Bron: De Internationale, winter 1999,nr. 71, jg. 43
Eerste versie: “Communisme et stalinisme – Une réponse au Livre Noir du Communisme” verscheen in Rouge
Vertaling en bewerking: Fons Pycke
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 14 mei 2010
Verwant: • Van Lenin tot Stalin • Stalinisme en bolsjewisme • Goelag archipel |
Reeds in 1995 publiceerde François Furet een lijvig werk dat als grafsteen moest dienen voor het overleden communisme. De titel luidde: Le passé d’une illusion – essai sur l’idée communiste au vingtième siècle. In 1997 verscheen er een nog monumentaler boek, van een groep historici gecoördineerd door Stéphane Courtois: Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression. Achthonderd pagina’s om de misdaden van het communisme op te sommen. Deze keer was het er om te doen het communisme uit zijn graf te halen en het te berechten. “Waarop wacht men om het communisme net als het nazisme zijn Nürnberg te geven?” vraagt de historicus zich af, zichzelf verheffend tot een rechter die zijn verdict uitspreekt: “het communisme, onlosmakelijk verbonden aan het stalinisme, heeft zich op z’n minst even crimineel getoond als het nazisme.”
Op deze manier wordt de geschiedenis op een eenzijdige manier voorgesteld en herleid tot een opeenstapeling van misdaden, de Oktoberrevolutie afgeschilderd als een verschrikkelijke ontsporing en het communistische ideaal afgedaan als een wangedrocht. Als we redelijkheid laten primeren op woede, als we slachtoffers niet willen verwarren met beulen, dan is het raadzaam eerst terug te komen op de Oktoberrevolutie, ze te bestuderen en er lessen voor de toekomst uit te trekken.
De publicatie van het Zwartboek heeft de verdienste de Oktoberrevolutie terug in de belangstelling te hebben gebracht. Maar de doelstelling van François Furet is duidelijk: een volstrekte continuïteit aantonen tussen Lenin en Stalin, tussen de revolutie en de terreur. Het is dan ook van cruciaal belang om een antwoord te vinden op de vraag van de grote Sovjethistoricus Mikhaïl Guefter in Staline est mort hier. L’Homme et la société (1988): “Is de opeenvolging van de gebeurtenissen een continu proces geweest of gaat het over twee reeksen van evenementen die weliswaar met elkaar verband houden, maar die verwijzen naar twee verschillende werelden zowel op politiek als op moreel vlak?” Guefter voegt eraan toe: “Wanneer we er niet in lukken hierop te antwoorden, als we dus niet genoeg nadenken over het verleden, ontstaan de ergste vooroordelen en kan het historisch bewustzijn niet doordringen tot op het politieke terrein.”
Als het stalinisme, zoals sommigen beweren, daadwerkelijk slechts een eenvoudige afwijking of een tragisch verlengstuk van het communistisch project was, dan moeten we de meest radicale conclusies uit het project zelf trekken.
Men zou zich kunnen verbazen over de “koude oorlogstoon” van Stéphane Courtois en van sommige persartikels. Nu het kapitalisme kuis herdoopt wordt tot “democratie van de markt” proclameert men graag dat er geen alternatief is na de desintegratie van de Sovjet-Unie. Men ziet het kapitalisme als absolute triomfator van het einde van de eeuw. Deze hardnekkigheid verraadt in werkelijkheid een grote angst: men is bang dat de verschrikkelijke gebreken en plagen van het kapitalistische systeem zouden ingezien worden. Bijgevolg gaat men over tot het preventief diaboliseren van alles wat zou kunnen leiden tot een mogelijk andere toekomst. Het communistische spook zou immers opnieuw kunnen rondwaren.
Hoeveel ijverige oud-stalinisten zijn er niet die ophielden communist te zijn zodra ze geen stalinist meer waren, om zich dan aan te sluiten bij het liberale gedachtegoed met de vurigheid van de bekeerling? Stalinisme en communisme zijn niet alleen verschillend, maar duidelijk tegenstrijdig. Op dit onderscheid blijven wijzen is het minste wat we kunnen doen voor de vele communistische slachtoffers van het stalinisme. Het stalinisme is geen variante van het communisme, maar de eigennaam van de bureaucratische contrarevolutie. Dat vele oprechte militanten in de strijd tegen het nazisme, of vechtend tegen de gevolgen van de crisis tussen de twee wereldoorlogen, zich dit niet onmiddellijk realiseerden, verandert hier niets aan. Om op de vraag van Mikhaïl Guefter te antwoorden: het gaat hier om twee verschillende en onverzoenlijke werelden, zowel op het politieke als op het morele vlak. Dit antwoord staat haaks op de conclusies van het Zwartboek.
Er wordt in het boek ook cijfermatig een vergelijking gemaakt tussen het aantal slachtoffers van het nazisme en het communisme. Deze vergelijking valt volgens het Zwartboek uit in het voordeel van het nazisme: 25 miljoen doden tegen 100 miljoen; 20 jaar terreur tegen 60 jaar. In de eindafrekening hebben de auteurs het echter over 85 miljoen slachtoffers van het communisme. Op 15 miljoen meer of minder wordt blijkbaar niet gekeken. Deze macabere manier om met cijfers om te gaan heeft iets cynisch en getuigt van bijzonder weinig respect voor de slachtoffers zelf. Bovendien werd een mengelmoes gemaakt van de betrokken landen, de periodes en de oorzaken.
In het geval van de Sovjet-Unie gaat het over 20 miljoen doden, zonder te weten wat dit getal juist dekt. Een van de medewerkers van het Zwartboek, Nicolas Werth, bevestigt dat de historici het aantal slachtoffers van de grote zuiveringen in de periode 1936-1938 op 690.000 schatten. Dat is reeds meer dan verschrikkelijk. Hij komt bovendien aan een jaarlijks gemiddelde van 2 miljoen gevangenen in de Goelag, waarvan een groot aantal werd vrijgelaten en vervangen door nieuwkomers. Om aan het getal van 20 miljoen doden te komen moet men dus bij de Goelagcijfers de slachtoffers tellen van de twee grote hongersnoden (5 miljoen in 1921-1922 en 6 miljoen in 1932-1933 ) en die van de burgeroorlog, waarvan de auteurs niet kunnen aantonen dat het uitsluitend slachtoffers van het communisme betreft.
Met dergelijke ideologische procédés zou het niet moeilijk zijn om een Roodboek te schrijven over de misdaden van het kapitaal door een optelling te maken van de slachtoffers van de koloniale plunderingen en volkerenmoorden, de wereldoorlogen, het martelaarsboek van de arbeid, de epidemieën, de hongersnoden, niet alleen van vroeger maar ook van vandaag. Enkel voor de twintigste eeuw zou men op die manier moeiteloos vele honderden miljoenen slachtoffers kunnen tellen. Als men geen onderzoek doet naar de regimes, de periodes, de precieze conflicten, maar er enkel op uit is om een ideologie als misdadig te bestempelen, hoeveel doden zouden er dan toegeschreven kunnen worden, door de eeuwen heen, aan het christendom, aan het liberalisme en aan het “laisser-faire”?
Zelfs als men de cijfers van Stéphane Courtois zou accepteren, dan nog zouden er in Rusland tijdens de twee wereldoorlogen 20 miljoen méér doden gevallen zijn door het kapitalisme dan door het stalinisme. De misdaden van het stalinisme zijn verschrikkelijk en massaal genoeg. Het is dus niet nodig er nog méér aan toe te voegen, behalve wanneer men de bedoeling heeft de geschiedenis geweld aan te doen. Zo is het ook met de Franse revolutie van 1789 gegaan: sommige historici stelden deze verantwoordelijk voor de slachtoffers van de terreur van de “Vendée”, zelfs van de napoleontische oorlogen!
Dat het nazisme en het stalinisme met elkaar vergeleken worden is niet nieuw – sprak Trotski niet over Hitler en Stalin als “tweelingsterren”? Maar dat bewijst nog niet dat hij gelijk had, en de verschillen zijn even belangrijk als de overeenkomsten. Het naziregime heeft zijn programma gevolgd en is z’n onheilspellende beloften nagekomen. Het stalinregime daarentegen heeft zich opgesteld als de tegenhanger van het communistische project voor emancipatie. Om aan de macht te komen zijn vele militanten opgeofferd. Velen pleegden zelfmoord, zoals Maakovski, Joffé, Tucholski en Benjamin. Kan men bij de nazi’s gelijkaardige gevallen citeren als gevolg van de verraden en vervormde idealen? De nazi’s waren fier op hun verwezenlijkingen, terwijl de bureaucraten van het stalinisme zichzelf niet konden bekijken in de spiegel van het originele communisme. Het is er de auteurs van het Zwartboek duidelijk niet om te doen het proces te maken van een regime, een tijdperk of welbepaalde beulen, maar van een ideologie: een ideologie die doodt. In dit genre hebben sommige journalisten zich eveneens uitgeleefd: Jacques Almaric schrijft over het communisme: “de realiteit voortgebracht door een dodelijke utopie” (Libération, 6 nov. ’97); Philippe Cusin ontdekt een conceptuele erfelijkheid: “Het zit vervat in de genen van het communisme: het is natuurlijk om te doden.” (Le Figaro, 5 nov. ’97). Wanneer mogen we de conceptuele euthanasie tegen het gen van de misdaad verwachten?
Om de tragedies van deze eeuw te begrijpen en er nuttige lessen voor de toekomst uit te trekken moeten we verder kijken dan de scène van de ideologie, dieper graven en het verloop van de politieke conflicten volgen waarin de keuzes gemaakt werden tussen verscheidene mogelijkheden.
Als we kritisch terugblikken op de Russische Revolutie staan we voor een aantal historische en programmatorische vragen. Het gaat noch min noch meer over onze capaciteit om in de toekomst nog revolutionair te kunnen handelen, want niet elk verleden heeft dezelfde toekomst. Zelfs voor we toegang krijgen tot de beschikbare documenten van de Sovjetarchieven (die ongetwijfeld een nieuw licht zullen werpen op een aantal controversen) botst de discussie op het dominante “confectiedenken”. Om de moeilijkheden uit de weg te ruimen is het raadzaam drie ideeën te bekijken die vandaag wijd verbreid zijn:
1) De Oktoberrevolutie zou een complot of een staatsgreep geweest zijn van een minderheid die van boven uit haar autoritair concept van de sociale organisatie wou opleggen ten voordele van een nieuwe elite.
2) Heel het verloop van de Oktoberrevolutie en haar totalitaire ontwikkeling zou als een soort kiem aanwezig zijn geweest in de revolutionaire idee zelf.
3) De Oktoberrevolutie was veroordeeld om tot een monsterachtig resultaat te leiden omdat ze uit een “premature bevalling” voortkwam, een poging om de loop en het ritme van de geschiedenis te forceren, terwijl de objectieve voorwaarden om het kapitalisme omver te werpen niet aanwezig waren: in plaats van hun project aan te passen zouden de bolsjewieken actieve agenten geweest zijn van deze mislukking.
De Russische Revolutie is niet het resultaat van een samenzwering, maar de explosie, in de context van de oorlog, van de tegenstellingen geaccumuleerd tijdens het autocratische conservatisme van het tsarenregime. In het begin van de eeuw was Rusland een schoolvoorbeeld van ongelijke ontwikkeling, een land dat aan de ene kant dominant en anderzijds technologisch en financieel afhankelijk was, met feodale kenmerken op het platteland en geconcentreerd industrieel kapitalisme in de steden. De hervormingspogingen werden geblokkeerd door het conservatisme van de oligarchie, de eigenzinnigheid van de despoot en een wispelturige bourgeoisie, heen en weer geslingerd door een ontluikende arbeidersbeweging. De taken van de democratische revolutie kwamen aldus in handen van een soort derde stand, waarin in tegenstelling tot de Franse Revolutie, het moderne proletariaat, alhoewel nog in de minderheid, reeds het dynamische deel uitmaakte. In de imperialistische ketting was het “heilige Rusland” toen de zwakke schakel. De beproeving van de oorlog stak het vuur aan de lont.
De ontwikkeling van het revolutionaire proces, tussen februari en oktober 1917, illustreert duidelijk dat het niet ging om een minoritaire samenzwering van professionele agitatoren, maar om de versnelde assimilatie van een politieke ervaring op grote schaal, om een metamorfose van het bewustzijn en om een verschuiving van de machtsverhoudingen. In zijn magistrale Geschiedenis van de Russische revolutie analyseerde Trotski op een minutieuze manier deze radicalisering bij de arbeiders, de soldaten en de boeren. De bolsjewieken telden slechts 13 % van de afgevaardigden op het sovjetcongres van juni, maar de situatie veranderde snel na de mislukte poging tot staatsgreep van Kornilov: in oktober, tijdens het tweede congres vertegenwoordigden zij tussen de 45 en de 60 %. De opstand was dus het eindresultaat en de voorlopige ontknoping van een krachtmeting die in de loop van het jaar 1917 was gerijpt. De volksmassa’s hebben zich tijdens dat proces altijd links van de betrokken partijen en hun leiders opgesteld, niet alleen ten opzichte van de revolutionaire socialisten maar zelfs ten opzichte van de bolsjewistische partij of van een deel van de leiding. De historici zijn het er in het algemeen over eens dat de Oktoberrevolutie niet gewelddadiger was dan de inname van de Bastille tijdens de Franse Revolutie en dat ze kan beschouwd worden als de ontknoping van de ineenstorting van het oude regime. Daarom zijn er ook betrekkelijk weinig slachtoffers gevallen. Deze relatief gemakkelijke manier waarop de bolsjewieken de macht overnamen illustreert eveneens de onmacht van de Russische bourgeoisie om op de ruïnes van het tsarisme een nieuwe moderne staat op te bouwen. Het was van toen af niet meer kiezen tussen de revolutie of de democratie zonder meer, maar tussen twee autoritaire oplossingen: de revolutie of de militaire dictatuur zoals die van Kornilov.
Het volstaat om de wetgevende maatregelen te bekijken die tijdens de eerste maanden van het regime genomen werden om te begrijpen dat ze een radicale ommekeer teweegbrachten van de eigendomsrechten en de verdeling van de macht, soms vlugger dan voorzien of gewild, soms zelfs verdergaand dan wenselijk, onder druk van de omstandigheden. Er werd al veel geschreven over deze breuk met het verleden. Marco Ferro onderlijnt in La révolution de 1917 (Albin Michel, 1997) en in Naissance et effondrement du régime communiste en Russie (Livre de Poche, 1997), dat er slechts weinigen waren die het tsarenregime en zijn despoot betreurden. Hij drukt integendeel op de zo karakteristieke kentering, tot in de details van het dagelijkse leven: in Odessa dicteerden de studenten aan de professoren een nieuw geschiedenisprogramma; in Petrograd verplichtten de arbeiders hun patroons om het “nieuwe arbeidsrecht” te leren; in het leger nodigden de soldaten de aalmoezenier uit op hun bijeenkomsten om “een nieuwe zin aan het leven te geven”.
Het nieuwe regime had van bij het begin van de burgeroorlog af te rekenen met tegenstanders uit verscheidene hoeken: niet alleen met de witte legers van Koltsjak en Denikin, of met de Frans-Duitse interventie, maar ook met de massale boerenopstanden tegen de opeisingen en de massale arbeidersoproer tegen de rantsoeneringen. Volgens de auteurs van het Zwartboek werd de burgeroorlog uitgelokt door de bolsjewisten en de terreur die er uit volgde was volgens hen de originele matrijs van alle misdaden die later in naam van het communisme werden begaan. De reële geschiedenis, die bestaat uit onzekerheden, conflicten, overwinningen en nederlagen, is echter niet terug te brengen tot deze sombere legende. De burgeroorlog was niet gewild, maar wel voorzien. Dat is meer dan een nuance. Alle revoluties sinds de Franse revolutie hebben deze pijnlijke les moeten incalculeren: emancipatiebewegingen botsen altijd op een conservatieve reactie, 1936: het optreden van Franco in Spanje; 1965: de staatsgreep van Soekarno in Indonesië; 1973 de putsch van Pinochet in Chili.
Om zich tegen de agressors te verdedigen moest het Rode Leger in enkele maanden tijd vier miljoen soldaten mobiliseren die bewapend en gevoed moesten worden. In twee jaar tijd verloren Petrograd en Moskou meer dan de helft van hun bevolking. De vernielde industrie produceerde niets meer. Welke andere oplossing dan opeising was er in deze omstandigheden om de steden en het leger te bevoorraden?
Op het einde van de burgeroorlog was het niet meer de basis die de leiding steunde, maar de leiding die zich inspande om de basis mee te slepen. Vandaar het mechanisme van de substitutie dat de kop opstak: de partij stelde zich in de plaats van het volk, de bureaucratie in die van de partij en de enkeling in die van het geheel. In de loop van dit proces kwam een nieuwe bureaucratie tevoorschijn, deels een erfenis van het vroegere regime en deels van de versnelde sociale promotie van nieuwe leiders. Na de massale rekrutering van de “Leninpromotie” in 1924, wogen de duizenden militanten van de Oktoberrevolutie niet erg zwaar meer binnen de partij tegenover de vele carrièristen en gerecycleerde elementen uit de oude administratie.
De burgeroorlog was een vreselijke ervaring met een bureaucratische brutaliteit, waarvan Lenin zich rekenschap gaf tijdens de crisis met de Georgische communisten en waarvan Trotski getuigt in zijn Stalin. Uiteindelijk betekende de burgeroorlog een grote sprong achterwaarts, een “archaïseren” van het land vergeleken met het ontwikkelingsniveau van voor 1914. Van de 4 miljoen inwoners die Petrograd en Moskou telden bij het begin van de revolutie bleven er slechts 1,7 miljoen over op het einde van de burgeroorlog. In Petrograd verlieten 380.000 arbeiders de productie, terwijl er slechts 80.000 bleven. De vernielde steden werden parasieten van de landbouw door de gedwongen opeising van voorraden. In deze situatie kon de bureaucratie wortel schieten. Sommige Sovjetleiders, waaronder Lenin, zagen het gevaar maar konden het niet meer indijken. Het cumuleren van de verschrikkelijke omstandigheden en het ontbreken van een democratische cultuur had voor gevolg dat de verstaatsing een feit werd in plaats van de socialisering van de staatsfuncties.
Het verwerven van de democratie is moeilijk en is een zaak van lange adem. In de comités en de sovjets van 1917 waren duidelijke tekenen te merken van democratisering. Maar in de loop van de burgeroorlog werd de gemakkelijke weg gekozen: de algemene bestuursraden, de sovjets, werden ondergeschikt gemaakt aan de partij. Dit leidde uiteindelijk tot de opheffing van het politiek pluralisme en de vrije meningsuiting die noodzakelijk zijn voor een democratisch bestel. Het proces dat we de bureaucratische contrarevolutie kunnen noemen is geen eenvoudig te dateren gegeven dat symmetrisch verliep met de Oktoberrevolutie. Het speelde zich niet af op enkele dagen.
Meningsverschillen doken op en er werden keuzes gemaakt. Getuigenissen van schrijvers zoals Eastman, Souvarine, Istrati, Benjamin, Zamiatin en Boulgakov, van dichters als Maïakovski, Mandelstam of Tsetaïeva en de aantekeningen van Babel illustreren de vele facetten van dit fenomeen. Het lijdt geen enkele twijfel dat de erfenis van het tsarisme, de vier jaar durende wereldoorlog met vijftien miljoen gemobiliseerde Russische soldaten en het geweld van de burgeroorlog veel zwaarder op het revolutionaire regime hebben gewogen dan de dogmatische fouten van de leiders, hoe erg deze ook waren.
Volgens sommigen schuilt “het principe van het kwaad” in de menselijke natuur, in een niet te onderdrukken machtswellust die zich in allerlei gedaanten kan voordoen, inbegrepen in die van weldoeners voor het volk. Het objectief van het Zwartboek is het aantonen van een strikte continuïteit tussen Lenin en Stalin om de “oude legende van de Oktoberrevolutie die verraden werd door Stalin” teniet te doen: “De verschrikkingen van het stalinisme zijn onlosmakelijk verbonden aan het leninisme.” (Jacques Amalric); “De aanvankelijke criminele impuls kwam van Lenin.” (Eric Conan). Ook de verantwoordelijken van de Franse communistische partij (PCF) stellen zich tevreden met een vage zelfkritiek en noemen de misdaden van het stalinisme “een tragisch verlengstuk van de revolutie.” (Claude Cabanes, L’Humanité).
Als zo’n onverbiddelijke toekomst, een drager van zoveel onheil, reeds in zicht was vanaf de eerste dag, waarom noemt men zich dan nog communist?
Ondanks de bureaucratische reactie, die vrij snel begon met de revolutie te “bevriezen”, ondanks de schaarste en de culturele achterstand, deed het aanvankelijke revolutionaire elan zich nog gevoelen gedurende de twintiger jaren: onderwijskundige hervormingen, wijzigingen in de familiale wetgeving, realisering van stedenbouwkundige utopieën, cinematografische vernieuwingen. Mede hierdoor was het moeilijk om zich bewust te worden van de zin en de draagwijdte van het historisch fenomeen. Het stalinisme werd fundamenteel gevoed door de snelle ontwikkeling van de sociale verdeling van de arbeid (met name tussen handenarbeid en intellectuele arbeid) en door de “professionele gevaren van de macht” die hier inherent aan zijn. Van in het begin was de sociale basis van de revolutie tegelijk breed en smal. Breed in de mate waarin ze berustte op de alliantie tussen arbeiders en boeren die de overgrote meerderheid uitmaakten. Smal in de mate waarin de arbeiderscomponent, reeds in de minderheid, werd verpletterd door de verwoestingen van de oorlog en de verliezen tijdens de burgeroorlog. De bureaucratische brutaliteit stond in verhouding tot de zwakte van de sociale basis. Zowel in de binnenlandse als in de internationale politiek bracht dit een scheuring teweeg tussen het begin van de jaren twintig en de verschrikkelijke jaren dertig. Geobsedeerd door de “voornaamste vijand”, de imperialistische agressie en de kapitalistische restauratie, hebben de bolsjewistische leiders de “secundaire vijand” ontkend of onderschat, namelijk de bureaucratie die hen van binnenuit ondermijnde en hen uiteindelijk verslond. Dit onuitgegeven scenario kon men zich moeilijk voorstellen. Er was tijd nodig om het te begrijpen, het te interpreteren en er consequenties uit te trekken. Toen Lenin het gevaar inzag was het reeds te laat. De meeste getuigenissen en documenten over de miljoenen hongerdoden, de gedeporteerden en de slachtoffers van de zuiveringen kunnen de grote ommezwaai van de jaren dertig niet ontkennen. Het losbarsten van zoveel geweld mondde uit in het “congres van de overwinnaars” in 1934 en in het consolideren van de bureaucratische macht.
Nicolas Werth gaat er in het Zwartboek van uit dat er een continuïteit is tussen de terreur van de burgeroorlog en de grote terreur van de jaren dertig. Om dit hard te maken relativeert hij de betekenis van de jaren twintig, de keuzes die zich opdrongen, de conflicten in de partij. Hij beschouwt deze periode als een pauze of wapenstilstand tussen twee terroristische opstoten.
Nochtans voert hij zelf de elementen aan die getuigen van een kwantitatieve verandering op het repressieve vlak en van een kwalitatieve kentering op het inhoudelijke vlak. In 1929 werd het plan van de “massacollectivisering” ingevoerd, dat als objectief had dertien miljoen bedrijven met geweld te collectiviseren. De operatie veroorzaakte enorme hongersnoden en in 1932-1933 massale deportaties. Na de moord op Kirov (partijleider in Petrograd) in 1934 begon de tweede grote cyclus van geweld, gekenmerkt door de monsterprocessen en vooral door de grote zuiveringsacties van 1936-1938, waarvan het aantal slachtoffers op 690.000 wordt geschat.
In de loop van dit hele proces werd de repressieve wetgeving verscherpt. In juni 1929, tegelijkertijd met de collectivisering, kwam er een belangrijke wijziging in het gevangeniswezen: de gevangenen die voor meer dan drie jaar waren veroordeeld werden naar strafkampen gestuurd. Om migraties tegen te gaan voerde men in 1932 binnenlandse paspoorten in. Enkele uren na de moord op Kirov vaardigde Stalin een decreet uit, bekend onder de naam “wet van 1 december 1934”, dat de doortastende procedures legaliseerde en zo het instrument werd voor de grote terreur.
Naast de verschrompeling van de volksbewegingen in de steden en op het platteland, liquideerde dit bureaucratisch schrikbewind de erfenis van de Oktoberrevolutie. Het merendeel van de kaders van de revolutionaire periode werden gedeporteerd of geëxecuteerd. Op de tweehonderd leden van het centraal comité van Oekraïne waren er slechts drie overlevenden. In het leger werden meer dan 30.000 kaderleden gearresteerd op de 178.000. Parallel hiermee groeide het administratieve apparaat van de repressie en van de verstaatsing op een explosieve manier. Volgens Moshe Lewin was het aantal administratieve personeelsleden van 1.450.000 in 1928 gestegen tot 7.500.000 in 1939, het totaal van “witte boorden” van 3.900.000 tot 13.800.000. Het bureaucratische apparaat werd een sociale macht die alles verslond wat overbleef van de militanten in de partij.
Men moet een kat een kat durven noemen en een contrarevolutie een contrarevolutie, veel massiever, veel meer aantoonbaar en veel verscheurender dan de autoritaire maatregelen, hoe onrustwekkend ook, die in het vuur van de burgeroorlog werden genomen.
Het begrip contrarevolutie stoort sommigen omdat er geen terugkeer naar de vroegere situatie uit volgde. De geschiedenis is echter niet omkeerbaar zoals in de mechanica. Een contrarevolutie is geen revolutie in de tegenovergestelde richting, maar een echte tegenstelling van een revolutie. Uit een contrarevolutie kan een nieuwe onuitgegeven situatie groeien. Zo kon in de Sovjet-Unie een grijze zone ontstaan waarin vele oprechte communistische militanten, onder de indruk van het succes van “het land van het socialisme”, op een dwaalspoor werden gebracht, zonder zich rekenschap te geven van de “kostprijs”. Men kon veel weten, als men tenminste wou weten, in de dertiger jaren onder de stalinterreur. De getuigenissen van Victor Serge en Ante Ciliga, het tegenproces voorgezeten door John Dewey, de getuigenissen tegen de repressie van de anarchisten en de POUM in Spanje bevestigen dit. Maar in die tijd van antifascistische strijd en “gebureaucratiseerde heldhaftigheid” was het soms moeilijk tegelijk te strijden tegen de voornaamste vijand en die andere vijand die binnenin zat.
Geen enkel land heeft ooit een even brutale metamorfose gekend als de Sovjet-Unie van de jaren dertig: tussen 1926 en 1939 groeiden de steden met dertig miljoen inwoners en hun aandeel in de globale populatie steeg van 18 % naar 33 %; gedurende het eerste vijfjarenplan was er een groei van 44 %, hetzij evenveel als tussen 1897 en 1926; het aantal weddetrekkenden werd meer dan verdubbeld (van 10 naar 22 miljoen). Dit betekende een massale “ruralisering” van de steden, een enorme inspanning inzake alfabetisering en opvoeding en het versneld invoeren van een arbeidsdiscipline. Deze grote omwenteling ging gepaard met een heropleving van nationalisme, het ontstaan van carrièrisme en de verschijning van een nieuw bureaucratisch conformisme.
Sinds de val van de Sovjet-Unie heeft een bepaalde stelling veld gewonnen: de revolutie van 1917 zou zo maar een avontuur geweest zijn, gedoemd om te mislukken, omdat ze te vroeg kwam. Deze mening wordt verdedigd door Henri Weber in een tribune van Le Monde (14 november 1997). Dezelfde stelling vinden we al heel vroeg terug bij de Russische mensjewieken en in de analyses van Kautsky van 1921: veel bloed en tranen hadden vermeden kunnen worden “als de bolsjewieken de zelfbeperking hadden opgebracht van de mensjewieken en het bij het haalbare hadden gelaten.” Deze formulering is verhelderend. Kautsky polemiseerde tegen de idee van een avant-gardepartij, maar geloofde in een “meesterpartij”, die opvoedster en pedagoge kon zijn, in staat om rustig het verloop en het ritme van de geschiedenis te bepalen. Alsof strijd en revolutie niet hun eigen logica zouden hebben. Als men een revolutie wil beperken gaat het niet meer om “zelfbeperking” maar om de beperking van de aspiraties van de massa’s zélf. In deze zin hebben de sociaaldemocraten, de Eberts en de Noskes, toen ze Rosa Luxemburg vermoordden en de sovjets van Beieren verpletterden, geïllustreerd welke virtuozen ze waren in “zelfbeperking”. De machtsovername in oktober 1917 was het resultaat van de onmacht van de liberalen en de reformisten om een antwoord te vinden op de crisis van de samenleving en de staat. Op de vraag “was er een keuze in 1917?” lijkt het antwoord van Mikhaïl Guefter veel overtuigender dan de thesis van de “voorbarigheid”: “Mijn antwoord is categoriek: er was geen keuze! Wat toen gebeurde was de enige oplossing om enorm veel bloedvergieten te vermijden.” De keuzeproblemen stelden zich inderdaad pas later toen de leiders telkens bij “tweesprongen” beslissingen moesten nemen: bij de beslissing van de NEP (Nieuwe Economische Politiek) in 1920, bij de Duitse opstand in 1923, bij de gedwongen collectivisering, bij de versnelde industrialisering en de planeconomie, bij het democratiseringsvraagstuk, bij de aanpak van het fascisme tijdens de burgeroorlog in Spanje, ter gelegenheid van het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag.
In wezen leidt de stelling van de voorbarigheid tot een mooi geordende geschiedenis, geregeld als een uurwerk, waar alles netjes op z’n tijd komt. Zo vervalt men in de banaliteit van een historisch determinisme, dat zo vaak verweten wordt aan marxisten en wordt uit het oog verloren dat de geschiedenis niet de kracht heeft van een bestemming, maar dat ze onderhevig is aan allerlei evenementen die een waaier aan mogelijkheden bieden, met weinig zekerheden. In het Zwartboek krijgt men de indruk dat de bolsjewieken, één keer aan het bewind, zich ten allen prijzen vastklampten aan de macht omwille van de macht. Hier vergeet men dat zij aanvankelijk niet dachten aan de Russische Revolutie als een soloavontuur, maar als een eerste stap naar een Europese en een wereldrevolutie. De beroeringen die Duitsland, Italië, Oostenrijk en Hongarije tussen 1918 en 1923 deden wankelen, wezen op een echte Europese crisis. De mislukkingen van de Duitse revolutie of van de Spaanse burgeroorlog, de ontwikkelingen in de Chinese revolutie en de overwinning van het fascisme in Duitsland en Italië waren niet vooraf voorzien. De Russische revolutionairen kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor de capitulatie en de lafheden van de Franse en de Duitse sociaaldemocraten.
Vanaf 1923 was het duidelijk dat men op korte termijn niet moest rekenen op een uitbreiding van de revolutie in Europa. Een radicale heroriëntering drong zich op. Dit was de inzet van de confrontatie tussen “het socialisme in één land” en de “permanente revolutie” en die de partij verdeelde in het midden van de jaren twintig.
Op het economische en het sociale vlak bracht de NEP een gedeeltelijk antwoord, maar voor de concrete uitvoering had men ander personeel moeten inzetten dan dat van het oorlogscommunisme. Op het politieke plan had een democratische heroriëntering moeten plaatsvinden. Op het internationale terrein had men een internationalistische politiek moeten voeren die niet ondergeschikt was aan de Komintern en aan de belangen van de Sovjet-Unie. Deze problemen hebben zich gesteld en in plaats van ze op een vreedzame manier te bediscussiëren zijn ze uitgemond op meedogenloze botsingen en afrekeningen.
Wat op tien dagen tijd wereldwijde gevolgen heeft gehad kan niet zomaar weggeveegd worden. De belofte van humaniteit en emancipatie die kortstondig opflakkerde uit de revolutie is te zeer verbonden aan de belangen van de mensheid opdat ze zou vergeten worden. Verantwoordelijken van een erfenis die het conformisme bestrijdt, wij hebben de taak de omstandigheden op te wekken waarin ze kan herleven.
PersonenregisterBabel Issaak Russisch romanschrijver van Joodse afkomst; beschreef de burgeroorlog in “De rode cavalerie”; beschuldigd van trotskisme werd hij aangehouden in 1931 en in 1941 geëxecuteerd. Benjamin Walter Duits auteur en filosoof van Joodse afkomst was geïnteresseerd in het marxisme; op de vlucht voor het nazisme leefde hij een tijd in Frankrijk; aan de Spaanse grens werd hij aangehouden; op 26 september 1940 pleegde hij zelfmoord. Boulgakov Mikhaïl Russisch auteur; het grootste deel van zijn werk werd pas gepubliceerd na de dood van Stalin. Ciliga Ante Lid van het centraal comité van de Joegoslavische communistische partij en van de Komintern; reisde naar de Sovjet-Unie in 1928 en sloot aan bij de linkse oppositie; werd aangehouden en gedeporteerd naar Siberië; in 1936 uit het land gewezen; auteur van het boek “In het land van de verbijsterende leugen”. Dewey John Toonaangevend Amerikaans pedagoog en filosoof; vervoegde in 1936 het Amerikaanse comité voor de verdediging van Trotski. Eastman Max Eminent Amerikaans intellectueel; sloot zich aan bij Trotski in 1922. Istrati Panaït Roemeens auteur; schreef na een reis door de Sovjet-Unie een scherpe kritiek op het regime van Stalin. Joffé Adolf Speelde tijdens de revolutie een belangrijke rol aan de zijde van Lenin; leidde de bolsjewieken in Berlijn en nadien in Tokio; pleegde zelfmoord in 1927 en liet een afscheidsbrief na voor Trotski. Maïakovski Vladimir Russisch dichter; bekritiseerde de bureaucratie; werkte mee aan het dagblad Izvestia; pleegde vertwijfeld zelfmoord in 1930. Mandelstam Ossip Russisch dichter en essayist; gearresteerd in 1933, gedeporteerd, verbannen en later opnieuw gedeporteerd; stierf in 1938 in een doorvoerkamp. Serge Victor Belgisch revolutionair militant, lid van de linkse oppositie; schrijver van vele verhalen en romans. Souvarine Boris Frans politicus; één van de animatoren van de IIIe Internationale; koos in 1924 de zijde van Trotski; werd uit de Franse communistische partij gestoten; auteur van een lijvig werk waarin Stalin bekritiseerd werd. Soekarno Richtte in 1927 de Nationalistische Indonesische Partij op; werd in 1933 aangehouden door de Nederlanders en in 1942 bevrijd door de Japanners; riep na de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijkheid van Indonesië uit en werd de eerste president van de republiek; met de steun van het leger werd hij in 1959 de sterke man in het land; ondernam een putsch in 1965 met de steun van de communistische partij van Indonesië, waarop een burgeroorlog volgde; dit leidde tot zijn ondergang, want in 1968 werd hij opgevolgd door generaal Soeharto; bleef onder huisarrest tot zijn dood in 1970. Tsetaïeva Marina Russische dichteres; verliet de Sovjet-Unie in 1922 om haar gevluchte echtgenoot te volgen naar Praag; keerde terug naar de Sovjet-Unie in 1939; na de deportatie van haar man en haar dochter pleegde ze zelfmoord in 1941. Tucholski Kurt Duits schrijver die hevige kritiek leverde op het nationalisme en het militarisme; de nazi’s verbrandden zijn boeken en ontnamen hem zijn nationaliteit; vluchtte naar Zweden en pleegde zelfmoord in 1935. Zamiatin Yevgeni Russisch romanschrijver; beschreef het totalitaire regime; emigreerde in 1931 met de toestemming van Stalin en vestigde zich in Parijs. |