Uitbuiting
= economische vaststelling waaruit blijkt dat niet de ganse waarde van de arbeidskracht aan de arbeiders vergoed wordt: de patroons houden een deel voor zich.
De totale arbeidsduur kan verdeeld worden in een gedeelte, waarin de waarde van de arbeidskracht gerecupereerd wordt (= ‘sociaal noodzakelijke arbeidsduur’) en een gedeelte, waarvan de waarde door de baas op zak gestoken wordt (= ‘toegevoegde arbeidsduur’). De graad van uitbuiting wordt bepaald door de verhouding tussen de toegevoegde arbeidsduur en de sociaal noodzakelijke arbeidsduur (vb.: indien iemand 8 u. per dag werkt, waarvan 3 u. zuiver voor de patroon, dan is de graad van uitbuiting 3/5 of 60 %).
De opvoering van de productiviteit kan de sociaal noodzakelijke arbeidsduur verkorten en/of de toegevoegde arbeidsduur verlengen. Dit betekent dat de totale arbeidsduur kan verkort worden (vb. 8 u.-dag; 40 u.-week) zonder verlies mee te brengen voor de ondernemer: door de opvoering van de productiviteit stijgt de waarde van de arbeidskracht, zonder gelijkwaardige stijging van de lonen. De meerproductie stijgt dus ook.
(-> arbeidsduur – arbeidskracht – klassenstrijd – waarde).
MWBEL