Pieter Wiedijk (J. Saks)

Napoleon herdenking


Bron: De Nieuwe Tijd, 26e jaargang, 1921 - Via: kb.nl
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
In het Publieke Domein
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant:
De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte
De burgeroorlog in Frankrijk
De Franse Revolutie

De honderdste verjaardag van zijn overlijden is gevallen op Hemelvaartsdag, een der zonnigste van de christelijke feestdagen: voor zijn nagedachtenis schijnt de goede fortuin weergekeerd, die hem zolang tijdens zijn leven heeft gezegend. Hij heeft het in zoverre verdiend als hij de hersteller van het katholicisme in Frankrijk is geweest. Van bijzondere reverentie voor de moederkerk mag men hem overigens niet verdenken. Zodra hij het voor zijn persoonlijke macht nodig rekende, heeft hij haar behandeld als zijn dienstmaagd en de Paus als zijn voetveeg; evenmin toonde hij zich, voor hij de dood voelde naderen een godsdienstig mens of een ijverig aanhanger van de kerkelijke leerstellingen; kort voor zijn val overkwam het hem bij het zien van een spelend kind tot een aanwezige bisschop de vraag te richten: “Monsieur l’Evèque, croyez-vous que cela ait une ame?” en de kleine wie het gold, was toch niemand minder dan zijn eigen zoontje, de koning van Rome. Het is dan ook meer “le sabre” dan “le goupillon”, die zijn reputatie in stand heeft gehouden. Hij is en blijft voor het burgerlijke Frankrijk de vertegenwoordiger van “la gloire”. Gedurende de Restauratie op de achtergrond geraakt, neemt onder de roemloze regering van Louis Philippe zijn reputatie zodanig toe, dat zijn stoffelijk overschot vanuit het verwaarloosde graf te Longwood in 1840 onder geleide van de Prins van Joinville naar Parijs wordt overgebracht en bijgezet onder de Dôme des Invalides. Na de revolutie van ’48 wordt zijn dynastie hersteld en bestijgt onder schut van zijn grote naam zijn kleine naneef de Franse troon. De nederlagen in de oorlog van ’70 brengen die naam opnieuw in diskrediet en “Sedan” heropent de wonde van “Leipzig” en “Waterloo”. Onder de derde republiek wordt, na de dood van de graaf van Chambord, niet de napoleontische maar de orléanistische nakomeling de bevoorrechte kroonpretendent der monarchisten. De republikeinen intussen hebben zozeer de overhand, dat alle monarchistische propaganda vooralsnog hopeloos blijft; zij weerstreven in het bijzonder zo nadrukkelijk alle napoleontische aspiraties, dat zij zelfs het legerkader zonder verzwakking streng onder de duim houden en alle staatsgezag zoveel mogelijk concentreren in handen van de burgerlijke overheid. De wereldoorlog en zijn uitslag hebben in dit alles een belangrijke wijziging gebracht: de militaire roem doet weer opgeld, de militaire overmacht is weer het plechtanker van de economisch zinkende republiek geworden. Frankrijk is opnieuw, dankzij zijn militaire kracht, de eerste natie geworden van het Europese vasteland, nadat zijn legers op het Balkanschiereiland, zowel als in Hongarije de wet hebben gesteld en terwijl zij opnieuw in Syrië en aan de Rijn vaste voet hebben gewonnen. En het republikeinse Frankrijk heeft zich tegelijkertijd weer vertrouwd gemaakt met en geschikt in de vormen der despotie, die onder de eerste keizer van deze roem de voorwaarde en de keerzijde was: hoe zou het nog verontwaardiging kunnen voelen voor de alleenheerser die alle “burgerlijke vrijheden” ophief, waar het gedurende de laatste jaren zich zo geduldig heeft gebukt onder de staat van beleg, de censuur en de militaire rechtspraak en waar het inzonderheid gedurende de regering van Clemenceau zijn vertegenwoordigende lichamen geheel ter zijde heeft zien stellen? De lange, zware strijd heeft het Franse publiek geleerd te berusten in de oorlogsnoodzakelijkheden, die Napoleon als onvermijdelijk voor het militaire overwicht van Frankrijk voorstelde; en dit militaire overwicht is heden zozeer voor de Franse bourgeoisie een wenselijkheid geworden, dat het zijn grootste veldheer gedenkt zonder de vraag te stellen in hoeverre zijn oorlogen voor Frankrijk noodzakelijkheden zijn geweest. Hij heeft de oorlogskunst tot een Franse specialiteit gemaakt, zó dat het in de beslissende veldslagen van Dresden en Leipzig Franse generaals – Bernadotte en Moreau – waren met behulp van wie na zoveel schitterende overwinningen hem voor het eerst een nederlaag werd bezorgd. Nu Franse generaals opnieuw de adviseurs van vreemde krijgsstaven of de bevelhebbers van buitenlandse legers zijn geweest en het militarisme in Frankrijk hoogtij viert, kon de hernieuwde glorificatie van “le petit caporal” niet uitblijven.

Hij is het symbool van Frankrijks grootheid geworden. En toch houdt de eerste officiële kritiek, op hem uitgeoefend toen zijn val onvermijdelijk scheen geworden, het verwijt in, dat hij geen Fransman was. De slotwoorden van het manifest, in het begin van april 1814 door de Voorlopige Regering te Parijs tot het leger gericht, luidden: “Het vaderland spreekt tot u door zijn Senaat, door zijn hoofdstad, bovenal door zijn rampen. Jullie zijn zijn edelste kinderen en jullie kunt niet toebehoren aan hem, die het heeft verwoest, die het overgeleverd heeft zonder wapens, zonder weermacht, die uw naam gehaat heeft willen maken bij alle natiën, die misschien uw roem zou hebben belaagd, indien een man, die zelf niet eens Fransman is, ooit de eer van uw wapens en de edelmoedigheid van onze soldaten zou kunnen aantasten”

Terzelfder tijd houdt in zijn brochure De Buonaparté et des Bourbons, Chateaubriand zijn requisitoir over de “overweldiger”, de “vreemdeling”, de “Corsicaan”. “Ten onrechte zou men beweren, dat Bonaparte geen vreemdeling is. Hij is het in de ogen van geheel Europa en van alle onbevooroordeelde Fransen; hij zal het zijn volgens het oordeel van de nakomelingschap; zij zal hem waarschijnlijk het voornaamste deel van onze overwinningen toekennen en ons zelf belasten met een deel van zijn misdaden. Bonaparte heeft niets Frans, noch in zijn zeden, noch in zijn karakter. Zijn uiterlijk zelfs verraadt zijn afkomst. De taal, die hij in zijn wieg heeft geleerd, is niet de onze, en zijn tongval zowel als zijn naam herinnert aan zijn geboorteland. Zijn vader en zijn moeder hebben meer dan de helft van hun jaren geleefd als burgers van de republiek Genua. Hij zelf is in dit opzicht oprechter dan zijn vleiers: hij erkent niet Frans te zijn: hij haat en hij veracht ons. Hij heeft zich meermalen laten ontvallen: “Zo zijn jullie, Fransen, nu eenmaal”. In een rede heeft hij gesproken van Italië als van zijn vaderland en van Frankrijk als van zijn verovering”. – Intussen is Napoleon Bonaparte in 1769 te Ajaccio als Frans onderdaan geboren, al was het dan ook op het nippertje: niet vroeger dan in het voorafgaande jaar werd Corsica bij Frankrijk ingelijfd. En in 1793, toen na de terechtstelling van Lodewijk XVI, Paoli zich tegen Frankrijk verklaarde en met behulp van Engelse troepen er in slaagde het eiland tijdelijk weer onafhankelijk te maken, scheidde hij zich af van de nationalistische beweging, die hij aanvankelijk had gediend, koos de zijde van de Conventie en was gedwongen met zijn familie naar Marseille te vluchten. Van hieruit begint hij zijn uitwendig grootse carrière, juist door zijn Italiaanse aard niet onwaarschijnlijk er beter dan enig Fransman in slagende de speciale Franse geest te onderkennen en in het gareel van zijn ongebreidelde eerzucht te spannen. Een aanwijzing voor de eigenaardige waarde, die zijn Corsicaanse kwaliteiten hebben gehad voor zijn opgang, mag hierin gevonden worden dat zijn val, voor zover deze afhing van de tegenwerking van bijzondere personen, bij uitstek is verhaast door een van zijn landgenoten. Zonder twijfel is de grote oorzaak van zijn uiteindelijke ondergang toe te schrijven aan de hardnekkige tegenstand van Engeland en is de naaste aanleiding van zijn echec te zoeken in de onoverwinlijkheid van Rusland; wat evenwel de hardnekkigheid, vindingrijkheid en sluwheid van diplomatische tegenwerking tot die val heeft bijgedragen, mag toegeschreven worden, niet aan Talleyrand in de eerste plaats, wiens ondermijningsarbeid van te laten datum en van te weifelend en dubbelzinnig karakter was, maar aan zijn landgenoot Pozzo di Borgo.

De tegenstelling tussen beide mannen, al spoedig zich verscherpend tot onverzoenlijke vijandschap, openbaarde zich voor het eerst naar aanleiding van Bonapartes afvalligheid van de Corsicaanse onafhankelijkheidsbeweging in ’93. Sloot hij zelf zich bij de democratische stroming in Frankrijk aan, Pozzo di Borgo tot dusver als koningsgezind afgevaardigde voor Corsica in de Législative zetelend, keerde zich na de 10e augustus ’92, toen de koning werd gevangengezet, tegen de Conventie en was de oude generaal Paoli behulpzaam bij de nationale bevrijding. Toen spoedig daarop het eiland opnieuw door Frankrijk werd geannexeerd, was hij op zijn beurt gedwongen te vluchten en vestigde zich in Engeland, waar hij spoedig een der bekwaamste diplomatieke agenten werd in dienst van Pitt. Zijn zendingen op het vasteland brengen hem in aanraking met tsaar Alexander als wiens diplomatieke raadgever hij weldra optreedt; zo geducht is reeds zijn tegenwerking en zo nadelig zijn invloed, zo openlijk en algemeen bekend zijn onuitblusbare haat tegen Napoleon, dat bij de vrede van Schönbrunn de tsaar gedwongen is, wil hij niet verdacht worden van onbetrouwbaarheid in zijn vriendschappelijke betrekkingen tot de Franse keizer, zich van hem te ontslaan. Opnieuw gaat hij in ballingschap, ditmaal nog schaakmat gezet door een tegenstander, zo machtig op het Europese vasteland, dat hij gedwongen is vanuit Wenen de reis naar Londen over Constantinopel te nemen. Met hetzelfde heldere inzicht in de politieke toekomst als die andere, destijds in Petersburg gevestigde aartsconservatief, Joseph de Maistre, houdt hij vast aan het vertrouwen in zijn definitief succes, zet door middel van schriftelijke adviezen aan de tsaar zijn ondermijningsarbeid voort en keert, nadat hij deze de onweerlegbare bewijzen van Napoleons vijandige plannen tegen Rusland in handen heeft gespeeld, in het einde van 1811 naar Petersburg terug, vertrouwdste raadgever van Alexander en als zodanig geestelijk leider, zij het dan niet officieel vertegenwoordiger van de Russische politiek. En nadat in het volgende jaar de grote keer is gevolgd in de krijgskansen van de Franse keizer, is hij het, die op alle kritieke momenten aan zijn doodsvijand de beslissende diplomatieke slag toebrengt; die tijdens en na de onderhandelingen te Dresden in de herfst van ’13, door het de concessies aan te bieden die Napoleon weigert, Oostenrijk van hem afvallig maakt; die daarna, profiterende van Napoleons halsstarrigheid om voor Frankrijk de “natuurlijke grenzen”: Alpen, Pyreneeën en Rijn, te aanvaarden, als naar Londen gezonden vertegenwoordiger van Rusland, Pruisen en Oostenrijk met succes werkt voor Frankrijks beperking tot de oude westelijke grens van het Frankrijk der Bourbons; die vervolgens Metternichs matigende politiek doorkruist en het congres te Châtillon doet verdagen; verhindert dat Napoleon door een wapenstilstand op adem kan komen; het eerst tsaar Alexander vertrouwd maakt met en wint voor het herstel der Bourbons en Oostenrijks tegenstand daartegen breekt; die eindelijk de eis van Napoleons troonsafstand doordrijft en ten slotte de proclamatie ontwerpt en als bij verrassing zelfs door de Oostenrijkse bevelhebber Schwarzemberg doet medeondertekenen, waarbij de gehele dynastie van Napoleon vervallen wordt verklaard... Hij heeft het plan der vernietiging van zijn vijand tot het einde doorgedreven met een halsstarrigheid als had hij een Corsicaanse bloedwraak aan hem te koelen gehad.

Met dezelfde onverzettelijke wil en hetzelfde altijd waakzame initiatief waarmee deze tegenstander zijn macht heeft helpen afbreken, heeft Bonaparte zelf haar voorbereid, gevestigd en versterkt. Hij heeft van de nieuwe instellingen der Revolutie voor zijn eigen natie zoveel behouden en er zoveel van opgedrongen aan de veroverde landen als hij wenselijk rekende voor het behoud en de bevestiging van zijn persoonlijk regime; en de Codes die hij deed en hielp uitwerken, in het bijzonder de Code Civil betekenen zijn beste aanspraken op de erkentelijkheid van het burgerlijk nageslacht. Hij heeft van de oude instituten der feodale wereld zoveel trachten te herstellen en te hervormen als hij voordelig rekende voor de verhoging der glans van zijn nieuwbakken keizerschap en tot steun van zijn opgedrongen autoriteit: de hofadel en de geestelijke macht der Kerk. Zijn politiek is vernieuwing geweest van het “verlichte despotisme” van de tweede helft der achttiende eeuw, dat de versterking van de feodaal-monarchale macht bedoelde en op hun bijzondere wijze zowel door Josef II, Catherina II, Frederik II als door de markies de Pombal in Portugal werd toegepast. Maar hij heeft het werk van de Revolutie niet zo radicaal kunnen vernietigen of hij is gedwongen geweest zijn persoonlijke despotie te vestigen op een burgerlijke grondslag en genoopt geworden aan het feodaal-monarchale beginsel een stoot te geven waarvan het nog tijdelijk en schijnbaar hersteld is, maar waarvan het zich niet radicaal heeft kunnen genezen. Ook op deze wijze heeft hij de burgerlijke vooruitgang gediend, maar zijns ondanks; zijn toeleg was niet iets of iemand te dienen, maar onbeperkt en alzijdig gediend te worden. Hij heeft niet pogen te regeren voor de bourgeoisie, maar door haar; een sterke klasse, die eigen aanspraken wilde doen gelden, kon hij niet naast, kon hij zelfs niet onder zich dulden; een zelfstandige macht als het pausdom moest hij, waar zij zich in wereldse aangelegenheden niet angstvallig aanpaste aan zijn soevereine wil, onschadelijk trachten te maken evenals, een halve eeuw te voren, de heersers in de katholieke landen het de jezuïetenorde hadden gedaan. De klasse, waarop hij het sterkst heeft kunnen steunen, was die der boeren, die hij door zijn economische politiek het minst trof en door zijn oorlogen het sterkst bevoordeelde; de burgerlijke klasse, die hij het op den duur het meest versterkte, was die van zijn vijanden, de Engelsen, die hij door zijn tegenwerking prikkelde tot de uiterste krachtsinspanning en door het continentale stelsel hulpbronnen en débouchés deed vinden in de gehele overige wereld; zijn eigene ondervond zijn val als een verlossing. “Monsieur le duc” kon een van haar vertegenwoordigers toevoegen aan zijn onderhandelaar Caulaincourt, toen zijn troonsafstand nabij was, “ga aan uw meester vertellen dat de rente, die eergisteren op 45 francs stond, vandaag is gestegen tot 63.”

En deze man, die dankzij de historische omstandigheden in de eerste plaats, Frankrijk heeft kunnen regeren, heeft kunnen beheersen door middel of met behulp van eigenschappen, die in aard of mate afweken van die van zijn landgenoten, hij kan na een eeuw van kapitalistische ontwikkeling, met recht gelden als de ideale vertegenwoordiger van de hedendaagse Franse bourgeoisie omdat hij het ideaal van haar leiders voorstelt. “Imperialisten” heetten onder de Restauratie en onder Louis Philippe de partijgangers van zijn dynastie, die met de republikeinen samenspanden om de Bourbons en het orleanisme ten val te brengen; die daarin slaagden door de revoluties van ’30 en ’48; en die ten slotte hun bondgenoten door de staatsgreep van Louis Napoleon ter zijde wisten te schuiven. De moderne “imperialisten”, instede van de propagandisten voor het herstel van de napoleontische monarchie, zijn op dit ogenblik de leiders zelve der republiek geworden: de tegenstelling tussen bonapartisme en republicanisme is in hun personen als opgeheven; zij zijn republikeinen niet ondanks maar om reden van hun “imperialisme”, omdat de republikeinse de meest geschikte regeringsvorm is geworden, waaronder zij de heerschappij van hun eigen kleine republiek kunnen uitoefenen en waarachter zij het nauwelijks noodzakelijk rekenen haar te verbergen. Zij, op hun beurt, zijn de beheersers van Frankrijk, van haar burgerij zowel als van haar arbeidersklasse, geworden door hun napoleontische eigenschappen van nietsontziende doortastendheid, van stoutmoedig initiatief, van ongebreidelde heerszucht; de Franse Stinnissen die op het ogenblik – en ditmaal te veiliger omdat zij het doen met toestemming van Engeland – hun hegemonie op het Europese vasteland vestigen, kenmerken zich in het bijzonder door het robuuste egoïsme, de beginselloosheid, de amoraliteit van hun voorganger. De burgerlijke beginselen, zoals zij na de Encyclopedisten door de liberale school ook in Frankrijk zijn ontwikkeld, de politieke principes, waarvan Madame de Staël de geestdriftige heraut en Benjamin Constant een der eerste en beste theoretici is geweest, zij zijn meer dan ooit in onbruik geraakt als leiddraad niet alleen, maar zelfs als politieke leiband, waarmee de naïeve kiezers in de richting van het doelwit der vroegere grootkapitalisten werden getrokken. De Franse imperialisten zijn “Realpolitiker” geworden, evenals Napoleon het bij uitnemendheid was; en zij delen zijn geringschatting voor “les idéologues”. Zij delen tevens zijn voorkeur voor de renegaten. Zelf was hij er een bij uitnemendheid; langs de meer en meer gebruikelijk geworden weg heeft hij de democratie gebruikt als ladder om de autocratie te bereiken; zijn carrière beginnend als aanhanger van de Conventie – hij was sterk bevriend met de broer van Robespierre – zette hij haar nog voort als democraat, nadat hij het Directoire verjaagd had “uit naam, der republiek, gevestigd op de grondslag van de gelijkheid, de moraal, de burgerlijke vrijheid en de politieke verdraagzaamheid” en eindigde als de autocraat voor wie zelfs de meest elementaire particuliere rechten niet veilig waren. Onder zijn mederenegaten zocht hij de bekwame en vond hij in elk geval de kneedbare dienaren voor “ma politique” waarvoor alles wijken moest; zijn republikeinse opvolgers bedienen zich van de Briands, de Millerands, de Vivianis. Zij als hij steunen op het brute geweld en delen zijn verachting voor mensenlevens; “chair a canon” is sedert zijn soldatenregering de beeldsprakige, “matière première” de technische uitdrukking voor de slachtoffers der door hem ingevoerde conscriptie. “Ik geniet een inkomen van driehonderdduizend man” luidde zijn cynische scherts, kort vóór hij door eindeloze lichtingen van jonge lotelingen zijn kapitaal had verteerd. Hij is de echte vertegenwoordiger geworden van het officiële militaristische Frankrijk van onze dagen; wat hem aan Fransheid mag hebben ontbroken, wordt nu aangevuld door de napoleontische allures der erfgenamen van zijn macht. Hij mag nog vreemd zijn aan de Franse geest “dans la maison”, om met Romain Rolland te spreken, hij is de ware held geworden van “la foire sur la place”; de ideale krachtpatser, geflankeerd door Foch, de houwdegen en Carpentier, de bokser.



een rode leeszetel Lezen
Marxistisch Internet Archief
Algemeen Archief
Selectie marxisten
Documenten
Filosofie
Thema’s
Arbeidersbeweging
Woordenboek
Wat ?
Wat is marxisme
Over ons
Andere talen
Auteurswet
Citeren
Disclaimer
Doen
Zoeken
Nieuwe teksten
Werk mee
Contact
Reclame


In of uitschrijven Nieuwsbrief

RSS