Geschreven: 25 juli 1938 - Gepubliceerd in het herfstnummer 1938 van Partisan Review onder de namen van Diego Rivera en André Breton. De tekst werd geschreven door Trotski en Breton, maar uit politiek-tactische overwegingen werd de naam van Trotski vervangen door die van Rivera (op dat moment Trotski’s gastheer in Mexico) Meer info
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling, punctuatie, zinsbouw
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, mei 2008
Zie ook: Literatuur en revolutie |
Men kan zonder overdrijving beweren, dat de menselijke beschaving nog nooit door zovele gevaren bedreigd werd als in onze dagen. Met hun barbaarse en dus nog weinig volmaakte middelen, verwoestten de Vandalen de antieke beschaving slechts in een beperkt gedeelte van Europa. Op het ogenblik wankelt de gehele wereldbeschaving, in de eenheid van haar historisch bestaan, onder de bedreiging van reactionaire krachten, die met alle wapens van de moderne techniek uitgerust zijn. Wij doelen hier niet alleen op de naderende oorlog. Reeds thans, in volle vrede, is de toestand voor wetenschap en kunst absoluut ondraagbaar geworden.
Iedere ontdekking op filosofisch, sociologisch of artistiek gebied schijnt ons, in zover als bij haar geboorte individuele krachten medewerken, en in zover als daarbij subjectieve kwaliteiten nodig zijn om een feit te ontdekken, dat wil zeggen een min of meer spontane manifestatie der noodzakelijkheid. Noch uit het oogpunt der algemene kennis (die de voortgaande interpretatie der wereld eist), noch van revolutionair standpunt, (dat, om de wereld te kunnen veranderen een nauwkeurige kennis eist van de wetten die haar beweging bepalen), mag men een dergelijke bijdrage over het hoofd zien. En meer in het bijzonder mag men geen ogenblik onverschillig staan tegenover de geestelijke condities, waaronder zulke bijdragen tot stand kunnen komen, of nalaten er voor te waken, dat het respect gewaarborgd zij voor de bijzondere wetten, waaraan de intellectuele scheppingskracht is onderworpen.
De wereld echter verplicht ons om een steeds algemener verkrachting van deze wetten te constateren, waardoor niet slechts een voortdurende profanatie van het kunstwerk plaatsvindt, maar ook een aantasting van de artistieke persoonlijkheid. Nadat het fascisme van Hitler uit Duitsland alle kunstenaars verwijderd had die op enige wijze hun liefde voor de vrijheid durfden tonen, heeft het degenen, die nog bereid waren pen of penseel te hanteren, tot knechten van het regime gemaakt en hun gedwongen dit te huldigen binnen de uiterlijke grenzen der ergste conventie. Op de reclame na, is precies hetzelfde gebeurd in de Sovjet-Unie, gedurende de periode van woedende reactie, welke thans haar hoogtepunt bereikt heeft.
Het is wel niet nodig te zeggen, dat wij ons, welke opgang een dergelijke leuze ook op het ogenblik moge maken, geen ogenblik wensen te solidariseren met een leuze als die van “noch communisme, noch fascisme!”, een leuze, die past voor de natuur van de angstig geworden conservatieve kleinburger, die zich aan de rokpanden van de voorbijgegane “democratie” vastklampt. De werkelijke kunst, d.w.z. zij die zich niet tevredenstelt met variaties op klaargemaakte modellen, maar die uitdrukking tracht te geven aan de innerlijke behoeften van de mensen en de huidige mensheid, kan niet anders dan revolutionair zijn en moet wel streven naar een volledige en radicale ombouw van de maatschappij al ware het slechts om de intellectuele scheppingskracht te bevrijden van haar ketens en de gehele mensheid in staat te stellen om zich te verheffen tot die hoogten, welke in het verleden slechts door geïsoleerde individuen bereikt konden worden. Tezelfdertijd erkennen wij, dat slechts de sociale revolutie de weg naar een nieuwe cultuur kan banen. Wanneer wij dan toch iedere solidariteit met de thans heersende klasse in de Sovjet-Unie verwerpen, is het, omdat deze in onze ogen niet het communisme vertegenwoordigt maar integendeel zijn verbitterdste, zijn meest perfide vijand.
Onder de invloed van het totalitaire regime in de Sovjet-Unie, en door middel van haar zogenaamde “culturele” organisaties in andere landen heeft zich over de gehele wereld een diepe schemering uitgebreid die vijandig is aan de ontkieming van iedere geestelijke waarde. In deze schemering van modder en bloed waden, vermomd als intellectuelen en artiesten, individuen die van hun slaafsheid een springplank gemaakt hebben, van het verloochenen van hun eigen principes een pervers spelletje, van het koopbare valse getuigenis een gewoonte, en een genot van het goedpraten der begane misdaad. De officiële kunst der stalinistische periode weerspiegelt, met in de geschiedenis ongekende wreedheid, hun belachelijke pogingen om te bedriegen en hun werkelijke rol van huurlingen te maskeren.
De stille afkeer die in de artistieke wereld gewekt is door deze schaamteloze verloochening der principes waaraan de kunst steeds heeft gehoorzaamd en die, zelfs op slavernij gegrondveste staten, nooit zo openlijk hebben durven ontkennen, moet plaats maken voor een onverbiddelijke veroordeling. De artistieke oppositie kan in onze dagen een der krachten zijn die er toe bijdragen om stelsels te discrediteren en ten val te brengen, welke niet slechts het recht der arbeidersklasse onderdrukken om haar een betere wereld te streven, maar ook ieder gevoel voor de menselijke grootheid en waarheid.
De communistische revolutie is niet bang voor de kunst. Zij weet, dat ieder onderzoek naar de vorming van de artistieke roeping in de ondergaande kapitalistische staat moet uitlopen op de erkenning, dat deze roeping bepaald is door een botsing tussen haar drager en een aantal hem vijandige sociale vormen. Deze samenloop reeds maakt, wanneer slechts eenmaal de noodzakelijke bewustheid verworven is, van de artiest de voorbeschikte bondgenoot van de revolutionair. Het mechanisme der sublimatie, dat in dergelijke gevallen tussenbeide komt en waarvan de psychoanalyse ons de betekenis verklaard heeft, heeft tot doel om het verbroken evenwicht te herstellen tussen het coherente “ik” en de onderdrukte elementen. Dit herstel vindt plaats ten bate van het “ideële ik”, dat tegen de huidige, ondragelijke werkelijkheid de innerlijke krachten oproept van het “Het” dat aan alle mensen gemeen is en zich voortdurend ontwikkelt en ontvouwt naar de toekomst. Dit verlangen van de geest naar emancipatie behoeft slechts zijn natuurlijke loop te volgen om samen te vloeien met die andere, primordiale noodzakelijkheid: de emancipatie van de mens.
Hieruit volgt, dat een kunst die niet wil ontaarden, zich nooit onder een haar vreemde leiding kan buigen en nog minder zich vrijwillig schikken kan binnen de perken, die enkelen haar willen aanwijzen om haar te misbruiken voor de beperkte politieke doeleinden en eisen van iedere dag.
Dan is het beter zich toe te vertrouwen aan die gave van voorvoeling die iedere werkelijke kunstenaar kenmerkt en die een begin van oplossing inhoudt ook voor de ernstigste tegenstellingen van zijn tijd (in beginsel), terwijl zij de gedachten der tijdgenoten oriënteert op de noodzakelijkheid van de vestiging van een nieuwe orde.
De voorste1ling die de jonge Marx zich gevormd had van de rol van de schrijver eist in onze dagen een krachtige bezinning. Het is duidelijk, dat deze voorstelling zich, op artistiek en wetenschappelijk terrein, moet uitstrekken tot alle groepen van denkers en scheppers. “De schrijver’, zegt hij, “moet natuurlijk geld verdienen om te kunnen leven en schrijven, maar hij mag in geen geval schrijven om geld te verdienen... De schrijver beschouwt zijn werken nooit als een middel. Zij zijn doeleinden in zichzelf, zij zijn voor hemzelf en voor andere zo weinig middel, dat hij niet aarzelt om desnoods zijn eigen bestaan aan hun bestaan op te offeren... De eerste voorwaarde voor de vrijheid van drukpers bestaat hierin, dat zij niet langer een vak is.” Het is meer dan ooit noodzakelijk deze verklaring hoog te houden tegen hen die de intellectuele werkzaamheid dienstbaar willen maken aan doeleinden buiten haarzelf en die, met verachting voor alle historische bepalingen van haar aard, ten bate van een voorgewend staatsbelang, de kunst haar onderwerpen voor willen schrijven. De vrije keuze van zijn onderwerpen en de verwerping van iedere beperking in zijn veld van onderzoek betekenen voor de kunstenaar een onvervreemdbaar recht. Op het gebied der artistieke schepping is het absoluut noodzakelijk, dat de verbeelding aan iedere dwang ontsnapt en dat zij zich laat buigen noch wringen. Aan hen, die ons voor heden of voor morgen een discipline op zouden willen dringen, die wij met het wezen der kunst onverenigbaar achten, antwoorden wij, met een weigering zonder beroep en met de vaste wil ons aan de formule te houden: volkomen ongebondenheid voor de kunst.
Wij erkennen natuurlijk het recht van de revolutionaire staat om zich tegen een agressieve reactie der burgerij te verdedigen, zelfs wanneer deze onder de vlag van wetenschap of van kunst vaart. Maar tussen deze gedwongen en tijdelijke maatregelen van revolutionaire zelfverdediging en de aanmatiging om de geestelijke werkzaamheid van een maatschappij te commanderen en te drillen, gaapt een afgrond. Wanneer het, voor de ontwikkeling der materiële productiekrachten, noodzakelijk is, dat de revolutie een centraal socialistisch plan opstelt, dan zal zij toch, voor de geestelijke productie, van de aanvang af een anarchistisch plan van individuele vrijheid moeten dulden. Geen enkele autoriteit, geen enkele dwang en niet het minste spoor van bevelen! De verschillende associaties van geleerden en de collectieve groepen van kunstenaars die dan zullen werken aan taken wier grootheid nooit overtroffen is, zullen slechts vruchtbaar werk kunnen leveren op de grondslag van een vrije scheppende vriendschap zonder de minste dwang van buiten.
Uit wat wij totnogtoe zeiden blijkt duidelijk, dat wij, de vrijheid van kunst en schepping verdedigend geenszins bedoelen daarmede een politieke onverschilligheid te rechtvaardigen, en dat het ver van ons is om een zogenaamde “zuivere kunst” weer te willen opwekken, die in de meeste gevallen slechts de aller onzuiverste doeleinden dient der reactie. Wij hebben een te hoge opvatting van de rol der kunst om haar een invloed op het lot van onze maatschappij te ontzeggen. Wij geloven, dat het de uiteindelijke opgave der kunst van onze periode is om bewust deel te nemen aan de actieve voorbereiding der revolutie. De kunstenaar kan echter deze bevrijdingsstrijd slechts dienen, wanneer hij subjectief doordrongen is van haar sociale en individuele inhoud, wanneer haar zin in hem zelf tot vlees en bloed is geworden en wanneer hij in die vrijheid naar de incarnatie streeft van zijn eigen innerlijke wereld.
In deze periode, die door de agonie van het kapitalisme gekenmerkt wordt, om het even of dit democratisch is of fascistisch, ziet de kunstenaar zijn levensrecht bedreigd, zelfs wanneer hij aan zijn sociale ontevredenheid geen bepaalde vorm heeft gegeven, hij ziet zich in de onmogelijkheid zijn werk voort te zetten of het aan anderen mede te delen. Het is begrijpelijk, dat hij dan steun zoekt bij de stalinistische organisaties teneinde aan zijn isolement te ontsnappen.
Maar het vrijwillig afstand moeten doen van alles wat zijn eigen boodschap zou kunnen zijn en de ontzettende, degraderende diensten die deze organisaties, in ruil voor zekere materiële voordelen, van hem eisen, beletten hem er deel van uit te blijven maken op straffe van een volledige demoralisatie van zijn karakter. Het is noodzakelijk, dat hij, van dat ogenblik af, besefte, dat zijn plaats niet in de rijen is van hen die, met de revolutie, de mensheid verraden, maar temidden van dezen die hun onwankelbare trouw aan de grondslagen van deze revolutie betuigen en die dan ook alleen geroepen zijn om haar nader te brengen en, door haar, de vrije uitdrukking van alle mogelijkheden van het menselijk genie.
Het doel van deze oproep is om een gemeenschappelijk platform te vinden voor de vereniging van de revolutionaire stromingen in de kunst, om de revolutie met de middelen der kunst te dienen en om de vrijheid der kunst zelf te verdedigen tegen de usurpators van de revolutie. Wij zijn diep overtuigd, dat het mogelijk is op dit terrein de vertegenwoordigers te verenigen van, voor het overige, zeer ver uiteengaande esthetische, filosofische en politieke stromingen. Hier kunnen de marxisten hand in hand samen gaan met de anarchisten, op voorwaarde slechts, dat de enen even onverzoenlijk breken met de reactionaire politiegeest van Joseph Stalin als met zijn vazal Garcia Oliver.
Op dit ogenblik bestaan er in de wereld duizenden en duizenden geïsoleerde artiesten wier stem overstemd wordt door het hatelijke geluid van de geregimenteerde falsificators. Talloze kleine plaatselijke tijdschriften trachten rondom zich jonge krachten te verenigen die naar nieuwe wegen zoeken en niet naar subsidies. Iedere progressieve stroming in de kunst wordt door het fascisme gebrandmerkt als een degeneratie. Iedere vrije schepping wordt door de stalinisten gestempeld met het woordje fascistisch. De onafhankelijke revolutionaire kunst moet zich verenigen om tegen de reactionaire vervolgingen te strijden en op hoge toon haar recht op bestaan te verkondigen. Een dergelijke vereniging is het doel van de Internationale Federatie voor een Onafhankelijke Revolutionaire Kunst (FIARI), waarvan wij de oprichting noodzakelijk geacht hebben.
Wij hebben geenszins de bedoeling om ieder van de in deze oproep voorkomende ideeën op te leggen, wij beschouwen haar zelf slechts als een eerste pas op een nieuwe weg. Aan alle vertegenwoordigers van de kunst, aan al haar vrienden en verdedigers die de noodzakelijkheid van deze oproep niet kunnen ontkennen, vragen wij om onmiddellijk hun stem te verheffen. Wij richten hetzelfde verzoek aan alle onafhankelijke tijdschriften van links die bereid zijn deel te nemen aan de vorming der Internationale Federatie en aan een onderzoek naar haar middelen en methodes van actie.
Wanneer een eerste internationaal contact door de pers en door correspondentie tot stand is gekomen, zullen wij de voorbereiding ter hand nemen van lokale en nationale congressen van bescheiden omvang. De volgende etappe zal dan zijn de bijeenkomst van een wereldcongres, dat officieel de grondslag voor een internationale federatie zal leggen.
Wat wij willen:
Onafhankelijkheid van de kunst - voor de revolutie
De revolutie — voor de definitieve bevrijding van de kunst
André Breton
Diego Rivera
Mexico, 25 juli 1938
Betuigingen van instemming te richten aan: André Breton, 42, Rue Fontaine, Paris, Frankrijk.