Geschreven: 1983
Bron: Uitgeverij Syndikaat 1983 - met toestemming van de auteur
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, juli 2007
Zie ook: Henk Sneevliet | Rein van der Horst | Rosa Luxemburg | Ernest Mandel
Inhoudsopgave
1 De RSAP en de Tweede Wereldoorlog
1.1 Algemeen overzicht
1.2 De verhouding tot het NAS
1.3 Vooroorlogse internationale verbindingen
1.4 Algemene beoordeling van de oorlog
1.5 De Sovjet-Unie en het stalinisme
1.6 Conflict over de luchtbescherming
1.7 Voorbereiding op de illegaliteit
1.8 Nederland en de oorlog
2 De vorming van het MLL-Front
2.1 De confrontatie met de bezetting
2.2 De omvorming tot de illegaliteit
2.3 De eerste politieke stellingname van het MLL-Front
3.1 De politieke wereld in de eerste bezettingsmaanden
3.2 De oorlogswinst van de NSB
3.3 De ‘moderne volksgemeenschap’ van de Nederlandse Unie
3.4 Doorbraak naar de sociaaldemocratie?
3.5 De CPN in de illegaliteit gedwongen tegen de zin van een deel van haar leiding
3.6 De vakbewegingspolitiek van het MLL-Front
3.7 Het MLL-Front maakt een eerste balans op
4 Verscherping van de bezettingspolitiek en de Februaristaking
4.1 De ‘groei der ontstemming’ in het najaar van 1940
4.2 Het MLL-Front aan de vooravond van de Februaristaking
4.3 De Februaristaking en de rol daarin van het MLL-Front
4.4 Beoordeling van de staking door het MLL-Front
4.5 Nationaal protest of arbeidersactie?
5 Van februari tot de Duitse inval in de Sovjet-Unie
5.1 Document van sociaaldemocraten
5.2 Arbeidsdienst voor jongeren: weigeren of saboteren?
5.3 Oproep voor de 1 Meiviering
6 De Duitse inval in de Sovjet-Unie en de meningsverschillen in het MLL-Front
6.1 Van mei 1940 tot de Duitse inval van 22 juni
6.2 Het MLL-Front en de Duits-Russische oorlog
6.3 Oppositie tegen de stellingen
6.4 Ontwikkeling van de lijn Sneevliet in het najaar van 1941
6.5 Dollemans verdediging van de democratie binnen de revolutionaire beweging
6.6 De discussie in ‘Tijdsproblemen’
7 Repercussies van de Duits-Russische oorlog in bezet Nederland
7.1 Een eerste repressiegolf treft het MLL-Front
7.2 Een aantal aspecten van de situatie in bezet Nederland in de tweede helft van 1941
7.3 Stakingsoproep van het ‘Nationaal Comité van Verzet’
7.4 Het parool tot uittreding uit de vakbeweging
7.5 De breuk met ‘De Vonk’ en de oorzaken daarvan
7.6 Poppe ontdekt het radencommunisme
8 De oorlog in Azië en de koloniale bevrijdingsstrijd
8.1 Van mei 1940 tot Pearl Harbour
8.2 Na het uitbreken van de oorlog
8.3 Het MLL-Front en de koloniale bevrijdingsstrijd
9.1 De internationale contacten van het MLL-Front
9.2 Het teruggrijpen op de revolutionaire stroming tijdens de Eerste Wereldoorlog
10 Een drietal speciale thema’s
10.1 Het werk onder Duitse soldaten
10.2 Het Marxistisch Jeugd Comité
10.3 Het MLL-Front en de positie van vrouwen
11 Arrestaties en executies
12 De scheuring van het MLL-Front
12.1 Het ontstaan van Spartacus en CRM
12.2 De voornaamste meningsverschillen tussen Spartacus en CRM
12.3 Achtergronden van het verdwijnen van de Sneevlietbeweging
13 Conclusies over de strategie van het MLL-Front
13.1 De argumentatie van het MLL-Front
13.2 Een algemene beoordeling van de strategie van het revolutionair defaitisme tijdens de Tweede Wereldoorlog
13.3 Balans van de politiek van het MLL-Front
Bijlage 1 W. van Gelderen (Dolleman) — Mijn afscheid
Bijlage 2 Het politieke gedeelte van het procesverbaal van het verhoor van Sneevliet op 7 en 9 maart 1942
Bijlage 3 Rede Sneevliet tijdens tweede zittingsdag proces
Bijlage 4 Het slotwoord van Sneevliet in de hoofdzitting voor het Deutsches Obergericht, Amsterdam, 9 april 1942
Bijlage 5 L. de Jong en het MLL-Front
Lijst van afkortingen van organisaties
Lijst van geraadpleegde bronnen
Lijst van geheel of gedeeltelijk geraadpleegde literatuur
Deze uitgave behandelt de politieke ideeën en activiteiten van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front, de illegale voortzetting van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij. Het MLL-Front werd meteen na het begin van de Duitse bezetting van Nederland gevormd en bestond tot april 1942, toen de voornaamste leiders van de organisatie werden gefusilleerd. Daarna viel het MLL-Front uiteen in twee kleinere organisaties, het Comité van Revolutionaire Marxisten en de Communistenbond Spartacus. Oorspronkelijk was het mijn bedoeling het onderzoek uit te breiden tot deze groepen en twee andere organisaties op de linkervleugel van de Nederlandse arbeidersbeweging in de bezettingstijd. Het betreft hier de trotskistische Groep van bolsjewieken-leninisten, die onder de naam Bond van Communisten van de zomer van 1940 tot de zomer van 1941 actief was, en de groep rond het verzetsblad ‘De Vonk’. Deze laatste groep, die gedurende de hele bezetting heeft bestaan, werkte oorspronkelijk nauw samen met het MLL-Front. In de zomer van 1941 kwam het echter tot een breuk. Deze oorspronkelijke opzet koos ik omdat al deze groepen (met uitzondering van ‘De Vonk’ na de zomer van 1941) binnen de illegaliteit een bijzondere minderheidspositie innamen. Zij weigerden in de strijd tegen het fascisme en de Duitse bezetting namelijk de kant van de democratische geallieerden te kiezen en hoopten op een revolutionaire doorbraak in socialistische richting aan het einde van de oorlog. Zij beschouwden de oorlog als een gevolg van het kapitalisme, en aan oorlog, fascisme en kapitalisme moest volgens hen een einde worden gemaakt door de internationale solidariteit van de arbeidersklasse.
Mijn oorspronkelijke opzet bleek te hoog gegrepen; het onderzoek is uiteindelijk beperkt tot het MLL-Front. Voor de overige organisaties heb ik mij beperkt tot de relevante secundaire literatuur en selectief bronnenonderzoek. Deze beperking is niet te beschouwen als een groot nadeel, aangezien het MLL-Front wel de belangrijkste organisatie was tijdens de bezetting die de bovengeschetste opvatting verdedigde.
De mening dat in de oorlog door de arbeidersbeweging geen partij moet worden gekozen staat bekend onder de naam ‘revolutionair defaitisme’. Het MLL-Front gebruikte meestal de term ‘Het Derde Front’ om aan te geven waarom het voor haar ging. Met deze opstelling werd aangesloten op de tradities uit de Eerste Wereldoorlog. Vooral de activiteiten van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht in Duitsland en die van de Russische bolsjewieken werden als lichtend voorbeeld gezien. In de jaren dertig was het vooral Trotski die probeerde deze strategie te actualiseren en toe te passen op de naderende Tweede Wereldoorlog. De vraag die centraal staat in mijn onderzoek is of deze strategie in de Tweede Wereldoorlog toepasbaar was. Betekende het vasthouden aan deze opvatting niet dat de specifieke dynamiek van het Duitse nazisme werd onderschat? Was er geen onderschatting van het gevaar van een aanval van het fascisme van buitenaf? Op welke wijze werd door het MLL-Front een invulling gegeven aan deze strategie? Welke houding werd aangenomen tegenover de meerderheidsstroming in het Nederlandse verzet? Was een herleving van de socialistische beweging aan het einde van de oorlog mogelijk zonder een militaire overwinning van de geallieerden? Wat waren de consequenties voor de opstelling in de eerste jaren na de oorlog?
In de tweede plaats hoop ik dat dit onderzoek een bijdrage kan vormen aan een beter begrip van het karakter van de Sneevlietbeweging, die moet worden gezien als een tamelijk unieke stroming binnen de Europese arbeidersbeweging in het interbellum. Met de executie van Sneevliet en andere leiders van de beweging verdween de Sneevlietbeweging als aparte politieke stroming van het toneel. Getracht wordt een antwoord te geven op de oorzaken van deze ontwikkeling. Centraal staan daarin twee punten; in de eerste plats de vakbewegingspolitiek van de Sneevlietbeweging en in de tweede plaats de vraag of de Sovjet-Unie ondanks de heerschappij van het stalinisme moest worden verdedigd tegen aanvallen van de kant van kapitalistische landen. Met name dit laatste punt was binnen het MLL-Front bijzonder omstreden.
Bij het behandelen van deze centrale probleemstellingen zal relatief vaak een vergelijking worden gemaakt met de standpunten van Trotski en diens aanhangers in de Vierde Internationale. Enerzijds heeft dit te maken met mijn eigen politieke voorkeur. Anderzijds is de relatie tussen de Sneevlietbeweging en de trotskistische beweging vanuit algemeen historisch oogpunt interessant. Zo sloot het Comité van Revolutionaire Marxisten, één van de twee organisaties die voortkwamen uit het MLL-Front, zich aan bij de Vierde Internationale. Voor de lezer(es) heeft deze vergelijking bovendien het voordeel dat de problemen van socialistische strategie tijdens de Tweede Wereldoorlog worden verduidelijkt.
De nadruk van het onderzoek ligt dus vooral op een politieke benadering, op een weergave van de standpunten van het MLL-Front en een beoordeling daarvan. Daarbij heb ik geprobeerd een chronologische en een thematische aanpak te combineren. Ik ben me ervan bewust dat ik daarmee heb gekozen voor een traditionele politieke ideeëngeschiedenis van boven. Twee factoren hebben deze nadruk nog versterkt. In de eerste plaats was de illegale pers in bezet Nederland één van de belangrijkste georganiseerde verzetsuitingen. Met name in de beginfase van de bezetting stond het formuleren van een heldere politieke lijn vanzelfsprekend centraal. Voor het MLL-Front geldt dat het uitgeven en verspreiden van een aantal bladen de voornaamste activiteit was; het MLL-Front koos niet voor gewapende strijd en sabotageacties van kleine kernen. In de tweede plaats is het erg moeilijk een betrouwbaar beeld te vormen van de belevingswereld van de mannen en vrouwen die actief waren in het MLL-Front. Onderzoek in gemeentelijke archieven en een grote hoeveelheid interviews zouden nodig zijn om een verantwoord beeld te geven. De interviews die ik voor dit onderzoek heb gehouden voldoen in dit opzicht niet. Thea Bloemsma, Andries Dolleman, Willy Dolleman, Herman Drenth en Rein van der Horst waren alle vijf actief in Den Haag. Ook sloten zij zich na de scheuring in 1942 allen aan bij het Comité van Revolutionaire Marxisten. Sal Santen uit Amsterdam was geen lid van het MLL-Front maar van de Bond van Communisten; hij sloot zich eind 1942 aan bij het CRM. Politiek en geografisch zijn de mensen die ik heb gesproken dus niet representatief voor het MLL-Front als geheel. Bovendien waren zij tijdens de bezetting erg jong. Het is mogelijk dat gesprekken met een oudere generatie, voor zover die nog mogelijk zijn, andere nuanceringen te zien zouden geven. Ik heb geprobeerd mensen die niet meer tot de trotskistische stroming behoorden eveneens te interviewen; deze pogingen zijn echter op niets uitgelopen.
De nadruk op een politieke benadering is het voornaamste verschil met het werk van Max Perthus (Piet van ’t Hart). In zijn Sneevlietbiografie heeft Perthus natuurlijk niet alle belangrijke problemen uitputtend kunnen behandelen. Perthus heeft zich in hoofdzaak beperkt tot een beschrijvend relaas. Bij de behandeling van een aantal aspecten van de geschiedenis van het MLL-Front wordt Perthus’ biografie gekenmerkt door een (begrijpelijk) tekort aan kritische afstand. Delen van deze uitgave zullen wat dit betreft duidelijk zijn. Desondanks kan niet genoeg worden benadrukt dat zonder de inspanningen van Perthus deze uitgave niet mogelijk zou zijn geweest. Perthus is één van de weinige mensen geweest die een centrale rol speelden in het MLL-Front en de oorlog hebben overleefd. Daarmee was Perthus één van de weinigen die een verantwoord beeld konden geven van het functioneren van het MLL-Front. Voortdurend heeft Perthus zich na de oorlog ingezet om te komen tot een dergelijk beeld.
Over de onderzoeksprocedure wil ik het volgende opmerken. Het nauwkeurig raadplegen van de publicaties van het MLL-Front heeft een centrale plaats ingenomen. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bezit een vrijwel volledige collectie van deze bladen. Een aantal lacunes kon worden opgevuld met behulp van de persoonlijke archieven die ik heb geraadpleegd. Daarin vond ik ook een aantal interne discussiestukken, die voor een belangrijk deel niet eerder zijn behandeld. De interviews leverden een aantal nuttige aanvullingen op en hielpen mij bovendien mijn algemene oordelen aan te scherpen of te relativeren. De hoofdstukken over de vooroorlogse RSAP en de organisaties die voortkwamen uit het MLL-Front hebben een minder definitief karakter. Deze hoofdstukken zijn gebaseerd op selectief bronnenonderzoek. Ten aanzien van de RSAP stonden daarbij het algemene standpunt over de oorlog en de voorbereiding op de illegaliteit centraal. Bij de publicaties van het Comité van Revolutionaire Marxisten en de Communistenbond Spartacus heb ik me vooral beperkt tot centrale politieke artikelen. Doel was te komen tot een globaal beeld van de ontwikkeling van beide groeperingen. Een probleem was vooral de Communistenbond Spartacus, omdat hierover geen secundaire literatuur bestaat en de verzameling van de publicaties van deze groep op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie erg onvolledig is. Ook het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis kon hier geen uitkomst brengen.
Alle citaten in de tekst zijn in de originele spelling gehouden; alleen tikfouten en onmogelijke constructies zijn gecorrigeerd. Korte karakteristieke zinsneden zijn omgezet in mijn eigen spelling. [MIA: alles is aangepast aan de hedendaagse spelling] Alle benadrukkingen in de citaten zijn uit de originele teksten overgenomen. Om de toegankelijkheid van deze uitgave te bevorderen zijn alle buitenlandse citaten vertaald; bij het hoofdstuk over het proces tegen de leiders van het MLL-Front heb ik bij twee cruciale citaten de Duitse tekst in het notenapparaat opgenomen. Ten aanzien van de bronvermeldingen is de volgende stelregel gehanteerd: alle publicaties die tijdens de bezetting verschenen bevinden zich in de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, tenzij anders vermeld; de vooroorlogse uitgaven bevinden zich in de collecties van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
Een aantal mensen en instellingen wil ik bedanken voor hun hulp. In de eerste plaats Maarten Kuitenbrouwer van het Instituut voor Geschiedenis van de Rijksuniversiteit Utrecht en Fritjof Tichelman van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, die mij bij mijn onderzoek hebben begeleid. Voorts het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, die mij op voortreffelijke wijze hebben geholpen. Thea Bloemsma, Andries Dolleman, Willy Dolleman, Herman Drenth, Rein van der Horst en Sal Santen bedank ik voor hun bereidheid mij te woord te staan. Mevrouw C. van ’t Hart-Gerdingen bedank ik voor haar toestemming het archief van haar man te mogen raadplegen. Van de andere mensen die mij hebben geholpen wil ik hier Willem Bos, Chrit van Ewijk, Margaret Jacklin, Joost Kircz, Tom van der Meer, Herman Pieterson, Bas Streef en Jan-Willem Stutje noemen.