Geschreven: half augustus 1945
Bron: Germinalreeks 12e jrg, nr. 6, oktober 1945, brochure van S.M. “Het Licht”, Sint-Pietersnieuwstraat, Gent – In samenwerking met Dacob, Archief en Bibliotheek voor de Studie van het Communisme
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling en matige modernisering naar hedendaags Nederlands
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Ik ben zeer gelukkig dat het debat over de herziening van de statuten, alhoewel de tijd voor sommige sprekers beperkt was, in zijn geheel een zo grote omvang heeft genomen. Ik zal, zo goed als ik kan, al de opmerkingen beantwoorden en daarbij naar mijn beste vermogen de nodige uitleg verschaffen.
Maar gij zult het mij niet ten kwade duiden, zo ik mij wellicht laat verleiden door enkele ontwikkelingen, die u de indruk zouden kunnen geven van uitweidingen. Ik ben een man aan wie men tijd heeft gegeven om na te denken.
Er is een zeker aantal van die overwegingen, waarvan ik de behoefte voel u te doen partij trekken of op zijn minst die ik de behoefte gevoel u mee te delen. Ik zal dat misschien met een zekere ordeloosheid doen maar ten slotte hoop ik er toe te komen, u over de grond van de zaak die ons bezighoudt, het voornaamste voor te houden.
Ik heb wel gevoeld, toen ik luisterde naar de sprekers die elkaar gisteravond en deze morgen op het spreekgestoelte opvolgden, dat er in de nieuwe statuten en vooral in het nieuwe ontwerp van verklaring van de partij, waarover ik mij verontschuldig er de opsteller van te zijn, iets was dat de fijngevoeligheid van velen van onze kameraden en in het bijzonder van de oudste militanten van onze partij had geraakt, gekwetst, geërgerd. Het zijn gevoelens die ik begrijp, het zijn gevoelens die ik eerbiedig. Ik zou ze zelf hebben kunnen voelen.
Ik heb een deel in de herinneringen die Bracke gisteravond te midden van uw toejuichingen in ons geheugen opriep. Ik ook was een van de afgevaardigden op het congres van 1905, waar de statuten van de rode kaart en de gemeenschappelijke verklaring van de socialistische organisaties werden uitgewerkt. Ik was er afgevaardigde, ik heb er zelfs het woord gevoerd en al die herinneringen staan mij nog levendig voor de geest. Ze zijn me even dierbaar, ik verzeker het u, als aan ieder van u.
Ik weet dat de overlevering, waarop jullie beroep deed, beproefd is en roemvol.
Maar toch heeft Jaurès ons eens te meer geleerd wat een traditie is en zijn lering is van waarde voor onze partij zoals zij van waarde is voor geheel de natie.
Een traditie is niet de gehechtheid aan de letter, het is de gehechtheid aan de levende gedachte. De overlevering bestaat er niet in, juist de voetstappen te drukken van onze ouderen. Ze bestaat er in, in hun richting op te gaan en zo mogelijk nog verder te schrijden dan zijzelf. Zij bestaat er niet in, automatisch, eindeloos opnieuw te doen wat zij in hun tijd hebben gedaan, maar wel te doen of beproeven te doen, wat zij zouden gedaan hebben waren zij in onze plaats geweest.
Herinnert u het prachtig beeld van Jaurès, dat beroemd is: het gaat er niet om een as te bewaren, maar het gaat er om een vlam in leven te houden, en daarin bestaat de werkelijke getrouwheid aan een overlevering.
Ik geloof dat wij, toen wij de statuten en het nieuwe verklaringsontwerp opstelden, deze getrouwheid hebben nageleefd.
Laat mij toe u eerst en vooraf te zeggen dat, wat deze verklaring aangaat, alhoewel de naam van Marx er niet wordt in vernoemd – en hij werd het evenmin in de oude tekst – het is een vergissing die onwillekeurig door een van de vorige sprekers werd begaan – er toch een volledige getrouwheid in ligt aan al de voornaamste principes van het marxisme, aan die principes die noch Jaurès, op geen enkel ogenblik van zijn leven, noch een man als Emiel Vandervelde die hem twintig jaar overleefde, nooit hebben verloochend, in wat het ook zij en waaraan zij steeds hun getrouwheid hebben bevestigd. Indien het gaat om wat men, door een formule die ik nog steeds dubbelzinnig vind, het historisch materialisme noemt (en ze is dubbelzinnig als men de woorden “historisch materialisme” opvat met dezelfde bedoeling als wanneer men het materialisme tegenover het idealisme stelt, hetzij als zielkundige theorie van de uiteenzetting van zijn kennis, hetzij als metafysische uitlegging van het heelal), indien het om het historisch materialisme gaat voor zover het een filosofie is van de geschiedenis, dan blijven wij er, zonder het minste voorbehoud, volledig aanhanger van.
Wij aanvaarden in haar geheel de ontleding door Marx van de kapitalistische samenleving. Wij aanvaarden in haar geheel zijn theorie van de waarde en zijn theorie van het voordeel. Wij aanvaarden ze zonder het minste voorbehoud. Daarin ook heb ik sedert vijftien jaar niet opgehouden te beweren dat er een dubbelzinnige formule lag, die de formule “klassenstrijd” is, die, ik houd het nog steeds vol, niet de formule is van Marx, daar de formule van Marx de actie van de klassen is.
En deze overlevering door die formule, waarbij wij ons blijven aansluiten: de bevrijding van de arbeiders, zal het werk zijn van de arbeiders zelf. Wat wij met een te bondige uitdrukking “klassenstrijd” noemen is de combinatie van begrip klassenactie en het begrip klassentegenstelling, dat een heel andere betekenis en een heel andere draagwijdte heeft.
Maar dit ook aanvaarden wij en wij maken niet het minste voorbehoud wat, inzake de internationale organisatie van de arbeiders, de formule betreft: “Arbeiders aller landen, verenigt u”.
Dus, of nu de naam van Marx er ja dan neen wordt aan toegevoegd – en ik herhaal dat hij dat evenmin is geweest in de gemeenschappelijke verklaring van de socialistische organisaties in de oude statuten – houd ik wat mij aangaat staande, dat in de tekst die u wordt voorgelegd, de voornaamste principes van het socialisme blijven bestaan.
Het gaat er misschien eenvoudig om, de tekst met een beetje meer aandacht te lezen dan sommigen onder u het hebben gedaan en ik ben er bijzonder gelukkig om, dat dit getuigenis werd afgelegd aan het ontwerp dat wij aan uw goedkeuring onderwerpen door mijn vriend Provo, die het verder goedkeurt met instemmingstekens, waarvoor ik hem nogmaals bedank.
Ik neem nota van dit klein getuigschrift, gegeven aan ons werk door de Noorderfederatie, door die Federatie van een zo roemvolle guesdistische oorsprong en waarop een van onze kameraden daar straks beroep heeft gedaan door een werkelijk anachronisme, in naam van die oude oppositieneigingen, die we wel hopen nooit te zien terugkeren en die, alles wel beschouwd, in ons leven minder plaats innamen dan men zich het vroeger wel inbeeldde. In de grond, niet bovenop; want in feite herinner ik mij niet, sedert 25 jaar dat ik met de partij samenleef, met geest en hart, ooit in onenigheid te zijn geweest over wat het ook zij, hetzij met Guesde, hetzij met Delory, hetzij met Lebas, hetzij met de mannen die tegenwoordig, op hun sporen en naar hun voorbeeld de sterkste van al onze federaties leiden.
Dus ligt dit alles in de verklaring besloten. Maar wat wil je? We moeten, ondanks alles, in onze gedachten teruggaan naar het tijdstip waarop deze statuten werden gestemd. Dit gebeurde in 1905 en wel juist na een gebeurtenis, die voor mij een hedendaagse gebeurtenis is, maar die voor de meesten onder u een historische gebeurtenis is, t.t.z. het Congres van Amsterdam.
Welnu, als je het overwegen wilt, als je er ernstig over nadenken wil, dan zal je er je van rekenschap geven dat, sinds veertig jaar, ondanks alles, in het socialistisch leven, in het socialistisch geweten, in de socialistische, nationale of internationale gedachte, zich een zeker aantal kenmerkende veranderingen hebben voorgedaan.
Het hoofddebat van het Congres van Amsterdam, datgene waarvan je echo’s zal terugvinden in de opstelling zelf van onze oude teksten, het debat tussen Bebel en Jaurès, denkt je dat dit debat heden ten dage nog de minste betekenis heeft voor ons er voor wie het ook zij in de kringen van het internationaal socialisme? Denk je dat het zelf een betekenis heeft voor het internationaal communisme?
Het sloeg niet vooral op het ministerialisme, een vraagstuk van minder belang waaraan Jaurès helemaal niet het gewicht hechtte dat men zich heeft ingebeeld, en waarop hij een ogenblik slechts was ingegaan, wegens scrupules van persoonlijke vriendschap. Neen, het ging hier om een vraagstuk van heel wat meer draagwijdte: zijn de sociale evolutie en de daarmee gepaard gaande evolutie van de socialistische partijen onafhankelijk van de burgerlijke staat, van de politieke structuur van de samenlevingen en van de staten?
Wie zou het heden durven wagen de stelling van Bebel, de thesis van de onafhankelijkheid, weer naar voren te brengen? Heel zeker niet de Duitse socialisten. Het zouden evenmin de Italiaanse socialisten of de Franse socialisten zijn.
Er is heden, in de proletarische wereld, in de arbeiderswereld, of in de socialistische of communistische wereld, in de syndicalistische wereld niemand meer die zou durven beweren dat de kapitalistische evolutie of deze van de werkliedenpartijen en van de proletariërs onafhankelijk is van de politieke vormen van de samenleving waarin wij actief zijn.
Wij weten nu allemaal – en daarover wordt niet meer geredetwist, het is een aangenomen feit, een gemeenplaats – we weten allemaal, dat er een onverbreekbaar verband bestaat tussen socialisme en democratie; dat zonder het socialisme de democratie onvolmaakt is, maar dat zonder de democratie het socialisme machteloos is. De bewijsvoering van deze elementaire waarheid werd in letters van bloed geleverd en niemand in de wereld kan dat nog ooit vergeten.
Neemt nu het ander vraagstuk dat een zo grote plaats had ingenomen in het debat van Amsterdam of in de voorafgaandelijke debatten van het internationaal socialisme of in de inwendige debatten van de sociaaldemocratische partij in Duitsland, die, in die tijd, zulk een grote plaats innam in het internationaal leven, het debat tussen de hervormingsgedachte zoals ze op dat tijdstip werd opgevat door een man als Eduard Bernstein en de omwentelingsgedachte.
Wie aanziet heden in het socialisme, de hervorming als een uiteindelijk doel op zichzelf? Wie ontkent, bv. sedert de formules van Jaurès op het congres van Toulouse, dat de socialistische partij een reformistische partij is, omdat en voor zover de hervorming in zichzelf een revolutionaire, virtuele kracht bevat?
Men verwijt ons, in de statuten niet genoeg de klemtoon te hebben gelegd op de revolutie. Wij hoeven de klemtoon niet te leggen op het woord “revolutie” in zover het zich stelt tegenover de hervorming, zoals dit het geval was in de tekst van 1905, ingegeven door de debatten van toen.
Wat mijzelf aangaat, is het niet eenmaal, maar is het tienmaal, is het twintigmaal dat ik het herhaald heb onder alle vormen, op de tribune of in artikels, dat ik geen twee soorten socialisme kende, waarvan de ene revolutionair zijn zou en de andere niet. Er is slechts één socialisme en dat socialisme is door zichzelf en door zijn wezen revolutionair.
Maar, wat betreft deze revolutionaire gedachte zelf, een zo uitgebreide, zo ingewikkelde en, als men ze ontleedt, uit vele oogpunten zo moeilijke gedachte, staan de zaken eveneens zoals ze stonden op het ogenblik dat men deze statuten en de verklaringen van 1905 heeft opgemaakt? Ik geloof van niet. Voor ons, ik herhaal het, is de hervorming niet te zoeken in een tegenstelling met de revolutie.
Door een opeenvolging van gebeurtenissen, waarvan de ene de bolsjewistische omwenteling was en de andere de groei van onze partijen in het kader van democratische staten, zijn we verplicht geweest van heel wat dichterbij het verschil te ontleden, dat bestaat tussen de politieke omwentelingen en de sociale omwentelingen. We zij ertoe gebracht geworden, van heel wat dichterbij het verschil te ontleden dat bestaat tussen het uitvoeren van het bewind door de partij in het kader van de kapitalistische samenleving en de revolutionaire verovering van het bewind.
Maar het zou ons te ver leiden moesten we nu deze ontledingen in herinnering brengen: dit ware wellicht niet zonder nut, overigens, want dit zijn vraagstukken waaraan we misschien een dezer dagen zullen verplicht zijn al onze aandacht te wijden. We zijn nochtans, de ene zowel als de andere tot deze gevolgtrekking gekomen, die ons ongetwijfeld allen gemeen is, die naar ik meen door al onze kameraden van de Internationale wordt gedeeld, dat het bezit van de politieke macht, en, met nog meer reden, de uitoefening van de macht in het kader van de kapitalistische samenleving niet op zichzelf de omwenteling betekent; dat de verovering van de macht revolutionair is, in de mate waarin ze toelaat de sociale omvorming te verwezenlijken, t.t.z. de vervanging van een eigendomstelsel door een ander eigendomstelsel.
Maar in laatste instantie geloof ik – en dat zal waarschijnlijk bij een zeker aantal van onze kameraden aanstoot verwekken – dat wij er toe gebracht zijn nog verder te gaan; wat mij betreft denk ik, niet alleen dat het nemen van de macht, zelfs indien dit volbracht wordt onder een opstandige vorm, in de trant van de politieke omwentelingen, zelfs als zij het volledig bewind aan de arbeidersklasse overmaakt, slechts voor zoveel en in zover een omwenteling is, naarmate ze toelaat de sociale omvorming te verwezenlijken.
Maar ik denk ook dat de sociale omvorming op zichzelf evenmin het uiteindelijk doel is en dat de sociale hervorming het middel is, de vereiste voorwaarde maar toch het middel en de voorwaarde voor de hervorming van de menselijke conditie.
Daarin is het dat ik, wat mij betreft, de eerste formules staande houd van het ontwerp dat u op dit ogenblik wordt voorgelegd tegen artikel 1 van onze vroegere statuten, want het diepe verschil ligt daar en ik heb het u zo pas met de vinger aangewezen.
Wat bedoel ik, als ik spreek van de hervorming van de menselijke voorwaarde? Daarmee bedoel ik dat het revolutionair doel er niet alleen in bestaat de mens te bevrijden van de economische en sociale uitbuiting en van al de bijkomstige en daaruit voortvloeiende dienstbaarheden, die deze uitbuiting met zich sleept; maar er ook in bestaat hem in de collectieve samenleving de volheid te verzekeren van zijn fundamentele rechten en de volheid van zijn persoonlijke roeping.
Ik geloof dat het revolutionair oogmerk er in bestaat een harmonie tot stand te brengen tussen die sociale eenheid die de mens is en dit sociaal geheel dat de collectieve samenleving zal zijn.
Het werkelijk doel van het socialisme door de sociale hervorming is dat.
Ons werkelijk doel in de samenleving van de toekomst is de menselijke persoon niet alleen nuttiger, maar ook gelukkiger en beter te maken, en in die zin is het socialisme meer dan een opvatting van de sociale evolutie en van de sociale constitutie; het is een werelddoctrine, een doctrine die moet doordringen in de geesten en in de harten, een doctrine die de wijze van leven en denken moet veranderen, die de zeden en de gehele wereld moet hervormen, wanneer de mensheid zal doordrongen zijn van en verheven door het socialisme.
Het is in die zin dat wij van ons socialisme zeggen dat het menselijk is en het is er niet minder revolutionair om. Integendeel, het is het nog meer geworden.
En, wilde ik deze opmerkingen samenvatten in formules die ons zeer vertrouwd geworden zijn, dan zou ik zeggen dat wat in de statuten en in de verklaring van 1905 een minnelijke schikking was en wel een vergelijk met een enigszins diplomatiek karakter tussen tegenover elkaar geplaatste opvattingen, heden voor ons een levendige synthese is. Een synthese tussen de marxistische dialectiek, die ik waarlijk niet historisch materialisme wil noemen en het jauressiaans idealisme, dat ik een idealisme noem zonder de minste gewetensbezwaren van de gedachte, een synthese tussen de marxistische dialectiek die ons de socialistische samenleving aantoont, voortspruitende, ik zal niet zeggen fataal maar noodzakelijkerwijze, in de logische betekenis van de noodzakelijkheid, uit de evolutie van het kapitalisme zelf en het jauressiaans idealisme dat ons in het marxistisch socialisme het eindpunt toont, de uitkomst van al die grote stromingen die de mensheid doorlopen sinds de menselijke beschaving aanvang nam, stromingen van de geest en van het geweten, strevingen naar rechtvaardigheid, naar menselijkheid, naar menselijke liefdadigheid, zoals ik weet niet welke oude denker gezegd heeft.
Ik had u dit alles kunnen zeggen ongeveer zoals ik het u nu zeg, in een van onze congressen van voor de oorlog waar we over iets anders spraken, is het niet? Maar je voelt wel dat dit alles veel levendiger en veel dringender is geworden, als wij de ondervinding nagaan van deze vijf jaren van verdrukking en van strijd, van lijden en van verzet.
Het onontbeerlijk verband tussen het socialisme en de democratie is nog veel van-zelf-sprekender, veel klaarder voor ons heden, niet alleen omdat wij weten dat de democratie nodig is voor de evolutie van het socialisme, maar omdat deze oorlog ons de schitterendste en tevens de afgrijselijkste bevestiging heeft gebracht van de thesis die wij gedurende zoveel jaren hebben verdedigd.
Wij weten dat, zo het socialisme een noodzakelijkheid is voor de vrede, de vrede een noodzakelijkheid is voor het socialisme. En wij weten nu – we zegden het reeds vroeger, wij bevestigden het reeds vroeger, maar wie zou het heden durven betwisten of wie zou het kunnen vergeten? – wij weten dat elke dictatuur op zich zelf niet alleen een risico is, een oorlogsvirtualiteit, maar een min of meer uitgestelde oorlogszekerheid.
Ik betwist niet dat het kapitalisme de oorlog in zich draagt, zoals de wolken de bliksem bevatten; maar het is door de bemiddeling van de politieke dictatoren dat het kapitalisme zijn rampzalige en dodelijke invloed uitoefent op het oorlogsvraagstuk.
Bedenk overigens dat deze kwesties zich niet helemaal voordoen onder de uitzichten, waaronder de vroegere theoretici van het socialisme ze het liefst bekeken.
Zo zult gij er u rekenschap van geven, ik ben er van overtuigd, dat heden de vraagstukken van de overbevolking en van de uitwijking veel gevaarlijker zijn geworden voor de wereldvrede dan de vraagstukken van overproductie; dat het er voor de totalitaire kapitalismen veel meer om gaat, levensruimten te veroveren dan markten te veroveren; dat het er voor hen veel meer om gaat op nieuwe grondgebieden bevolkingen te voeden of te vestigen, dan afzetmarkten te vinden.
Wat er ook van zij, dit verband tussen democratie en socialisme is voor ons heden vanzelfsprekender dan ooit.
En weten wij van een andere kant heden niet duidelijker dan wij het zes jaar geleden wisten – en wij kunnen dit met fierheid zeggen – dat het samenleven mogelijk is tussen nationale vaderlandsliefde en de klassensolidariteit?
In de ondergrondse beweging hebt gij allen die hier zijn samen een dubbele taak ondernomen: een partij terug opbouwen, die de klassenpartij is in de zin die ik zo pas aanduidde en tezelfdertijd aan de ondergrondse strijd, aan de weerstand de totaliteit van de levende krachten en van de verborgen energie van het land schenken.
Op dat ogenblik hebt gij wel gevoeld dat er niet alleen geen tegenstrijdigheid bestond tussen die twee opdrachten, maar dat zij bij u slechts de twee vormen waren van dezelfde menselijke plicht.
Dankzij de inspanningen van die mensen – en het woord van Marx heeft zich in die zin verwezenlijkt – hebben de proletariërs langzamerhand een vaderland gekregen, veroverd, door hun eigen streven, door hun eigen moed.
En wij voelen heden dat er tussen die nationale vaderlandsliefde en onze klassen en partijsolidariteit niet de minste onverenigbaarheid ligt. En wij voelen ook met dezelfde duidelijkheid, dat tussen deze nationale vaderlandsliefde en onze vaderlandsliefde ook, van zodra men nadenkt en tot de grond der zaken doordringt, hetzelfde onverbreekbaar verband eveneens bestaat.
Er is geen vrij proletariaat in een onderdrukt volk; er zijn geen vrije mannen als al de mannen niet vrij zijn; er is geen vrij vaderland als de andere vaderlanden niet vrij zijn.
De vaderlandsliefde heeft in onszelf de opvatting van de internationale en menselijke organisatie vergroot en verheven, en voor ons is de hoogste, de edelste vorm van vaderlandsliefde precies zo te handelen dat, zo het mogelijk is, ons land de andere voorbijstreeft of zich in ieder geval door de anderen niet laat voorbijstreven in deze wedijver en in deze mededinging onder de volkeren, waarvan de inzet er in bestaat zijn beste inspanningen te doen voor de vredelievende ordening van de mensheid, waarin al de landen, grote en kleine, hun eerlijke plaats zullen vinden.
Zo komt het dat alles wat wij voor deze oorlog hadden gedacht, bevestigd is geworden door zijn leringen en zijn lessen. En als wij heden, zoals ik het voor onze kameraden te Sceaux heb gedaan, de juiste taak nagaan, die deze beëindigde oorlog ons nalaat, dan zal ik opnieuw tot dezelfde conclusies komen.
De oorlog draagt in zich een steeds vermeerderde vernielingskracht; wij kennen de aangroei die nog in deze laatste dagen aan deze kracht werd gegeven; virtueel, hoop ik. Hij heeft eerst vernietigd wat het dierbaarst was, de menselijke levens, en altijd door een onfeilbaar toeval, de elite der geslachten; hij vernietigt de rijkdommen; hij vernietigt de steden; hij vernietigt de politieke inrichtingen. Zelfs bij de overwinnaars werden talrijke vormen én van het openbaar leven én van de gedachte en van het sociaal leven onderworpen aan zijn werk van vernieling, van verwoesting!
Van een andere kant, zonder een scheppende kracht te bezitten, draagt hij in zijn schoot een kracht van bevrijding, van omwenteling, van versnelling. In veel domeinen van de geest brengt hij de uitslag voort, die wij hem onder onze ogen hebben zien voortbrengen; in zekere domeinen van de wetenschap en van de techniek hebben de revolutionaire vorderingen van enkele oorlogsjaren de uitslagen overschreden, die de regelmatige beweging en de vooruitgang van het navorsen in god weet hoeveel tientallen van jaren zouden hebben bereikt.
Het vraagstuk dat ons heden gesteld wordt, is te weten, daar wij opnieuw moeten opbouwen, wat de oorlog heeft vernield; of wij aan dit werk de nieuwe krachten, de verse krachten, die de oorlog aan het licht bracht, bevrijdde of waarvan hij het evolutieritme heeft versneld, zullen kunnen aanpassen. Dit is waar in alle domeinen.
Men zal steden moeten herbouwen: zal men ze bouwen zoals ze vroeger waren? Men zal fabrieken opnieuw moeten oprichten: zal men ja dan neen de vorderingen van de techniek benuttigen? Men zal nieuwe vliegtuigen moeten vervaardigen: zal men ja dan neen gebruik maken van de technische vooruitgang die tijdens de oorlog werd verwezenlijkt? Wij zullen maatschappijen opnieuw moeten opbouwen: zullen wij de lessen van de oorlog benuttigen of ze nogmaals inrichten zoals men ons zo naïef weg voor Frankrijk heeft voorgesteld, enkele weken geleden?
Wij hebben een partij opnieuw moeten oprichten, en dit werk is nog niet voltrokken.
Wij hebben een partij opnieuw moeten opbouwen. want wij hebben, gij hebt, de moed gehad ze terug in te richten, geheel op uw kosten, bijna op het drijfzand. Zullen wij de partij aan zichzelf gelijk, optrekken, precies zoals ze vóór de oorlog was? Gaan wij juist de voetstappen drukken van onze voorgangers of zullen wij kunnen vooruitgaan in de richting die zij ons hebben aangeduid? Zullen wij voor ons, socialistische partij, de les van deze oorlogsjaren kunnen begrijpen, les die het leven in de verzetbeweging heeft tot uiting gebracht?
Nu ik met u voeling neem zeg ik u wat ik denk van het politiek fenomeen van de weerstand en ik voeg er bij dat het onmogelijk is er juist de belangrijkheid en de gevolgen van te meten.
Maar alhoewel ik alle voorbehoud maak dat enkelen onder u niet vergaten, nodigde ik u uit er het belang niet van te onderschatten. Ik ben van mening dat het leven in het verzet, dat de doeleinden of de andere elementen van de weerstand een van de voorwaarden en een van de middelen van de materiële vernieuwing van onze partij zijn geweest.
Ik veroorloof mij hier een afwijking, omdat mijn onderwerp en mijn gedachtegang mij er bijna mathematisch toe leiden, en ik zonder twijfel geen gelegenheid meer zal hebben om op een domein, dat niet helemaal dat van onze discussie is, opnieuw het woord te nemen.
Maar ik kan u zeggen dat, indien ik voor mijn aandeel met al mijn gezag, met al mijn invloed op mijn vrienden de contacten heb gesteund, die overeenkomsten zijn geworden, tussen de socialistische partij en de weerstandsbeweging, zulks met een dubbel doel geschiedde.
Vooreerst, omdat ik in die onderhandelingen en in die overeenkomsten de middelen zag tot het verzekeren van de levensvoorwaarden van een normaal democratisch bestaan in Frankrijk, zonder hetwelk de democratie ons ernstig bedreigd voorkwam, ten dode opgeschreven, het is te zeggen: de rechtschapenheid der gedragslijn en, als het nodig is, der verbintenissen.
Ik zag er het middel in om tot een juistere, een klaardere, een openhartigere weergave te komen van de verschillende politieke en sociale families in dit land. Dat was mijn eerste bekommering.
Maar ik zag er tegelijk een van de vormen in tot de inwendige vernieuwing van de partij, waarvan ik altijd de noodzakelijkheid heb gevoeld, als ik ver van u was en waarvan ik nu, wel niet sterker, maar evenzo sterk de noodzakelijkheid voel, sedert ik terugkeerde. Uw Partij heeft zich reeds in ruime mate vernieuwd, in zijn stof; je hebt onder u veel nieuwe leden. Alhoewel je het misschien nog niet zo duidelijk beseft als het in wezen is, ben je bezield met een nieuwe geest.
Wees niet bang, ik smeek er u om, van de aanraking met verse krachten, die uit dezelfde omstandigheden, uit dezelfde gedachtestromingen zijn gesproten, die in uw brein terug worden opgebouwd en die zich naast u ontwikkelen.
Tijdens deze bespreking – ik ben de enige niet die uitweidingen bega, die soms gewaagd zijn – heb ik de gedachte horen uiten dat wij ons verburgerlijken, dat wij naar een hogere stand opklimmen, dat wij het contact verloren met wat, voorzeker hoofdzaak is in ons partijleven, het is te zeggen met de massa der werkers van dit land.
De grootste dwaling die je zou kunnen begaan is, volgens mij, te geloven dat als wij in een van de zones van de Franse bevolking stemmen winnen, wij onvermijdelijk in een andere stemmen verliezen. Beeldt u niet in dat er tussen wat wij de burgerij en de werkende klasse noemen communicerende vaten bestaan, op zulke wijze dat, als het peil daalt langs de ene kant, het noodzakelijkerwijze langs de andere kant moet stijgen. Zo doen de zaken zich niet voor.
Wij stijgen en wij dalen tegelijk aan beide zijden. Dezelfde oorzaken, die onze aantrekkingskracht en onze uitstraling langs de kant van de proletarische volkslagen vermeerderen, vermeerderen ook onze doordringingskracht en onze uitstraling bij de burgerij.
Zo ging het altijd in onze Partij.
Zo ging het na de Dreyfuszaak; zo ging het ook na de vorige oorlog.
Onder de burgerelementen die naar ons toekwamen, waren dezen die de mode aanbracht en die, zoals Jaurès zei, de mode heeft weggevoerd.
Het is onbetwistbaar. Er waren er onder, die door iets anders dan de mode werden aangebracht en die zijn gebleven. Onder deze elementen vindt men soms mannen als Pressensé en Moutet, of als gij wilt, mannen zoals ik.
In een natie als de onze en waarschijnlijk in de andere, maar ik spreek over wat ik ken, hebben wij er ons rekenschap van gegeven dat er een soort van eenheid bestond, een soort van inwendige bouw, enger en dieper dan wij misschien dachten.
Als men nadenkt is het niet zeker, dat wat zekere lagen en zekere zones van het Franse volk bekoort ons scheidt en ons verwijdert van zekere andere. Dit alles, wel te verstaan, van het ogenblik af dat men zich onder het vaandel schaart van de goede trouw en de oprechtheid.
Daarom doe ik u terloops deze aanbeveling: sla die nieuwe banen met vertrouwen in; denkt niet dat gij daarom minder sterk zult staan tegenover de werkende klasse. Wij zagen, in de omstandigheden die ik u herinner, ten tijde van de Dreyfuszaak, na de vorige oorlog, dat precies het tegendeel gebeurde. Vreest niet daardoor de eenheid een ogenblik te vertragen. Want het zijn onze communistische kameraden niet die tegenwerpingen zouden kunnen opperen.
Gij weet overigens wel dat hoe sterker wij zullen zijn en vooral hoe sterker wij ons zullen voelen, hoe gemakkelijker de eenheid ons zal gemaakt worden.
Ik vraag u om verschoning, een weinig bij die verschillende vraagstukken te hebben stilgestaan.
Ik zou u nu een woord willen zeggen over de grond van het debat en als gij het toelaat u een klein onuitgegeven document voorlezen dat voor mij gewichtig is, want ik zal er u de oorsprong van bekend maken. Wat ik op dit ogenblik in de hand houd is het papier, dat vóór zeer weinige dagen werd opgedolven, de nota namelijk die ik aan het Comité van socialistische actie zond en waarvan, naar ik geloof, Daniël Mayer nog het oorspronkelijke bezit.
Men trachtte, op dat ogenblik, de Partij terug op te bouwen. Ik werkte er aan, zoveel men aan een gewrocht van die aard in een gevangenis werken kan. Mijn kameraden wilden mij wel raadplegen. Langs de kameraden die de verbinding uitmaakten, Le Troquer, Gouin, tezelfdertijd als mijn schoondochter en mijn vrouw, kwam ik er toe voorlichtingsvragen te ontvangen en mijn zienswijze te doen kennen. Ziehier een nota die van 1 maart 1943 dagtekent en die ik voorlees zoals zij is:
“Ik ben niet van mening de titel van onze Partij te wijzigen. Er is een socialistische partij, omdat het socialisme bestaat. De socialistische Partij moet met haar naam blijven bestaan, zoals de Franse Republiek met haar naam zal blijven.
Maar ik geloof dat voor de socialistische Partij zoals voor de Franse Republiek, nieuwe grondwettelijke inrichtingsvormen zullen moeten worden tot stand gebracht. Het vraagstuk is in de twee gevallen gelijk: de inrichtingsvormen te vinden, die het gezag en de eenheid van actie in de democratie waarborgen. De Partij, bij voorbeeld, heeft nooit een werkelijk bestuursorgaan, een werkelijke uitvoerende macht bezeten, nooit meer overigens dan de Franse Republiek. Zij heeft er een nodig.
Wij moeten ons ook afvragen of aan onze gemeentelijke afdelingen geen elementen zullen moeten worden toegevoegd, gelijkend op ondernemingscellen of op vriendschapsbonden zoals er in de laatste jaren werden opgericht.
In vele gevallen is de Federatie der departementen maar goed met het oog op de verkiezingen, maar zij is een te enge basis voor de propaganda.
In het algemeen moeten wij, volgens mij, de dubbele indruk geven van een vormvernieuwing, het is te zeggen van de inrichting, en van de geest, m.a.w. van de toon en van de vorm der propaganda en van een samenhang in de doctrine.
Het is deze samenhang die het behouden van de titel der Partij zal uitdrukken.”
Dit document werd geschreven op 1 maart 1943. Het spreekt vanzelf dat ik mij de inhoud van die nota niet meer herinnerde en dat ik er nog veel andere als deze heb geschreven. Maar het toeval wilde dat, toen het Bestuurscomité mij gevraagd heeft een voorontwerp voor te bereiden van een herziening der statuten en van een herziening van de voorafgaandelijke verklaring, ik, zonder het mij te herinneren, teruggevonden heb, wat ik voorstelde in die nota van maart 1943.
Er is één punt – en ik wijs er rechtstreeks op voor onze kameraden van de federaties van de Gard, van de Haute-Garonne, van de Bouches-du-Rhône – één punt, geloof ik, waarop zij zien dat ik bij voorbaat met hen akkoord ging: het betreft het vraagstuk van de gewestelijke inrichting van de propaganda.
Ik heb het reeds betreurd dat de evenredige vertegenwoordiging niet werd ingevoerd in het Gewestelijk Kader. De gewestelijke evenredige vertegenwoordiging zou ons inderdaad hebben toegelaten en zou ons zelfs hebben verplicht aan onze propaganda de gewestelijke vorm te geven.
Ik hoop dat wij in de Grondwet zelf datgene zullen kunnen terugplaatsen, dat wij niet geslaagd zijn in de kieswet te doen opnemen.
Wat mij betreft, ik zeg het u terloops, ik ben regionalist in die zin, dat ik het nodig acht een zeker aantal levende centra en een activiteit van gewestelijk leven tot stand te brengen die, door de noodzakelijke loop der dingen, middelpunten zouden worden van onze partijpropaganda en van onze partijpers.
Wat het bestuurscomité betreft, weet je dat ik reeds herhaaldelijk had gevraagd, in de Partij een werkelijk bestuursorganisme in te richten (voor de eerste maal, zo ik mij niet vergis, te Toulouse, daags na de verkiezingen van 1923).
Ik zeg onmiddellijk dat, in het debat dat in het bestuurscomité over ons voorontwerp plaats had, wij reeds de oplossing hadden tegemoet gezien, die een zeker aantal federaties ons heden voorstellen, het is te zeggen: de regelmatige vergadering, gedurende het jaar dat twee op elkaar volgende congressen scheidt, van de algemene secretarissen, om onder elkaar besprekingen te houden. Het is niet van onze kant dat amendementen van die aard de minste weerstand zullen ontmoeten, omdat wij – ik herhaal het nogmaals – reeds in het debat van het bestuurscomité hadden besloten het vraagstuk aan het Congres te onderwerpen, zonder het nochtans terstond te hebben willen opnemen in het geschreven ontwerp van de statuten.
Ziedaar dus de uitleg die ik noodzakelijk acht u te geven en, nog eens, ik verontschuldig mij u een weinig buiten het onderwerp van deze discussie te hebben geleid.
Ik geloof dat, in de verklaring en de statuten die wij voorstellen te aanvaarden, wij u niet beletten, verre van, de toekomstige verkiezingsstrijd met volle openhartigheid en volle klaarheid aan te gaan.
Ik denk dat zij geenszins in strijd zijn met de formule die een van onze kameraden daar straks herhaalde en waarvan ik mij in de discussie bediende, omdat ik, ik zei het reeds acht dagen geleden, voor mijn part verkies te zien, dat onze Partij zich aan de kiezers voorstelt zoals zij is, zonder haar doel te verduiken, en dat zult gij met klein uitdrukken, met openhartigheid, in de aanstaande verkiezingsschermutselingen.
De aanstaande verkiezingsstrijd zal ongelukkig in de verwarring en in de wanorde geschieden, waar wij de klaarheid hadden gewenst, die op zichzelf de voorwaarde van de openhartigheid is. Een deel van de propaganda zal ongelukkig moeten handelen over de modaliteit van de verkiezing der Constituante, over haar bevoegdheden enz. Ze zal ook lopen over het programma van het C.N.R., dat een document is waarvan ik mij wel zal wachten het minste kwaad te zeggen, omdat gij allen weet – ik voeg een vertrouwelijke mededeling bij andere – dat dit programma van het C.N.R. uitging van de Socialistische Partij die er het initiatief van nam in de schoot van het Comité. Het is onder de druk van de vertegenwoordigers van onze Partij in het Nationaal Comité van de Weerstand (Comité National de la Résistance) dat de gedachte van een gemeenschappelijk programma werd aanvaardt, en dit programma, wij mogen het zeggen, vloeit in de hoogste mate voort uit het ontwerp dat onze afgevaardigden hadden voorgelegd.
Maar zult ge mij toelaten er zonder te veel snoeverij aan toe te voegen, dat het insgelijks uit een kleine nota is, zoals deze die ik daarstraks heb voorgelezen, dat deze grondgedachte is gesproten?
Als ik dus in de hedendaagse pers de deugden hoor prijzen van het programma van het C.N.R., dam voel ik mij eerder gevleid.
Ten slotte zullen wij, denk ik, boven dit programma van het C.N.R. uit, ons eigen programma van onmiddellijke actie hebben en, boven ons eigen programma van onmiddellijke actie uit, zal alles geschieden zoals in 1936, toen wij het gemeenschappelijk programma van het Volksfront, ons eigen programma van onmiddellijke hervormingen en eindelijk ons eeuwig partijprogramma hebben gehad, het programma dat wij aan onze kiezers zullen voorleggen tot op het ogenblik dat het Franse volk ons op zichzelf de middelen aan de hand zal hebben gedaan om het te verwezenlijken.
Ik hoop dat wij dit zullen doen, en nierwand zal ons kunnen verwijten – noch onze vrienden, noch onze bondgenoten, noch onze tegenstrevers – ons anders de tonen dan wij zijn.
Het is in die voorwaarden, ik herhaal het, dat wij de kiesstrijd zullen inzetten én het is in die voorwaarden dat onze Partij voort zal werken, waarlijk getrouw blijvend aan de grondbeginselen en van de gronddoctrine van het socialisme, en zoals onze voorgangers deden, de tactische vormen en de geestelijke vormen van voorstelling en van doordringing hernieuwend, naarmate de omstandigheden veranderen en het leven zich ontwikkelt.
Maar in dit alles blijft het socialisme bestaan, het socialisme waarnaar heden al de menselijke krachten van de vernieling zowel als de krachten van de wederopbouw gekeerd zijn, het socialisme dat zelfs zijn onverbiddelijkste tegenstrevers, zoals de dictaturen, misschien zullen geholpen hebben in zijn groei, zonder het te weten.
Het is het socialisme dat op dit uur de meester is; het is het socialisme dat eens op deze aarde de meester zal zijn. Gij voelt het duidelijk aan de vormen zelf van het verzet dat gij ontmoet. Niet dat dit verzet onder al zijn vormen zou hebben opgehouden, want het verzet houdt nooit op, het heeft niet opgehouden, maar het verbergt zich achter een soort van beschaamde verlegenheid, bijna in een onwillekeurige berusting.
Het socialisme is op dit uur de meester
Wat mij betreft, heb ik slechts een wens te uiten en gij hebt slechts een plicht, namelijk dat de Socialistische Partij het socialisme waardig zou zijn.