Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 3, 7de jrg., maart 1972
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 08 augustus 2009
Verwant: • Georgi Dimitrov-archief • Fascisme en massapsychologie • Fascisme, wat het is en hoe het te bestrijden |
Op het VIIe Congres van de Communistische Internationale (1935) heeft Georgi Dimitrov, algemeen secretaris, afgerekend met een reeks grove politieke vervalsingen die in de arbeidersbeweging krediet hadden en haar naar een erge nederlaag leiden zouden.
Er werd beweerd dat het fascisme “de opstandige kleine burgerij was die de staatsmachine in bezit had genomen”, dat het “fascisme een staatsmacht was die boven de beide klassen – het proletariaat en de bourgeoisie” stond. Het antwoord van Georgi Dimitrov, zich steunende op zijn buitengewoon rijke ondervinding, was:
“Het fascisme is geen boven de klassen staande macht en geen macht van de kleinburgerij, of het lompenproletariaat, over het financierkapitaal. Het fascisme is de macht van het financierkapitaal zelf. Het is de organisatie van de terroristische afrekening met de arbeidersklasse en het revolutionaire deel van de boeren en intellectuelen. Het fascisme in de buitenlandse politiek is het chauvinisme in zijn grofste vorm, dat een dierlijke haat tegen andere volken opkweekt”.
Georgi Dimitrov verwittigde ervoor dat alle vergissingen hieromtrent buitengewone erge gevolgen voor het werkende volk zouden hebben:
“Het aan de macht komen van het fascisme is niet een eenvoudige vervanging van de ene burgerlijke regering door de andere, maar een aflossing van de ene staatsvorm van klassenheerschappij van de bourgeoisie – van de burgerlijke democratie, door een andere vorm – door de openlijke terroristische dictatuur”.
Hij waarschuwde eveneens voor alle onbegrip omtrent het ontstaan van het fascisme, juist omdat dit het klassekarakter ervan verdoezelt:
“Men kan zich het aan de macht komen van het fascisme niet zó eenvoudig en vlot voorstellen als zou het een of ander comité van het financiers-kapitaal besluiten, op de een of andere dag de fascistische dictatuur op te richten. In werkelijkheid komt het fascisme gewoonlijk aan de macht in een onderlinge, somtijds scherpe strijd met de oude burgerlijke partijen of met een bepaald gedeelte van deze partijen, zelfs strijd in het fascistisch kamp zelf, wat soms tot gewapende botsingen leidt, zoals wij dit in Duitsland, Oostenrijk en andere landen hebben gezien. Dit alles verzwakt echter niet de betekenis van het feit, dat de burgerlijke regeringen voor het oprichten van de fascistische dictatuur gewoonlijk een reeks van voorbereidende etappes doormaken en een reeks reactionaire maatregelen ten uitvoer brengen, die het aan de macht komen van het fascisme rechtstreeks bevorderen. Wie in deze voorbereidende etappes niet tegen de reactionaire maatregelen van de bourgeoisie en tegen het aanwassende fascisme strijdt, is niet in staat om de overwinning van het fascisme te verhinderen, maar vergemakkelijkt die integendeel”.
Het fascisme handelt in het belang van de extreme imperialisten, maar treedt voor de massa op onder de mom van beschermer van de beledigde natie en doet een beroep op het gekrenkte nationale gevoel, zoals bv. het Duitse fascisme, dat de massa met de leuze “tegen Versailles” met zich mee sleepte.
Velen stellen zich de vraag – waarop zij voor hen geen voldoening schenkend antwoord vinden – hoe het mogelijk is dat het fascisme er in gelukt de brede volksmassa met zich mede te slepen en deze voor de wagen van het financierkapitaal te spannen. Aan de hand van de ondervinding van het nazisme in Duitsland, geeft Georgi Dimitrov de volgende aanwijzingen:
“Waaruit ontspruit evenwel de invloed van het fascisme op de massa? Het gelukt het fascisme de massa te winnen, omdat het op demagogische wijze een beroep doet op haar meest nijpende noden en behoeften. Het fascisme wakkert niet alleen de diep in de massa gewortelde vooroordelen aan, maar speculeert tevens op de beste gevoelens van de massa – op haar gevoel voor rechtvaardigheid en soms zelfs op haar revolutionaire tradities. Waarom geven de Duitse fascisten – deze lakeien van de grote bourgeoisie en doodsvijanden van het socialisme – zich bij de massa uit voor “socialisten” en schilderen zij hun overnemen van de macht als een “revolutie” af? Omdat zij er naar streven, het geloof in de revolutie, de drang naar het socialisme uit te buiten, die in de harten van de werkende massa’s van Duitsland leven.
Het fascisme streeft naar de meest onbeperkte uitbuiting van de massa, maar wendt zich tot haar met een geraffineerde antikapitalistische demagogie. Daarbij maakt het gebruik van de felle haat der werkers tegen de roofzuchtige bourgeoisie, de banken, de trusts en de financiermagnaten, en stelt het daarbij leuzen op die voor het op het gegeven moment politiek onrijpe gedeelte der massa het meest verlokkend zijn – in Duitsland: “het algemeen welzijn gaat boven het particuliere welzijn”; – in Italië: “onze staat is geen kapitalistische maar een corporatieve staat”; – in Japan: “Voor een Japan zonder uitbuiting”; – in de Verenigde Staten: “voor de verdeling van de rijkdommen”, enz.
Onder de leuze van een “eerlijke en onomkoopbare regering” dekt het fascisme zijn eigen corruptie en verwekt het teleurstelling en wantrouwen in het bestaande en de toekomst met het doel “in het belang van de meest reactionaire kringen van de bourgeoisie, de ontgoochelde massa, die zich van de oude burgerlijke partijen afwendt, op te vangen”.
Op deze massa maakt het indruk “door de heftigheid van zijn aanvallen op de burgerlijke regeringen, door zijn onverzoenlijke houding tegenover de oude partijen van de bourgeoisie”.
En Georgi Dimitrov geeft nog deze bijzonder belangrijke aanwijzing: “Terwijl het fascisme, wat zijn cynisme en leugenachtigheid betreft, alle andere, verschillende vormen van de burgerlijke reactie in de schaduw stelt, past het zijn demagogie aan de nationale bijzonderheden van ieder land aan, en zelfs aan de bijzonderheden van de verschillende sociale lagen in één en hetzelfde land. En de massa van de kleine burgerij en zelfs een deel van de arbeiders – door de nood, de werkloosheid en de onzekerheid van hun bestaan tot wanhoop gedreven – wordt het slachtoffer van de sociale en chauvinistische demagogie van het fascisme”.
Dit probleem heeft heel wat discussie in de arbeidersbeweging verwekt en er ook veel schade aangericht. Men was het niet altijd eens omtrent de inhoud en de betekenis van het fascisme, dus evenmin omtrent de mogelijkheid, al dan niet, het fascisme te vermijden.
Dat men zich de stelling herinneren van Jules Destrée (Journal de Charleroi, 4 nov. 1922) bij het aan de macht komen van Mussolini in Italië: “het tegenover elkaar stellen van de twee termen: fascisme en socialisme, is verre van volledig juist te zijn en kan slechts voldoening schenken aan oppervlakkige denkers die met kortzichtigheid van verre oordelen. In werkelijkheid bestaan de “zwarthemden” in grote dele uit socialisten. Daarmee bedoel ik dat een groot deel van de socialistische kiezers van 1919 fascisten geworden zijn... In wedervergelding, de triomf van Mussolini, is de triomf van de organisatie... Gedisciplineerde troepen, een krachtdadige leider, een alle achting verloren hebbend en ontredderd gezag, er is niets méér nodig voor een revolutie en om haar zonder bloedvergieten door te voeren”. Acht dagen later, in hetzelfde blad diende hem E. Van Walleghen ten antwoord: “Mussolini is dus geen staatsman, het is zelfs geen avonturier, het is een baanstroper die wij kennen”.
Louis Piérard verdedigde de stelling dat het de taak van de Belgische Werkliedenpartij was een zulk danige politiek te voeren die er moest in bestaan het fascisme onnodig te maken, door zelf diens rol te vervullen.
Is het nodig te herinneren aan de langzame en stelselmatige vergiftiging van de atmosfeer in België – in eerste plaats in de arbeidersbeweging – met de “vrijwillige neutraliteit” en “le socialisme national”? Rik De Man verkondigde: “het fascistisch nationalisme steunt op de massa van de kleine mensen... Eindelijk moesten de bourgeoisie en de oude leidende lagen in het algemeen, zich voldoende afgeschrikt voelend van het arbeiderssocialisme, ten prijze van hun eigen politieke abdicatie, de quasi militaire bescherming van het “fascistisch antimarxisme” inroepen” (De Man, Au-delà du nationalisme). En opdat het niet aan duidelijkheid zou ontbreken: “... ik beweerde dat men ongelijk had de “fascistische” beweging te beschouwen als betrachtingen van restauratie of reactie, terwijl zij in werkelijkheid een revolutionaire rol speelde. Om niet getroffen te worden door de vernietigende kracht van deze revolutie, voegde ik er aan toe: de westerse arbeiderspartijen moeten vermijden te vervallen tot de rang van hinderpalen voor een universele evolutie naar een beter geordonneerde en gedisciplineerde wereld” (Après coup, van Rik De Man).
Hetgeen hem aanzette, in een manifest aan de leden van de BWP, in juni 1940, te schrijven: “Wees in de eerste rangen van dezen die strijden tegen de ellende en de demoralisatie, voor het hernemen van de arbeid en de terugkeer naar een normaal leven. Maar geloof niet dat tegen de bezetter verzet moet geboden worden, aanvaard het feit van zijn overwinning en tracht er liever de lessen uit te putten om er een vertrekpunt van te maken voor een nieuwe sociale vooruitgang... Zet dus de economische activiteit van onze werken verder, maar beschouwt de politieke rol van de Belgische Werkliedenpartij als geëindigd” (idem).
De “vrijwillige neutraliteit” ging in dezelfde richting en verwekte een heftig verzet bij vele socialistische militanten. Doch er bleef een leemte in deze stelselmatige vergiftiging welke het nazisme zou dienen. In Leiding (directeur: Rik De Man) kan men het volgende vinden: “Het secretariaat van de BWP houdt zich op het ogenblik vlijtig bezig met het samenstellen en uitgeven van propagandamateriaal gericht tegen de communisten” (februari 1940).
Op de vraag: Is de overwinning van het fascisme vermijdelijk? is het antwoord van Georgi Dimitrov zeer duidelijk: “Ja, kameraden, men kan het fascisme de weg versperren. Dat is heel wel mogelijk. Dit hangt van ons zelf af, van de arbeiders, de boeren, van alle werkers! Het voorkomen van de overwinning van het fascisme hangt in de eerste plaats van de “strijdactiviteit van de arbeidersklasse zelf af; van de aaneensluiting van haar krachten tot een eensgezind strijdleger tegen het offensief van het kapitaal en het fascisme. Het proletariaat zou, door zijn strijdeenheid tot stand te brengen, de invloed van het fascisme op de boeren, op de stedelijke kleine burgerij, op de jeugd en de intellectuelen kunnen verlammen – zou een deel van hen kunnen neutraliseren en het andere deel naar zijn zijde overhalen.
Dit hangt ten tweede af van het voorhanden zijn van een krachtige revolutionaire partij, die de strijd van de werkers tegen het fascisme op de juiste wijze leidt...
Dit hangt ten derde af van de juiste politiek van de arbeidersklasse jegens de boeren en de kleinburgerlijke massa in de stad... Alleen in het proces van de strijd zal zij haar twijfel en weifelingen overwinnen, alleen wanneer men tegenover haar onvermijdelijke weifelingen geduld aan de dag legt en met de politieke hulp van het proletariaat, zal zij zich tot een hogere trap van revolutionaire klassebewustzijn en activiteit verheffen.
Dit hangt ten vierde af van de waakzaamheid en de tijdige acties van het revolutionair proletariaat. Men mag zich niet door het fascisme laten overrompelen, het initiatief aan het fascisme overlaten; men moet het fascisme beslissende slagen toebrengen wanneer het er nog niet in geslaagd is om zijn krachten te verzamelen, niet toelaten dat het zich verankert, bij iedere stap de afweer tegen het fascisme organiseren, niet toelaten dat het nieuwe posities verovert...”
Het proces tegen de zogenaamde brandstichters van de Reichstag – dat de nazi’s voorbereid hadden als een proces tegen de communisten – werd door Georgi Dimitrov omgezet in een brandende aanklacht tegen het nazisme, in dezes veroordeling voor de ganse mensheid. In een artikel, in De Standaard, komt Jaak Veltman het volgende te schrijven:
“In het opzienbarende proces, dat te Leipzig gehouden werd, en waarvan de nazi’s hoopten er de uitroeiing der communisten mee te kunnen legaliseren door hen “de misdaad van de Rijksdagbrand” op te spelden, bleken echter de rollen omgekeerd. De buitengewoon moedige en vaardige Dimitrov trad in feite als aanklager op. Hij rafelde het dossier uiteen tot er niets meer van heel bleef, en beschuldigde het regime de brand te hebben laten stichten om voor de wereldopinie de mensenjacht te kunnen rechtvaardigen. Het hoogtepunt van Dimitrov’s opzienbarend optreden op de beklaagdenbank was toen zijn duel met nummer twee van het Derde Rijk, de Pruisische minister-president, hoofd van de Luftwaffe en Veldmaarschalk, de protserige Hermann Goering. Hij wees deze, steunende op stevige argumenten, als de feitelijke leider van het Rijksdagcomplot aan. Goering werd door de briljante Dimitrov, die hem zeer handig in een kruisverhoor wist te vangen, gewoon in zijn hemd gezet”.
De aanklacht van Georgi Dimitrov beperkte zich niet tot het aanwijzen van de werkelijke brandstichters van de Rijksdag, hij maakte het proces van het regime dat dergelijke monsters baarde, van het kapitalistische regime. Bij de aanvang van zijn “verdediging” verklaarde Georgi Dimitrov: “voor mij, als communist, is het programma van de Communistische Internationale de hoogste wet... de controlecommissie van de CI de hoogste rechtbank”. In dit teken protesteert hij tegen het feit “dat een anticommunistische misdaad – de brandstichting in de Rijksdag – aan de communisten wordt toegeschreven”.
Georgi Dimitrov ging dan ook in de Duitse innerlijke toestanden naar de oorsprong en de betekenis van het nazisme zoeken. Gezien de beschuldigers niet te vinden waren om te antwoorden op de vraag: “hoe was de politieke situatie in Duitsland in februari 1933”, zou hij dan maar zelf antwoorden: “Op het eind van februari was de politieke toestand zo, dat er een strijd gevoerd werd binnen het kamp van het nationale front. Deze innerlijke kamp hield verband met de strijd achter de schermen in de economische kringen van Duitsland. Aan de ene kant de kringen van Thijssen en Krupp, die vele jaren lang de nationaalsocialistische beweging hadden gefinancierd, en aan de andere kant hun concurrenten, die op de achtergrond waren gedrongen. Krupp en Thijssen wilden in het land het beginsel van de alleenheerschappij en het absolutisme instellen, onder hun feitelijke leiding. De Communistische Partij trachtte in die periode het eenheidsfront te vormen, om krachten te verzamelen ter verdediging tegen de pogingen tot vernietiging van de arbeidersbeweging van de zijde van de nationaalsocialisten.
Sommige sociaaldemocratische arbeiders voelden de noodzakelijkheid van het eenheidsfront. Zij begrepen dat. Maar in februari en maart bestond de taak van de vorming van het eenheidsfront volstrekt niet in de opstand en zijn voorbereiding, maar betekende slechts de mobilisatie van de arbeidersklasse, tegen de wrede alleenheerschappij van de nationaalsocialisten... In de politieke toestand van die periode waren twee voorname punten: het eerste was het streven van de nationaalsocialisten tot alleenheerschappij, het tweede in tegenstelling daarmee, de werkzaamheid van de Communistische Partij, die gericht was op de vorming van het eenheidsfront der arbeiders. Naar mijn mening is dat ook tijdens het gerechtelijk onderzoek gebleken.”
Georgi Dimitrov liet niet na zijn mening omtrent het fascisme te zeggen: “In de kranten heeft men aanvallen gericht op mijn persoon, die mij koud laten. Maar men heeft ook beschuldigingen uitgesproken tegen het Bulgaarse volk, in verband met de beschuldiging tegen mij, men heeft mij een “Bulgaarse barbaar”, een “duistere Balkanfiguur”, een “Bulgaarse wilde” genoemd... Barbaars en wild is in Bulgarije uitsluitend het fascisme; maar noem mij één land, waar het fascisme niet barbaars en wild is!”
En, gericht tot de arbeidende klasse van Duitsland – maar ook tot die van gans de wereld – citeert Georgi Dimitrov een gedicht van Goethe, Duitslands grootste dichter.
Leer verstandiger te zijn
De naald van de grote balans
Van het geluk blijft bijna nooit stilstaan;
U moet u verheffen
Of neergaan;
U moet heersen en winnen,
Of dienen en verliezen.
Lijden of zegevieren,
Het aambeeld of de hamer wezen.
“Ja, hij die het aambeeld niet zijn wil, moet de hamer zijn. Deze waarheid heeft de arbeidende klasse van Duitsland, in haar geheel, niet begrepen noch in 1918, noch in 1923, noch op 20 juli 1932, noch in januari 1933... Vandaag, wel te verstaan, kunnen de Duitse arbeiders het begrijpen!”
Dat de strijd tegen het fascisme, tegen allerhande reactionaire maatregelen van de bourgeoisie onafscheidbaar verbonden is, een geheel vormt met de dagelijkse strijd van de arbeidersklasse, van de boeren en kleine middenstanders, van de intellectuelen, voor hun onmiddellijke eisen die hun bestaan dienen te verzekeren, hoeft wellicht geen betoog.
De strijd van de arbeidende klasse brengt hen niet alleen verbetering in hun levensbestaan, moet hen een beter levenspeil verzekeren, maar maakt ze ook bewuster van de historische rol die zij te vervullen hebben. Hij doet hen begrijpen wat het kapitalisme is en overtuigt hen van de noodzakelijkheid – voor gans de mensheid – een einde aan dit regime te stellen en van het te vervangen door een regime dat beantwoordt aan de voorhanden zijnde economische, technische en politieke factoren, door een socialistisch regime.
Het verzaken aan de onmiddellijke economische eisen betekent in feite de werkende massa’s niet alleen ongewapend overlaten aan de dagelijkse uitbuiting van de trusts en fascistische maatregelen die zij kunnen nemen.
De zege van de arbeidende massa’s op de trusts en monopolies ligt in de dagelijkse strijd onder al zijn vormen, gekoppeld aan het eenheidsfront en het volksfront.
Hetgeen Georgi Dimitrov op het VIIe Congres van de Communistische Internationale – en later – vooropstelde, heeft zijn volle waarde behouden. De herdenking van de 90e verjaring van de geboorte van Georgi Dimitrov heeft slechts betekenis wanneer men uit zijn leven en zijn strijd de gevolgen weet te trekken die naar de eenheid van de arbeidende klasse, naar het front van al de democraten en naar de antikapitalistische strijd leiden.