Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Vertaling: Johan Moyaert
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
– Creative Commons License 3.0.
Algemeen: u mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven; remixen en/of afgeleide werken maken; mits naamsvermelding.
| Hoe te citeren?
Laatst bijgewerkt:
Samir Amin behoort tot de “kern” van de studiegroep van het Fernand Braudel Center aan de universtiteit van New York te Binghampton. We publiceren hieronder zijn bijdrage tot het Internationaal Marx-congres te Parijs in september 1995.
Het heersend discours maakt van de mondialisatie een “absolute dwang”, een “onontkoombare wet” waar niets tegen te beginnen valt. Bovendien zou de mondialisatie zich slechts onder één enkele modaliteit kunnen voordoen, nl. die welke men ons nu onder haar naam voorstelt. Alle andere zouden onvermijdelijk utopieën zijn.
Welnu, de geschiedenis leert ons exact het tegenovergestelde. De geschiedenis wordt niet geleid door de feilloze ontplooiing van de “wetten van de zuivere economie” zoals de ideologen van het systeem zich voorstellen. Ze wordt geproduceerd door de sociale reacties op de stromingen die in deze wetten tot uitdrukking komen en die op hun beurt de concrete sociale verhoudingen bepalen die het kader vormen waarbinnen deze wetten van kracht zijn. Door dit georganiseerd, coherent en doeltreffend verzet tegen de eenzijdige en totale onderwerping aan de eisen van die vermeende wetten wordt de werkelijke geschiedenis evenzeer gevormd als door de “zuivere” logica van de kapitalistische accumulatie. Zij bepalen welke de mogelijkheden en de vormen zijn van de expansie die zich dan ontplooit binnen de kaders waarvan zij de organisatie opleggen.
De uitdagingen waar de volkeren nu mee geconfronteerd worden, zijn ongetwijfeld anders dan die van gisteren. Er is een nieuwe situatie. Maar deze vloeit voort uit het geheel van de veranderingen die een invloed hebben gehad op de sociale verhoudingen en de internationale relaties. Die verhoudingen waren na de tweede wereldoorlog tot stand gekomen op basis van de nederlaag van het fascisme. In het Westen had deze een machtsverhouding geschapen die voor de arbeidersklasse veel gunstiger lag dan ooit in de voorafgaande geschiedenis het geval was geweest. Deze nieuwe machtsverhouding vormt de sleutel om het historisch compromis tussen kapitaal en arbeid in de sociaaldemocratische staat te begrijpen. De overwinning van de Sovjet-Unie en de Chinese revolutie hadden eveneens condities geschapen die de ontwikkeling stimuleerden – omdat het kapitaal nu juist verplicht werd zich aan te passen aan het historisch sociaaldemocratisch compromis. Het debat over de sociale natuur van deze ontwikkeling – socialistisch of niet – en over de interne tegenstellingen die aan de oorsprong liggen van zijn ineenstorting, mag ons niet dit stimulerend effect van de politieke wedloop tussen West en Oost doen vergeten. Tezelfdertijd werd de in menig opzicht buitengewone groei van de economieën van het Zuiden begunstigd door de opkomst van de bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld – de opruiming van de kolonisatie – en door het feit dat de regimes die uit deze overwinningen zijn voortgekomen, de conflicten tussen Oost en West in hun eigen voordeel hebben weten te mobiliseren.
De naoorlogse expansie is dus tot stand gekomen doordat het kapitaal zijn strategieën aanpaste aan de sociale voorwaarden die het opgelegd kreeg door de democratische en populaire krachten. Juist het tegenovergestelde van de zogenaamde aanpassingspolitiek in onze tijd. Maar de naoorlogse periode (1945-1990) is ook die van de geleidelijke erosie van de evenwichten waarop haar systeem berustte. Ze is de periode van enerzijds de industrialisatie van de periferieën en anderzijds de geleidelijke ontmanteling van de nationale productiesystemen in het centrum en hun herschikking als elementen waarmee een mondiaal geïntegreerd productiesysteem wordt samengesteld. In deze dubbele erosie komt de verdieping van de mondialisatie op een nieuwe manier tot uiting. Deze heeft geleidelijk de doeltreffendheid van het beheer van de modernisatie door de nationale staat uitgehold. En tezelfdertijd doken nieuwe dimensies van het probleem op die van meet af aan een mondiaal karakter hadden (de uitdaging van de milieucrisis op wereldschaal). Het wereldsysteem is dan vanaf 1968-1971 terechtgekomen in een fase van structurele crisis waar het een kwart eeuw later nog niet is uit geraakt en die tot uiting komt in de onomkeerbare terugkeer op grote schaal van de werkloosheid in het Westen, in de instorting van de regimes van het Sovjetblok en in een zorgwekkende achteruitgang in sommige streken van de Derde Wereld die doorgaans gepaard gaat met een ondraaglijke schuldenlast tegenover het buitenland.
Zodoende zijn opnieuw voorwaarden geschapen die gunstig zijn voor het in werking zetten van de éénzijdige logica van het kapitaal. De mondialisatie is tegenwoordig het alibi waar dit offensief van het kapitaal zich achter verschuilt. Het kapitaal wil voordeel trekken van deze nieuwe krachtsverhoudingen die het veel gemakkelijker maken om de historische veroveringen van de arbeidersklassen en van de volkeren tot niets te herleiden.
Wat we hier zeggen over de mondialisatie is evenzeer van toepassing op het Europees project. Ook dit project wordt ons voorgeschoteld onder slechts één modaliteit, nl. die van de “gemeenschappelijke markt” die beroofd is van elke vooruitstrevende sociale dimensie. Onder deze voorwaarden dient dit project eveneens als alibi voor de ontmanteling van de sociale orde die door de nationale sociaaldemocratieën werd opgebouwd, zonder dat er een analoog compromis tussen kapitaal en arbeid op Europese schaal voor in de plaats wordt gesteld.
De crisis komt tot uiting in het feit dat de winsten die uit de productie gehaald worden, niet genoeg uitwegen vinden naar rendabele investeringen die het productievermogen verder ontwikkelen. Het beheer van de crisis bestaat er dan in “andere uitwegen” te vinden voor dit overschot aan vlottend kapitaal om te vermijden dat zijn waarde op een massale en brutale manier daalt zoals het zich heeft voorgedaan in de jaren 1930.
De mondialisatie eist dat het beheer van de crisis ook op wereldschaal plaatsgrijpt. De liberalisatie van de internationale kapitaalbewegingen, de aanvaarding van zwevende wisselkoersen, de hoge rentevoeten, een politiek die stelselmatig een deficit toelaat op de Amerikaanse betalingsbalans, de buitenlandse schuld van de Derde Wereld en de privatiseringen vormen samen een volkomen rationele politiek die aan die vlottende kapitalen de uitweg biedt van een vlucht naar voren in speculatieve beleggingen waardoor het grootste gevaar wordt afgewend, nl. de massale ontwaarding van het overschot aan kapitaal. Men kan zich een idee vormen van de reusachtige omvang van dit overschot door de volgende twee cijfers te vergelijken: dat van de wereldhandel, dat van de orde is van 3000 miljard dollar per jaar en dat van de internationale bewegingen van vlottende kapitalen, dat van de orde is van 80 à 100.000 miljard dollar, hetzij dertig keer meer. In dit kader van het crisisbeheer fungeren de internationale instituties als instrumenten die voornamelijk de verhoudingen tussen het Westen en het Zuiden en de nieuwe verhoudingen tussen het Westen en het Oosten dienen te controleren. De structurele aanpassingsprogramma’s die binnen dit kader opgelegd worden zijn dus helemaal niet wat hun naam zou willen suggereren. De bedoeling is niet de structuren zo te veranderen dat er nadien een algemene heropleving en expansie van de markten zou kunnen plaatsvinden. Het gaat enkel om conjuncturele aanpassingen die onderworpen zijn aan de logica van het crisisbeheer op korte termijn en meer bepaald aan de vereisten van de vrijwaring van de financiële rendabiliteit van het overschot aan kapitaal.
De vereisten van het crisisbeheer zijn er de oorzaak van dat alles nu om de “financiering” draait. Het feit dat bij voorkeur de rendabiliteit van de financiële beleggingen beschermd wordt, ook als het ten koste gaat van de productieve investeringen, verergert de ongelijkheid van de verdeling van de inkomens op nationale en mondiale schaal en sluit het systeem op in een spiraal van stagnatie die het moeilijk maakt uit de crisis te geraken. Daarvoor zou, integendeel, een wijziging nodig zijn van de sociale regels die richtinggevend zijn voor de inkomensverdeling, de consumptie, de beslissingen inzake investeringen, het financieel beheer. Er zou dus een ander sociaal project nodig zijn dan datgene dat nu aan de orde is.
Het kapitalisme is een mondiaal systeem en het offensief van het wilde kapitalisme is het eveneens. Bijgevolg moet ook het antwoord erop, de oplossing van het probleem, dat zijn. Maar omdat het socialisme op wereldschaal – het enige menselijke antwoord op de uitdaging – niet voor morgen is, komt het er nu in de eerste plaats op aan te handelen in een richting die een gunstige ontwikkeling op lange termijn bevordert en zich te wringen in de speelruimte die voor actie overblijft – hoe klein die ook is – om de keuzemogelijkheden voor de toekomst te versterken. Ongetwijfeld zijn de mogelijkheden verschillend van land tot land, maar ze liggen ten slotte binnen eenzelfde perspectief omdat de politiek van het kapitaal dezelfde is in het Noorden en in het Zuiden en ze overal werkloosheid, armoede en uitsluiting teweegbrengt, ook al krijgt de sociale catastrofe een min of meer dramatische dimensie naargelang de historische erfenis die men meedraagt en de positie die men binnen de wereldhiërarchie bekleedt. Er bestaat een objectieve basis waarop het internationalisme van de volkeren kan en moet worden opgebouwd tegenover dat van het kapitaal.
De wereld kan wel niet beheerd worden als een “wereldmarkt”, maar het feit van de mondialisering kan ook niet meer afgewezen en geloochend worden. Het is nooit mogelijk de loop van de geschiedenis in omgekeerde richting af te gaan. Terug te keren naar de naoorlogse modellen van expansie zou onhoudbare economische en andersoortige regressies voor gevolg hebben. Daarom zijn ideologieën die op een hunkering naar het verleden berusten en het onomkeerbare van de voorbije ontwikkeling ontkennen, gedoemd om in het fascisme te verzeilen. En dat betekent dat ze zich in feite onderwerpen aan de eisen van de nieuwe voorwaarden die door de mondialisering opgelegd worden, terwijl men beweert er zich van te bevrijden. Ze steunen dus op leugen en bedrog en daarom kunnen ze slechts functioneren door de democratie te negeren. Ze zijn dus verplicht de maatschappij te mobiliseren rond valse problemen – de emigratie, de etnische zuiverheid, de onderwerping aan zogenaamd religieuze wetten – en van deze methodes instrumenten te maken om hun dictatuur te kunnen opleggen met behulp van terreur en de manipulatie van het chauvinisme.
De uitdaging bestaat er vandaag in een verzoening tot stand te brengen tussen de onderlinge afhankelijkheid die de mondialisering met zich meebrengt en de ongelijkheden in macht ten overstaan van deze mondialisering waardoor de verschillende “nationale partners” worden gekenmerkt. Men moet vertrekken van deze banale evidentie: de wereld is tezelfdertijd één en vol verscheidenheid. Maar opgelet, de verscheidenheid is niet enkel – of zelfs hoofdzakelijk – cultureel. Als men op deze verscheidenheid de klemtoon legt, schuift men de belangrijkste op het achterplan, nl. de verschillen in de posities die ingenomen worden binnen de economische hiërarchie van het gemondialiseerde kapitalisme. Deze laatste zijn het die in de eerste plaats moeten worden bestreden. Ze komen niet enkel tot uiting in de ongelijkheden tussen volkeren, maar ook nog in de interne sociale ongelijkheden. Er zal geen oplossing zijn voor de crisis zolang de positie van al de “zwakken” van het systeem niet versterkt wordt: de volkeren van de periferie, de sociale klassen die overheerst worden in de centra en in de periferieën. Het komt er met andere woorden op aan, los te komen van het “globale kolonialisme” en van de liberalistische mythes en zich niet over te geven aan het waandenkbeeld van een neofascistische terugplooiing op zichzelf. Dat zijn de grote principes van waaruit men gedachten kan ontwikkelen die nuttig zijn voor de constructie van een tegenproject dat humanistisch, universalistisch en democratisch is en dat de verschillen (maar niet de ongelijkheden) respecteert.
De verwezenlijking van zo’n project omvat de opbouw van een mondiaal politiek systeem dat niet in “dienst” staat van de wereldmarkt maar het kader vastlegt waarbinnen deze mag werken, te vergelijken met de nationale staten die ook niet de ruimte van de ontplooiing van de nationale markt hebben vertegenwoordigd maar wel het sociale kader van deze ontplooiing. Het zou dus gaan om een mondiaal politiek systeem dat een grote verantwoordelijkheid zou dragen op elk van de volgende vier domeinen:
1. de organisatie van een globale ontwapening op de gepaste niveaus, om zo de mensheid te bevrijden van de dreiging van nucleaire en andere holocausten.
2. de organisatie van een steeds minder ongelijke, rechtvaardige toegang tot het gebruik van de grondstoffen van de planeet, en de oprichting van mondiale systemen die op dit domein beslissingsbevoegdheid hebben. Dit zou onder meer inhouden dat er tarieven zouden worden vastgelegd voor grondstoffen zodat er een vermindering van de verspilling zou worden afgedwongen en een herverdeling van de waarde en de rente die aan deze grondstoffen worden toegekend. Daarmee zou een begin gemaakt worden met de oprichting van een mondiaal fiscaal systeem.
3. het door onderhandelingen tot stand brengen van soepele en open, maar gecontroleerde, economische verhoudingen tussen de grote streken van de wereld met hun ongelijke ontwikkeling. Geleidelijk aan zouden de technologische en financiële monopolies van de centra moeten worden afgebouwd.
4. de organisatie van onderhandelingen die zouden leiden tot een correcte behandeling van het dialectisch mondiaal nationaal conflict op het gebied van de communicatie, de cultuur en de politiek. Dit zou de oprichting van politieke instellingen inhouden waar sociale belangen, die zich op wereldschaal doen gelden, zouden kunnen worden vertegenwoordigd. In zekere zin zou dit het begin zijn van een “mondiaal parlement”, waarmee het nu geldend concept van instellingen die tussen staten worden opgericht, voorbijgestreefd zou worden.
Het is meer dan evident dat de doelstellingen van het geschetste humanistische project niet de onmiddellijke inzet uitmaken van de aan de gang zijnde conflicten. Het verwondert ons niet en we zouden zelfs verbaasd zijn als het anders was. De aftakeling van het oude systeem van de mondialisering zorgde er zelf niet voor dat het door een ander te boven werd gekomen, maar kon slechts uitmonden in de chaos. De heersende machten ontwikkelen hun actie in deze chaos. Ze trachten enkel het laken naar zich toe te trekken op korte termijn, waardoor ze de chaos nog verergeren. Het onmiddellijke antwoord van de volkeren op de verslechtering van hun levensvoorwaarden zijn evenmin noodzakelijk positief; te midden van de verwarring kunnen waandenkbeelden zoals een fundamentalistische of chauvinistische terugplooiing op zichzelf belangrijke krachten mobiliseren. Aan ons komt de taak toe, in theorie en in de praktijk de voorwaarden van een humanistisch antwoord op de uitdaging op te bouwen. Voor het zover komt, blijven regressies, soms met een crimineel karakter, tot de mogelijkheden behoren.