Naarmate het proces van de revolutie voortschreed, of liever: naarmate het juist meer en meer stagneerde, realiseerden de auteurs van het manifest zich hoe langer hoe meer dat voor het Spaanse proletariaat een belangrijke rol in de omwenteling was weggelegd. Dat bracht met zich mee dat hun verwachtingen hoe langer hoe scherper als ‘eis’ door hen op de voorgrond werden gesteld. In 1935 schreef Joaquin Maurin in zijn boek Hacia la secuenda revolución (‘Naar de tweede revolutie’):[3]

‘Men is getuige van de ineenstorting van gans een sociaal, economisch en politiek systeem. Spanje zal, al naar het eindresultaat, deze of gene weg inslaan: óf de tegenwoordige crisis zal worden overwonnen en met een gigantische sprong zal ons land een democratisch-socialistische revolutie verwerkelijken, óf Spanje zal worden onderdrukt door een dwangregime, dat de ontwikkeling van zijn productieve krachten zal verstikken en het geleidelijk zal uitputten tot verval toe. Het historisch alternatief is dus als volgt: bevrijdend socialisme of fascistisch bederf.’

De POUM-leiders dachten zich deze ‘gigantische sprong’ als een sprong over de kapitalistische etappe van de maatschappelijke ontwikkeling heen. Zij stelden zich een versneld proces voor, waarbij de revolutie permanent zou worden, in die zin dat de burgerlijke revolutie slechts het voorspel voor een proletarische omwenteling zou zijn, die er onmiddellijk op zou volgen.

Een dergelijk perspectief werd niet slechts in Spanje met betrekking tot de toekomstige Spaanse klassenworstelingen ontwikkeld. Het werd óók in Rusland opgesteld in een tijd, dat daar de absolute monarchie van de Romanovs nog aan het bewind was en de halffeodale samenleving er nog meer bij die in West-Europa ten achter was gebleven dan die ten zuiden van de Pyreneeën. Al omtrent 1905 verkondigde Trotski ‘dat de Russische revolutie haar naastbij liggende burgerlijke taak niet anders tot een oplossing zou kunnen brengen dan door het aan de macht komen van het proletariaat, dat, eenmaal aan de macht, zich niet tot het burgerlijk kader van de revolutie zou kunnen beperken als het zijn overwinning veilig wilde stellen.[4]

De gedachte ontstond uit de eigenaardigheden van Ruslands sociale ontwikkeling. Zij kreeg een schijn van rechtvaardiging toen in oktober 1917 de Russische arbeiders en boeren de als vrucht van de februarirevolutie ontstane regering van Kerenski wegvaagden en de bolsjewieken vervolgens die episode als een socialistische omwenteling karakteriseerden. Joaquin Maurin, die zich zowel op de Russische ervaring als op Trotski beriep, karakteriseerde de ‘tweede revolutie’ die hij in Spanje komen zag reeds bij voorbaat als zodanig:

‘In de Russische omwenteling staan de twee revoluties wat de tijd betreft dichter bij elkaar dan in Engeland en in Frankrijk. In maart 1917 kwam de eerste revolutie, democratisch-burgerlijk, negen maanden later gevolgd door de tweede revolutie: democratisch-socialistisch. Spanje bevindt zich op het ogenblik in de voorbereidingsfase van de tweede, definitieve revolutie. Oktober[5] was het historische kanonschot dat haar komst aankondigde. Het bankroet van de eerste revolutie, de ongeschiktheid die de bourgeoisie toont háár revolutie te maken, de huidige situatie van Spanje, de natuurlijke stuwing van de progressieve productieve en historische krachten, zij zijn allemaal zeer gunstig voor de tweede, door het proletariaat geleide revolutie; gunstig voor de overwinning daarvan, welke het lot van ons land volkomen zal veranderen. De geschiedenis heeft haar paradoxen. De huidige economische achterlijkheid van Spanje vergeleken bij de rest van de wereld en de mislukking van de eerste revolutie scheppen de basis en de noodzakelijke voorwaarden voor de triomf van de arbeidersklasse. Indien de bourgeoisie op tijd haar burgerlijke revolutie zou hebben voltrokken, zouden de perspectieven veel minder goed zijn voor ons proletariaat. In Spanje ziet men op het ogenblik een situatie, gelijk aan die welke Rusland kende. De bolsjewistische partij nam daar de macht omdat tevoren de democratische revolutie zich niet kon voltrekken. “Indien de democratische revolutie in ons land verwerkelijkt was geworden als onafhankelijke etappe, dan zouden wij thans niet de dictatuur van het proletariaat hebben,” heeft Trotski geschreven... De arbeidersrevolutie manifesteert zich als democratische én als socialistische revolutie... De democratische en de socialistische revolutie zijn in haar verenigd... In de landen waar de democratische revolutie door de bourgeoisie onvoltooid is gelaten, wordt de arbeidersklasse de verkondigster van de democratische en socialistische revolutie tegelijk. Dat is het grote voordeel voor en de kracht van het Spaanse proletariaat.’[6]

Op het eerste gezicht kan het schijnen dat Trotski zélf zich over de perspectieven van de Spaanse revolutie bij gelegenheid veel voorzichtiger had uitgelaten dan Maurin. Alsof hij de toekomstige stichters van de POUM had willen waarschuwen, schreef hij in 1931, tien dagen na het vertrek van Alfons XIII:

‘De dictatuur van het proletariaat valt volstrekt niet werktuiglijk met het begrip van de socialistische revolutie samen. De machtsverovering door de arbeidersklasse geschiedt in een bepaalde nationale omgeving en in een bepaalde periode, alsmede tot oplossing van bepaalde opgaven. Bij achterlijke naties zijn zulke directe opgaven, taken van democratisch karakter: nationale bevrijding van het imperialistische juk en de omwenteling in de landbouw, als in China; agrarische omwenteling en bevrijding der onderdrukte nationaliteiten, als in Rusland. Datzelfde zien wij in Spanje, zij het in andere verbinding.’[7]

In dezelfde brochure en op dezelfde bladzijde waaraan deze woorden zijn ontleend, herinnert Trotski eraan dat volgens Lenin het Russische proletariaat in oktober 1917 ‘aan de macht’ was gekomen ‘in de eerste plaats als agent van de burgerlijk-democratische revolutie’. Een belangwekkende uitspraak, waarmee men zou kunnen instemmen, ware het niet dat zij voorbij zag aan het feit dat in oktober 1917 niet het Russische proletariaat aan de macht kwam, maar de bolsjewistische partij, die zich weldra met de scherpste middelen zou keren tegen alles wat maar tot enige vorm van arbeidersmacht zou kunnen voeren.

Intussen blijken bij nauwkeuriger onderzoek de inzichten van Trotski en van Maurin toch wel degelijk min of meer met elkaar overeen te stemmen. Weliswaar verklaarde de eerste maar luttele regels verder: ‘Het is niet waar, dat in Spanje de arbeiders- en boerenrevolutie aan de orde van de dag is. Het is niet waar, dat in Spanje nu beslist een nieuwe revolutie, dat wil zeggen de onmiddellijke strijd om de macht aan de orde van de dag is.’[8] Maar daarmee keert hij zich minder tegen opvattingen als die van Maurin c.s. dan wel tegen de manier waarop in het Kremlin Stalin & Co de mogelijkheden van Spanjes ontwikkeling uitstippelden. Immers, onmiddellijk hierop laat Trotski met betrekking tot Spanje volgen: ‘De tweede revolutie zal komen... dat zal de revolutie van het proletariaat zijn, dat de dorpsarmoede mét zich voert.’

In 1931 onderschatte Trotski kennelijk het tempo waarmee in dat land de gebeurtenissen elkaar zouden opvolgen; zoals hij zich ook vergiste toen hij schreef dat wellicht een ‘linkse’ Lerroux Zamorra af zou lossen. Niet van een aflossing was er sprake, maar het was — naar wij hebben gezien — juist Zamorra, die als president de rechtse Lerroux als premier in het zadel hielp. Juist van dat moment af voltrok zich de ontwikkeling in Spanje met een vaart, die de politicus Trotski niet voor mogelijk had gehouden.

Wat hij én Maurin de ‘tweede revolutie’ noemden, kondigde zich na de oktoberopstanden van 1934 met onweerstaanbaar geweld aan. Weldra zou blijken wat van deze ‘tweede revolutie’ werkelijk de sociale inhoud was.

Wat de anarchosyndicalisten betreft, ook zij verwachtten een ‘tweede revolutie’, die ook naar hun inzichten het socialisme zou verwezenlijken. De anarchosyndicalist Arthur Müller Lehning schreef daaromtrent:

‘De historische taak van deze (komende) revolutie is het, niet slechts de uitgebuiten in Spanje tot hun volkomen bevrijding[9] te voeren, maar ook tegelijkertijd de vrijheid en het socialisme in de gehele wereld voor de ondergang in een autoritair werelddespotisme te redden... Een jaar democratische republiek is voldoende geweest om te bewijzen, dat de val van een monarchistisch regime nog niet vrijheid en socialisme betekent. Zoals in alle andere landen heeft de jonge republiek zich gehaast, de historische waarheid te bevestigen, dat de burgerlijke democratie niets anders is, dan een doelmatiger staatsvorm voor de kapitalistische uitbuiting. Het arbeidersbloed, dat in deze zogenaamde “arbeidersrepubliek” [10] gevloeid is, toont de onoverbrugbare kloof, die er tussen de republiek en het socialisme is en bewijst, dat de republikeinse revolutie slechts een etappe op de weg naar de uiteindelijke bevrijding der arbeidersklasse is.’[11]

De prognose van Müller Lehning verschilde niet van die welke zijn geestverwanten in Spanje maakten. Het boek van Diego Abad de Santillán over de economische organisatie van de revolutie[12] bijvoorbeeld, dat in maart 1936 werd voltooid, juist vóór de ‘tweede revolutie’ een feit werd, was een werk waar — zoals de uitgeefster van de Nederlandse vertaling het bloemrijk formuleerde — ‘de verwachting van de noodwendig komende revolutie doorheen sidderde’. In het voorlaatste hoofdstuk liet de schrijver zich omtrent het karakter van die naderende omwenteling op overeenkomstige wijze uit als Müller Lehning.

Dat zij een socialistische zou zijn, was ook de heersende overtuiging op het grote, vierde, congres van de CNT, dat van 1 tot 10 mei 1936 in Saragossa werd gehouden en waar de gedelegeerden ongeveer 750.000 aangesloten leden vertegenwoordigden.[13] Na afloop schreef het Catalaanse CNT-orgaan Solidaridad Obrero:

‘Het congres is ten einde, maar nu begint het eigenlijke werk van de reconstructie van het verbond en van de revolutionaire voorbereiding... Laat ons aan de arbeiders van de gehele wereld tonen, hoe een revolutie moet worden gemaakt.’[14]

De congresdeelnemers stelden dat de ontwikkelingen die in Spanje aan de gang waren, het probleem van de sociale revolutie actueel maakten en spraken hun ideeën uit over het in Spanje te vestigen socialistische regime. Enige vorm van dictatuur wezen zij daarbij nadrukkelijk af. Zij streefden, verklaarden zij, naar wat een vooraanstaand lid van de CNT, wijlen Orobón Fernandez, eens had omschreven als ‘een revolutionaire socialistische Spaanse arbeidersdemocratie’[15]

Wat — naast de verwerping van een dictatoriaal systeem zoals het bolsjewistische Rusland dat te aanschouwen gaf — bij dit alles opviel, was dat de anarchosyndicalisten zich nauwelijks bezighielden met de vraag in hoeverre de maatschappelijke situatie in Spanje een socialistische ontwikkeling mogelijk maakte. Een theorie zoals die van de POUM, die een socialistische verwachting baseerde op een ingreep van de arbeidersklasse, onvermijdelijk tengevolge van Spanjes trage ontwikkeling, ontbrak bij de syndicalisten. Waarop zij vertrouwden, waren hun revolutionaire gezindheid, hun vrijheidlievende tradities, hun directe actie en hun organisatievorm.

Het congres van Saragossa was nog maar goed en wel achter de rug, toen er op dit alles — en niet tevergeefs — een beroep werd gedaan. De vraag of het socialisme alleen maar een kwestie was van gezindheid of levenshouding[16] en van de hartstochtelijke wil van organisaties, dan dat er bij het menselijk handelen nog andere factoren een rol speelden, zou in de praktijk worden getoetst.


_______________
[1] Aldus een aanhanger van de POUM in een artikel in het door de Nederlandse RSAP (Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij) uitgegeven maandblad De Rode October van mei 1938.
[2] Geciteerd uit De Nieuwe Weg, jg. 6, nr. 6.
[3] Wij gebruiken de Franse uitgave, die in 1937 in Parijs verscheen onder de titel Révolution et contre-révolution en Espagne. De weergegeven passage bevindt zich op p.1. De cursiveringen stammen van mij, C.B.
[4] Vgl. L. Trotski, Die russische Revolution 1905, Berlijn 1923, p.5-6. De hier slechts summier aangeduide opvattingen, door Trotski op latere tijdstippen verder ontwikkeld en verdiept (men zie bijvoorbeeld zijn boek La révolution permanente, Parijs 1932), zijn de geschiedenis ingegaan als de ‘theorie van de permanente revolutie’. Het woord ‘permanent’ was door de opsteller — die soortgelijke opvattingen ook bij anderen aantrof (bij Parvus, om er één te noemen) — aan Marx ontleend, die in zijn geschrift ‘De klassengevechten in Frankrijk’, in ander verband natuurlijk, had gesproken over ‘het permanent verklaren der revolutie’ (MEW, Bd. 7, p. 89). Een bespreking van deze theorie valt uiteraard geheel buiten het bestek van dit boek. Er zij hier slechts opgemerkt, dat zij door de auteur daarvan niet wordt aangehangen. Hij stelt er echter prijs op daaraan toe te voegen, dat hij de zogenaamde kritiek die erop is uitgeoefend, eerst door Radek en Zinovjev, later door Martinov en Koesinen, in geen enkel opzicht als een serieuze poging tot weerlegging beschouwt. Integendeel!
[5] Bedoeld werden de gebeurtenissen van oktober 1934 in Asturië.
[6] Joaquin Maurin, Révolution et contre-révolution en Espagne, p. 344-346.
[7] L. Trotski, De Spaanse revolutie en de gevaren die haar bedreigen, Amsterdam 1931, p. 10. De Nederlandse vertaling van dit geschrift verscheen bij de brochurehandel van de Revolutionair Socialistische Partij.
[8] Idem, p. 11.
[9] Cursivering van mij, C.B.
[10] Een toespeling op een artikel uit de republikeinse grondwet van Spanje.
[11] A. Müller Lehning, De Spaanse revolutie, Amsterdam 1932, uitgave van het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond, p. 24.
[12] D. A. de Santillán, De economische organisatie van de revolutie, Amsterdam 1937. De Nederlandse vertaling verscheen bij de Vereniging Anarchistische Uitgeverij (VAU).
[13] De invloed van de CNT was groter dan het getal zou doen vermoeden. Zij was nog bezig zich te herstellen van een periode waarin zij verboden was geweest.
[14] Gecit. uit Abel Paz, Durruti, le peuple en armes, Parijs 1972, p. 270.
[15] Voor de weergave van wat er op het congres van Saragossa aan de orde was, baseren wij ons hier op informatie, verstrekt door de officiële persdienst van de CNT-FAI te Barcelona in de tweede helft van 1936 en vervolgens in Nederlandse vertaling brochurevorm uitgegeven door het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV). De brochure verscheen zonder jaartal. Men zie ook hoofdstuk XII van dit boek, waarin wij op het congres van Saragossa terugkomen, en de daar vermelde informatiebronnen.
[16] Het zou niet moeilijk vallen vele passages te citeren waarin — van anarchistische of anarchosyndicalistische zijde vooral — het probleem aldus wordt gesteld. Het gebeurt onder andere door Gaston Leval in zijn boek Espagne libertaire (1936-1939), dat in 1971 verscheen. Eveneens in diverse publicaties van de CNT-FAI uit de jaren dertig.