Leon Trotski

De nieuwe grondwet van de Sovjet-Unie



Geschreven: 16 april 1936
Eerste versie: Uitgeverij De Vlam (van de RSAP) Serie “Internationale problemen”, Amsterdam
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Vertaling: onbekend
Deze versie: spelling, punctuatie en enkele woorden aangepast naar het huidige Nederlands
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, april 2008


Zie ook:
De ‘bedrijfsrisico’s’ van macht
De bureaucratie

De afschaffing van de Sovjets

Binnen de muren van het Kremlin werkt men aan de vervanging van de sovjetgrondwet door een nieuwe, die, zoals Stalin, Molotov en anderen verklaren, de “meest democratische van de wereld” zijn moet. Weliswaar is de wijze, waarop de grondwet wordt uitgewerkt er naar, twijfel te wekken. Noch in de pers, noch op vergaderingen was er tot in de laatste tijd toe, sprake van deze grote hervorming. Niemand kent tot op dit ogenblik het grondwetsontwerp. Intussen verklaarde Stalin op 1 maart 1936 aan de Amerikaanse interviewer Roy Howard: “Wij zullen onze nieuwe grondwet waarschijnlijk aan het einde van dit jaar aannemen.” Stalin weet dus heel precies wanneer de grondwet aangenomen zal worden, waarvan het volk tot nu toe bijna nog niets weet. Men moet wel tot de conclusie komen, dat de “meest democratische grondwet van de wereld” op een geenszins democratische wijze uitgewerkt en ingevoerd wordt.

Stalin verzekerde Howard en door middel van hem ook de volkeren van de Sovjet-Unie: “na de nieuwe grondwet zullen de verkiezingen, algemeen, gelijk, direct en geheim zijn”. De verkiezingsvoorrechten der arbeiders ten opzichte van de boeren worden afgeschaft. Van nu af aan stemmen, zoals men ziet, niet de fabrieken, doch de staatsburgers: ieder voor zich. Daar er “geen klassen zijn”, zijn alle delen van de maatschappij gelijk. Het stemrecht kan iemand alleen door een uitspraak van het gerecht ontnomen worden. Al deze beginselen zijn in hun geheel aan hetzelfde program der bourgeoisie ontleend, dat destijds door de Sovjets afgelost werd. De partij hield het sovjetsysteem steeds voor de hoogste vorm van democratie. Afsterven zou het sovjetsysteem gelijk met de dictatuur van het proletariaat, wier uitdrukking het was. De vraag van de nieuwe grondwet gaat daarom tot een andere, meer principiële vraag terug: zal van nu af aan de dictatuur zich nog verder “versterken”, zoals alle officiële redevoeringen en artikelen eisen of zal zij omgekeerd beginnen zich te matigen, zwakker te worden, “af te sterven”? Slechts in het licht van dit perspectief kan de betekenis van de nieuwe grondwet juist beoordeeld worden. Laten wij er direct aan toevoegen dat het perspectief zelfs volstrekt niet van de graad van het stalinse liberalisme afhangt, doch van de werkelijke structuur van de zich in de overgang bevindende sovjetmaatschappij.

Ter verklaring van de hervorming beroept de Pravda zich stompzinnig en zo helemaal niet voorzichtig op het door Lenin in 1919 geschreven partijprogram, waar gezegd is: “...de onttrekking van de politieke rechten en vrijheidsbeperkingen van welke aard dan ook zijn noodzakelijke uitsluitend als tijdelijke maatregelen in de strijd tegen de pogingen der uitbuiters hun privileges te verdedigen of weer in het leven te roepen. In de mate, waarin de objectieve mogelijkheid van uitbuiting van de mens door de mens verdwijnen zal, zal ook de noodzakelijkheid van dergelijke tijdelijke maatregelen verdwijnen en de partij zal naar hun beperking en volkomen liquidatie streven.” (Cursief van de schrijver). Deze regels rechtvaardigen zonder twijfel het afstand doen van de “onttrekking der politieke rechten” in een maatschappij, waarin de mogelijkheid der uitbuiting verdwenen is. Doch het program eist daarnaast tevens ook de liquidatie van de “vrijheidsbeperkingen van welke aard dan ook.” Want de overgang naar de socialistische maatschappij is niet daardoor gekarakteriseerd, dat de boeren met de arbeiders gelijk worden en dat 3-5 % staatsonderdanen van burgerlijke afkomst de politieke rechten herkrijgen, doch daardoor, dat voor alle 100 % der bevolking werkelijke vrijheid bestaan zal. Met de opheffing van de klassen sterft zowel volgens Lenin als volgens Marx niet alleen de dictatuur af, doch ook de staat zelf. Doch wat de afschaffing van de “vrijheidsbeperkingen” betreft, daarover heeft Stalin noch Howard, noch de volkeren van de Sovjet-Unie iets gezegd.

Molotov kwam hem te hulp, doch niet zeer gelukkig. Op een desbetreffende vraag van de directeur van de Temps antwoordde Molotov: “Thans bestaat reeds dikwijls (?) geen noodzakelijkheid meer voor de administratieve maatregelen, die vroeger toegepast werden”, doch de “sovjetmacht moet natuurlijk sterk en consequent zijn in de strijd tegen de terroristen en verstoorders van de maatschappelijke eigendom ...” Dus “sovjetmacht” zonder Sovjets, proletarische dictatuur zonder proletariaat, bovendien nog dictatuur niet tegen de bourgeoisie, doch tegen ... terroristen en dieven. In een dergelijk staatstype voorzag het partijprogram in ieder geval niet.

Molotov’s gezegde het “dikwijls” zonder de buitengewone maatregelen klaar te spelen, die onnodig blijken te zijn, is ook op zichzelf reeds nogal goedkoop; het verliest echter volkomen zijn waarde in verband met het beroep op de vijanden van de orde om wier wil men immers juist geen afstand kan doen van de buitengewone maatregelen. Waar komen echter deze vijanden van de orde, terroristen en dieven, bovendien nog in zo’n dreigend aantal, vandaan, dat zij zogenaamd de instandhouding van de dictatuur in de klassenloze maatschappij rechtvaardigen? Hier moeten wij nu Molotov te hulp komen: in de beginperiode van de sovjetmacht werden terroristische daden bedreven door sociaal-revolutionairen of witten in de atmosfeer van de nog niet geëindigde burgeroorlog. Toen de vroeger heersende klassen de hoop verloren, was het ook met het terrorisme gedaan. De koelakkenterreur, waarvan ook thans nog naklanken zijn waar te nemen, had steeds een lokaal karakter en vulde de partizanenstrijd tegen het sovjetregiem aan. Daarvan is bij Molotov geen sprake. De nieuwe terreur steunt noch op de oude heersende klassen, noch op de koelakken. De terroristen van de laatste jaren worden uitsluitend uit de Sovjetjeugd gerekruteerd, uit de rijen van de Komsomol en de partij. Volkomen machteloos de taken op te lossen, die zij zich stelt, is de individuele terreur van hoogst belangrijke, symptomatische betekenis, doordat zij de scherpte van de tegenstelling tussen de bureaucratie en de brede volksmassa’s, in het bijzonder de jongere generatie, karakteriseert. Het terrorisme is het tragische pendant van het bonapartisme. Iedere bureaucraat als enkeling vreest de terreur, doch de bureaucratie als geheel buit haar met succes uit ter rechtvaardiging van haar politiek monopolie. Ook in dit opzicht hebben Stalin en Molotov het buskruit niet uitgevonden.

Erger is echter, dat men noch uit de beide interviews, noch uit de commentaren daarop afleiden kan, wat nu de sociale natuur van de staat is, waarvoor de nieuwe grondwet uitgewerkt wordt. Het sovjetsysteem gold officieel als de, uitdrukking van de proletarische dictatuur. Zijn echter de klassen vernietigd, dan daarmee ook de sociale basis van de dictatuur. Wie is thans haar drager? Blijkbaar de bevolking in haar geheel. Wanneer echter het gehele van de klassentegenstellingen bevrijde volk de drager der dictatuur wordt, dan betekent dat niets anders dan de oplossing van de dictatuur in de socialistische maatschappij en dus de liquidatie van de staat. De marxistische logica is onkwetsbaar. De liquidatie van de staat van haar kant begint met de liquidatie van de bureaucratie. Betekent de nieuwe grondwet soms de liquidatie van de GPOe? Laat maar iemand in de Sovjet-Unie proberen deze gedachte te uiten, de GPOe zal hem direct met overtuigende bewijzen weten te weerleggen. De klassen zijn vernietigd, de Sovjets worden afgeschaft, de klassentheorie van de staat rolt in het stof, maar de bureaucratie blijft. Hetgeen te bewijzen was.

De zweep tegen de bureaucratie

Wij zullen later op de vraag terugkomen, in hoe verre het algemene, gelijke en directe stemrecht met de zogenaamd bereikte sociale gelijkheid van alle staatsburgers overeenkomt. Doch dit als waarheid vooropgesteld, schijnt de volgende vraag des te meer onopgelost: waarom moeten dan in dit geval van nu af aan de verkiezingen geheim zijn? Wie vreest dan eigenlijk de bevolking van het socialistische land? Voor welke aanslagen moet zij beschermd worden? Wanneer kinderen bang in het donker zijn, dan heeft deze vrees een zuiver biologische reden, wanneer echter volwassen mensen niet openlijk hun mening durven zeggen, dan is hun vrees van politieke aard en de politiek is voor de marxisten steeds een functie van de klassenstrijd. In de kapitalistische maatschappij heeft het geheime karakter der stemming het doel de uitgebuite voor de terreur van de uitbuiters te beschermen. Wanneer de bourgeoisie tenslotte deze hervorming goedkeurde — natuurlijk onder de druk van de massa’s — dan alleen daarom, omdat zij er zelf bij geïnteresseerd was tenminste gedeeltelijk haar staat voor de demoralisatie te bewaren, die zij zelf schiep. Doch in de Sovjet-Unie kan er toch immers geen druk van uitbuiters op de werkenden zijn. Waartegen moet de sovjetburger door middel van het geheime stemmen beschermd worden?

In de oude sovjetgrondwet was de openbare stemming ingevoerd als wapen van de revolutionaire klasse tegen de burgerlijke en kleinburgerlijke vijanden. Voor hetzelfde doel dienden ook de stemrechtbeperkingen zelf. Thans tegen het einde van het tweede tiental jaren na de omwenteling zijn er geen klassenvijanden meer, doch de werkenden zelf zijn zo bang, dat zij niet anders dan onder de dekmantel van het geheim kunnen stemmen. Het gaat toch immers juist om de volksmassa’s, om haar overwegende meerderheid, want men kan toch niet aannemen, dat de geheime stemming speciaal ten gerieve van de contrarevolutionaire minderheid wordt ingevoerd!

Wie terroriseert dus het volk? Het antwoord is duidelijk: de bureaucratie. Met de geheime stemming denkt zij de werkenden voor haar zelf te beschermen. Stalin heeft dat tamelijk openlijk toegegeven. Op de vraag: “Waarom zijn de geheime verkiezingen noodzakelijk?”, antwoordde hij woordelijk: “Omdat wij aan de sovjetmensen de volle vrijheid willen geven voor diegenen te stemmen, die zij kiezen willen”. Wij vernemen op deze wijze van Stalin, dat thans de “sovjetmensen” niet voor diegenen kunnen stemmen, die zij kiezen willen. “Wij” echter denken hun deze mogelijkheid nog te geven. Wie zijn deze “wij”, die de vrijheid van stemmen toestaan of ook niet kunnen toestaan? Dat is de laag, in wier naam Stalin spreekt en handelt de bureaucratie. Stalin zou er slechts aan behoeven toe te voegen, dat zijn belangrijke bekentenis evengoed voor de partij als voor de staat geldt en dat in het bijzonder hijzelf de post van algemeen secretaris krachtens hetzelfde systeem bekleedt, dat de partijleden niet toestaat diegenen te kiezen, die zij willen kiezen. Reeds op zichzelf genomen is de zin: “Wij willen de sovjetmensen geven” veel belangrijker dan alle grondwetten, die Stalin ooit zal schrijven, want deze korte zin is reeds een complete grondwet, bovendien een volkomen reële en niet fictieve.

Als destijds de Europese bourgeoisie, ziet zich thans de sovjetbureaucratie gedwongen naar de geheime stemming te grijpen om tenminste voor een deel het staatsapparaat, dat zij “volgens het beginsel van de private eigendom” exploiteert, van de corruptie te zuiveren, die zijzelf veroorzaakt. Het overkwam aan Stalin terloops dit motief van de hervorming te bespreken. “Bij ons zijn er niet weinig instellingen”, zei hij tot Howard, “die slecht werken... De geheime verkiezingen in de Sovjet-Unie zullen in de handen van de bevolking een zweep tegen de slecht werkende machtsorganen zijn”. Een tweede merkwaardige bekentenis! Nadat de bureaucratie met eigen handen de socialistische maatschappij geschapen heeft, heeft zij behoefte aan... de zweep. En niet alleen, omdat de machtsorganen “slecht werken”, doch voornamelijk ook, omdat deze door alle kwalen van de ongecontroleerde klieken volkomen weggevreten zijn.

Reeds in 1928 schreef Rakovski naar aanleiding van meerdere aan het licht gekomen gevallen van verschrikkelijke bureaucratische demoralisatie: “Het meest karakteristieke en gevaarlijkste van de toenemende vloed van schandalen in de passiviteit der massa’s, van de communisten zelfs meer dan van de partijloze, tegenover de uitingen van ongehoorde willekeur, waarvan de arbeiders zelf getuigen waren. Tengevolge van vrees voor de machthebbers, of eenvoudig tengevolge van politieke onverschilligheid gingen zij er zonder protest overheen of beperkten zich tot mopperen”. In de daarna verlopen acht jaren werd de toestand nog onvergelijkelijk erger. De alleenheerschappij van Stalin verhief familie, begunstiging, willekeur, teugelloosheid, verduistering en omkoping tot regeringssysteem. De rotheid van het apparaat, die overal aan de dag trad, bedreigde tenslotte zelfs het bestaan van de staat als bron van de macht, van de inkomens en privileges der heersende laag. Een hervorming was nodig. Geschrokken van het werk van zijn handen wendt de Kremlintop zich tot de bevolking met de kreet te helpen hem te zuiveren en het regeringsapparaat in orde te brengen.

Democratie zonder politiek

Terwijl de bureaucratie het volk om de reddende zweep verzoekt, stelt zij echter een ultimatieve voorwaarde: immers geen politiek. Deze geheiligde functie moet zoals tot nu toe monopolie van de “leider” blijven. Op de netelige vraag van de Amerikaanse journalist betreffende de partijen, antwoordde Stalin: “Zodra er geen klassen zijn, zodra de grenzen tussen de klassen uitgewist worden (“er zijn geen klassen” — “de grenzen tussen de — niet bestaande — klassen worden uitgewist”. L.T.) blijft er alleen nog een klein, doch niet principieel onderscheid tussen de verschillende tussenlagen van de socialistische maatschappij, kan er geen voedingsbodem voor de schepping van elkaar bestrijdende partijen zijn. Waar er geen meerdere klassen zijn, kunnen er ook geen meerdere partijen zijn, want de partij is een deel van de klasse” Ieder woord een fout, soms zelfs twee!

Volgens Stalin zijn de klassengrenzen scherp getrokken lijnen en past bij iedere klasse in iedere gegeven periode slechts een partij. De marxistische leer van de klassennatuur der partijen is hier een belachelijke bureaucratische karikatuur geworden: de politieke dynamiek wordt uit het historische proces geheel verbannen — in het belang van de administratieve orde. In werkelijkheid is een voorbeeld, waar bij een klasse slechts een politieke partij past, in de gehele politieke geschiedenis niet te vinden. De klassen zijn niet gelijkvormig, zijn verscheurd door innerlijke tegenstellingen en zelfs tot de oplossing van gemeenschappelijke taken gaan zij niet anders over dan door de innerlijke strijd der tendensen, groeperingen en partijen. Met zekere beperkingen kan men toegeven, dat “de partij een deel der klasse is”. Daar echter een klasse vele “delen” heeft — dezen zien vooruit, anderen achteruit — kan een en dezelfde klasse meerdere partijen vormen. Om dezelfde reden kan een partij op delen van meerdere klassen steunen.

Opmerkenswaardig is dat deze schandelijke fout van Stalin geen enkele zin heeft, want met betrekking tot de Sovjet-Unie gaat hij immers van de bewering uit, dat er daar in het geheel geen klassen zijn. Van welke klasse vormt dan de WKP [Een fout? Bedoeld is de Communistische Partij] een deel — na de opheffing van alle klassen? Bij zijn onvoorzichtig uitstapje op het terrein van de theorie bewees Stalin meer dan hij bewijzen wilde. Uit zijn argumentatie blijkt niet, dat er in de Sovjet-Unie geen verschillende partijen kunnen zijn, doch dat er in het geheel geen partij is: waar geen klassen zijn, daar is voor politiek zeer zeker geen plaats. Maar van deze wet maakt Stalin een beminnelijke uitzondering ten gunste van de partij, wier algemeen secretaris hij is.

De onhoudbaarheid van Stalins theorie van de partijen blijkt het best uit de geschiedenis van de arbeidersklasse. Ofschoon deze volgens haar sociale structuur zonder twijfel de minst ongelijkvormige van alle klassen van de kapitalistische maatschappij is, voert het aanwezig zijn van dergelijke “tussenlagen”, zoals de arbeidersaristocratie en de met haar verbonden arbeidersbureaucratie, tot de schepping van reformistische partijen, die onvermijdelijk een werktuig van de burgerlijke heerschappij worden. Of van het standpunt van Stalins leer van het maatschappelijke leven het onderscheid tussen de arbeidersaristocratie en de proletarische massa een “principieel” of slechts een “gering” is, dat is volkomen onverschillig; doch juist uit dit onderscheid groeide destijds de noodzakelijkheid van de schepping der Derde Internationale. Men kan aan de andere kant er niet aan twijfelen, dat de structuur der sovjetmaatschappij veel ongelijkvormiger en samengestelder is dan de structuur van het proletariaat van de kapitalistische landen. Daardoor kan zij voldoende voedingsbodem voor meerdere partijen geven.

In werkelijkheid interesseert Stalin niet de sociologie van Marx, doch het monopolie van de bureaucratie. Dat is volstrekt niet hetzelfde. Iedere arbeidersbureaucratie, ook wanneer zij niet de staatsmacht beheerst, is geneigd te vinden dat in de arbeidersklasse voor oppositie geen “voedingsbodem” aanwezig is. De leiders van de Britse Labour Party jagen de revolutionairen uit de vakverenigingen met de motivering, dat in de rijen van de “enige” arbeidersklasse geen plaats voor partijenstrijd is. Precies hetzelfde vertegenwoordigen de heren Vandervelde, Leon Blum, Jouhaux, enz. Deze wijze van handelen is niet door de metafysica (leer van het bovenzinnelijke) der eenheid, doch door de egoïstische belangen van de bevoorrechte klieken gedicteerd. De sovjetbureaucratie is onvergelijkelijk machtiger, rijker en zekerder van zichzelf dan de arbeidersbureaucratie van de burgerlijke staten. De zeer bekwame arbeiders genieten in de Sovjet-Unie voorrechten, zoals de hoogste arbeiderscategorieën in Europa en Amerika ze niet kennen. Deze dubbele laag: de bureaucratie, steunend op de arbeidersaristocratie regeert juist het land. De thans heersende partij der Sovjet-Unie is niets anders dan de politieke machine van de bevoorrechte laag. De stalinbureaucratie heeft iets te verliezen en niets meer te winnen. Zij is niet van plan af te staan wat zij bezit. De “voedingsbodem” wil zij ook verder voor haar alleen behouden.

Weliswaar bezat ook de bolsjewistische partij in de eerste periode van het sovjettijdperk de monopoliepositie in de staat. Doch deze beide verschijnselen gelijkstellen, betekent schijn voor wezen nemen. In de jaren van de burgeroorlog, onder buitengewoon moeilijke historische omstandigheden, zag de partij van de bolsjewieken zich gedwongen, tijdelijk de andere partijen te verbieden, niet omdat voor haar geen “voedingsbodem” voorhanden was in dit geval zou het immers ook niet nodig geweest zijn ze te verbieden — doch omgekeerd juist omdat voor haar een voedingsbodem aanwezig was: dat maakte haar immers gevaarlijk. De partij verklaarde de massa’s openlijk wat zij deed, want aan iedereen was het duidelijk dat het om de verdediging van de geïsoleerde revolutie tegen levensgevaren ging. Thans verbergt de bureaucratie de sociale werkelijkheid des te meer, hoe brutaler zij haar voor haar voordeel uitbuit. Als het waar zou zijn, dat het rijk van het socialisme reeds aangebroken en de voedingsbodem voor politieke partijen verdwenen is, dan behoeft men haar niet meer te verbieden. Er zou slechts overblijven, overeenkomstig het program, “vrijheidsbeperkingen van welke aard dan ook” af te schaffen. Doch de bureaucratie staat niemand toe over een dergelijke grondwet een woord te zeggen. De innerlijke leugen van het gehele gebouw springt in het oog!

Teneinde te trachten de natuurlijke twijfel van zijn toehoorder weg te nemen, voerde Stalin een nieuwe gedachte aan: “Kandidaten zullen niet alleen door de communistische partij gesteld worden, doch ook door alle mogelijke partijloze organisaties. Daarvan zijn er bij ons honderden” Elke tussenlaag (van de sovjetmaatschappij) kan haar bijzondere belangen hebben en ze door de aanwezige verschillende maatschappelijke organisaties reflecteren (uitdrukken?)”. Juist om deze reden zal immers de nieuwe sovjetgrondwet de “meest democratische grondwet van alle op de wereld bestaande” zijn.

Deze spitsvondige redenering is niet beter dan de anderen. De belangrijkste “tussenlagen” der sovjetmaatschappij zijn de toppen der bureaucratie, haar middelste en onderste laag, de arbeidersaristocratie, de kolchozaristocratie, de middelste lagen der arbeidersmassa, de middelste lagen der kolchozboeren, de op zichzelf staande boeren, de onderste arbeiders- en boerenlagen, die in het lompenproletariaat overgaan, de bjesprisorni [Thuislozen], de prostituees, enz. Wat de maatschappelijke organisaties van de Sovjet-Unie betreft — vakverenigingen, coöperaties, cultuur- en sportverenigingen, e.a., zij vertegenwoordigen geenszins de belangen van verschillende “tussenlagen”, want zij hebben allen een en dezelfde hiërarchische (volgens de rangorde) structuur: zelfs in de gevallen, waarin de organisaties op niet-bevoorrechte kringen steunen, zoals bv. bij de vakverenigingen en coöperaties, spelen daarin uitsluitend vertegenwoordigers van de bevoorrechte toppen een actieve rol, en het laatste woord heeft steeds de “partij”, d.w.z. de politieke organisatie van de commanderende laag. De deelname van de onpolitieke organisaties aan de verkiezingsstrijd loopt daarom op niets anders uit, dan op de concurrentie van verschillende bureaucratische klieken binnen de door het Kremlin aangegeven grenzen. De heersende top beoogt op deze wijze enige voor hem verborgen geheimen te weten te komen en zijn regiem te verjongen, zonder daarbij politieke strijd toe te laten, die zich onvermijdelijk tegen hem zelf richten zou.

De historische betekenis van de nieuwe grondwet

In de persoon van haar meest gezaghebbende leider bewijst de bureaucratie opnieuw, hoe weinig zij van de historische tendensen begrijpt, krachtens welke zij zich beweegt. Als Stalin zegt, dat het onderscheid tussen de tussenlagen van de sovjetmaatschappij “gering, en niet principieel” is, dan heeft hij klaarblijkelijk het feit op het oog, dat afgezien van de op zichzelf staande boeren, die ook thans nog Tsjecho-Slowakije zouden kunnen koloniseren, alle overige “tussenlagen” op de onder staatsbeheer gebrachte of gecollectiviseerde productiemiddelen steunen. Dat is niet te bestrijden! Doch tussen de collectieve, d.w.z. groepeneigendom in de landbouw en de genationaliseerde eigendom in de industrie blijft nog een “principieel” onderscheid bestaan: het kan in de toekomst nog heel wat last veroorzaken. Wij willen hier echter deze belangrijke kwestie niet gaan verklaren. Thans komt een veel ingrijpender betekenis toe aan dat onderscheid tussen de “tussenlagen”, dat niet door haar verhouding tot de productiemiddelen, doch tot de gebruiksartikelen bepaald is. De verdelingssfeer is natuurlijk slechts een “bovenbouw” van de productiesfeer. Doch voor het dagelijkse leven der mensen is juist de verdelingssfeer van doorslaggevende betekenis. Vanuit het gezichtspunt van de eigendom aan de productiemiddelen is het onderscheid tussen een maarschalk en een werkster, tussen de leider van een trust en een ongeschoolde arbeider, tussen de zoon van een volkscommissaris en een bjesprisorni geen “principieel”. Doch de enen leven in vorstelijke woningen, beschikken over meerdere landhuizen op verschillende plaatsen van het land, rijden in de beste auto’s en hebben reeds lang vergeten hoe men zijn schoenen poetst; de anderen wonen dikwijls in een houten barak, zonder tussenmuren, leiden een half hongerbestaan en poetsen hun schoenen alleen daarom niet, omdat zij op blote voeten lopen. Voor de hoge beambten is dit onderscheid slechts “gering”, d.w.z. geen aandacht waard. Voor de ongeschoolde arbeider schijnt het niet zonder reden een “principieel” te zijn.

Naast de terroristen zijn in de Sovjet-Unie de dieven een object der dictatuur, volgens Molotovs woorden. Doch reeds de overvloed van mensen van dit beroep is een zeker teken van de in de maatschappij heersende nood. Waar het materiële niveau der overweldigende meerderheid nog zo laag is, dat de eigendom aan brood en schoenen door neerschieten beschermd moet worden, daar klinken de redevoeringen van zogenaamd verwezenlijkt socialisme als gemene hoon op de mensen!

In een werkelijk gelijkvormige maatschappij, waar de normale behoefte van de burgers zonder twist of strijd bevredigd wordt, zou niet slechts een bonapartistisch absolutisme, doch ook een bureaucratie in het algemeen ondenkbaar zijn. De bureaucratie is geen technische, doch een sociale categorie. Iedere bureaucratie ontstaat en handhaaft zich ten gevolge van de ongelijkvormigheid van de maatschappij, ten gevolge van de belangentegenstellingen en van de innerlijke strijd. Zij regelt de sociale tegenstellingen in het belang van de bevoorrechte klassen of lagen en strijkt daarvoor bij de werkenden een geweldige rente op. Dit is juist de functie, die ondanks de grote omwenteling in de eigendomsverhoudingen met cynisme en niet zonder succes ook verder de sovjetbureaucratie uitoefent.

Zij kwam op met de NEP [Nieuwe Economische Politiek], doordat zij zich de tegenstelling tussen de koelakken en NEP-lieden aan de ene kant, de arbeiders en arme boeren aan de andere kant ten nutte maakte. Toen de versterkte koelak de hand naar de bureaucratie zelf uitstrekte, was deze ter wille van de zelfverdediging gedwongen, onmiddellijk op de onderste lagen te steunen. In de jaren van de strijd tegen de koelakken (1929-1932) was de bureaucratie het zwakst. Juist daarom ging zij met enorme ijver over tot de vorming van de arbeiders- en kolchozaristocratie: schreiende differentiatie van het arbeidsloon, premies, orden en dergelijke maatregelen meer, die voor één derde door de economische noodzakelijkheid opgeroepen zijn, voor twee derden echter door de politieke belangen van de bureaucratie. Op deze nieuwe, zich steeds verder verdiepende sociale tegenstelling, verhief zich de regerende kaste tot haar huidige bonapartistische hoogten.

In het land, waar de lava van de revolutie nog niet koud geworden is, zijn de bevoorrechten zeer benauwd voor de eigen privileges, vooral ten aanzien van de algemene nood. De bovenste sovjetlagen hebben voor de massa een zuiver burgerlijke angst. Stalin levert voor de groeiende privileges van de heersende laag de “theoretische” rechtvaardiging met behulp van de Komintern en beschermt de sovjetaristocratie voor de ontevredenheid met de hulp der concentratiekampen. Stalin is de onbetwiste leider van de bureaucratie en van de arbeidersaristocratie. Slechts met deze “tussenlagen” staat hij voortdurend in verbinding. Slechts uit deze kringen stamt de oprechte “verafgoding” van de leider. Dat is het wezen van het huidige politieke systeem der Sovjet-Unie.

Opdat deze mechaniek echter behouden blijft, moet Stalin zich van tijd tot tijd aan de kant van het “volk” tegen de bureaucratie plaatsen, natuurlijk met zwijgende toestemming van de laatste. Hij is zelfs gedwongen in de onderste lagen een zweep tegen de misbruiken in de bovenste te zoeken. Dat is, zoals reeds gezegd, één van de motieven voor de grondwetshervorming. Er is nog een ander, niet minder belangrijke.

De nieuwe grondwet schaft de Sovjets af en lost de arbeiders dus in de algemene massa van de bevolking op. Politiek hebben de Sovjets weliswaar reeds lang iedere betekenis verloren. Doch met het toenemen van de nieuwe sociale tegenstellingen en met het ontwaken der nieuwe generatie zouden zij weer hebben kunnen opleven. In de eerste plaats was het natuurlijk zaak zich voor de Sovjets in de steden te hoeden, met haar groeiend aandeel van frisse en veeleisende jongcommunisten. In de steden springt het contrast van luxe en nood al te duidelijk in het oog. De eerste zorg van de sovjetbureaucratie is zich te ontdoen van de Sovjets van arbeiders en Rode Armisten.

Ondanks de collectivisatie is de materiële en culturele tegenstelling tussen stad en land nauwelijks aangetast. Het boerendom is nog steeds zeer achterlijk en verspreid. Sociale tegenstellingen zijn er ook binnen de kolchozen en tussen de kolchozen. Met de ontevredenheid van het dorp speelt de bureaucratie het veel gemakkelijker klaar. Zij kan niet zonder succes de kolchozboeren tegen de arbeiders uit de steden uitspelen. Het protest van de arbeiders tegen de groeiende sociale ongelijkheid met de moeilijkheden van de achterlijke massa’s van het dorp te verstikken, dat is de voornaamste betekenis van de nieuwe grondwet, waarvan zowel Stalin als Molotov natuurlijk niets aan de wereld verteld hebben. Het bonapartisme steunt, terloops gezegd, steeds op het dorp tegen de stad. Stalin blijft ook op dit punt in de traditie.

De goedleerse filisters van het slag van Webb zagen niet het grote onderscheid tussen het bolsjewisme en het tsarisme tot 1923, in de plaats daarvan erkenden zij volkomen de “democratie” van het Stalinregiem. Geen wonder: deze heren waren hun leven lang ideologen van de arbeidersbureaucratie. In werkelijkheid verhoudt zich het sovjetbonapartisme tot de sovjetdemocratie als het burgerlijke bonapartisme of zelfs het fascisme tot de burgerlijke democratie. Zowel het ene als het ander ontstond op gelijke wijze uit de verschrikkelijke nederlagen van het wereldproletariaat. Zowel het ene als het andere zal bij de eerste overwinning van dat proletariaat ineenstorten.

Het bonapartisme kan, zoals de geschiedenis bewijst, uitstekend overweg met het algemene en zelfs geheime kiesrecht. Het democratische ritueel van het bonapartisme is het plebisciet. Van tijd tot tijd wordt aan de burgers de vraag voorgelegd: voor of tegen de leider? Van zijn kant treft de leider maatregelen, opdat de kiezer de revolverloop aan de slaap voelt. Sedert de tijd van Napoleon III, die thans als een provinciale dilettant verschijnt, heeft deze techniek een ongeachte ontplooiing bereikt, zoals de onlangs door Goebbels op touw gezette campagne bewijst. De nieuwe grondwet moet dus juridisch het bouwvallig geworden sovjetregiem liquideren en het door een bonapartisme op plebiscitaire grondslag vervangen.

De taken der voorhoede

Op de gedachtegang van Stalin doorredenerend, antwoordde Molotov de redacteur van Le Temps, dat de kwestie van de partijen in de Sovjet-Unie “niet actueel was, voor zover bij ons de zaak over het algemeen tot aan de volkomen liquidatie ... der klassen gekomen is”. Welk een juistheid van gedachten en terminologie. In 1931 werd de “laatste kapitalistische klasse, het koelakkendom”, geliquideerd en in 1936 is het “over het algemeen gekomen” tot de liquidatie der klassen. Hoe het ook zij, de kwestie van de partijen is voor Molotov “niet actueel”. Geheel anders echter zien de arbeiders het, die vinden dat de bureaucratie, terwijl zij met de ene hand de uitbuitersklassen onderdrukt, met de andere haar opstanding voorbereidt. Voor deze ontwikkelde arbeiders is de kwestie van een eigen, van de bureaucratie onafhankelijke partij, de actueelste van alle vragen. Stalin en Molotov begrijpen dat zeer goed: niet voor niets sloten zij in de laatste maanden uit de zogenaamde WKP enige tienduizenden bolsjewiek-leninisten uit, d.w.z. in het wezen der zaak een gehele revolutionaire partij.

Toen de redacteur van Le Temps beleefd een vraag betreffende fracties en haar eventuele verandering in zelfstandige partijen stelde, antwoordde Molotov met de hem eigen vindingrijkheid: “In de partij ... zijn pogingen ter schepping van bijzondere fracties ondernomen ... sedert enige jaren echter is de toestand nu grondig veranderd en de communistische partij is werkelijk één.” Het best, had hij er aan kunnen toevoegen, dat bewijzen de ononderbroken zuiveringen en concentratiekampen. Doch het illegale aanwezig zijn van de oppositionele partij betekent niet haar niet aanwezig zijn: het is slechts een zeer zware vorm van het zijn. Gevangennemingen kunnen volkomen nuttig blijken te zijn tegen partijen van een van het toneel verdwijnende klasse: dat heeft de revolutionaire dictatuur van 1917-1923 voldoende bewezen. Doch gevangennemingen tegen de revolutionaire voorhoede zullen de overleefde bureaucratie niet redden, die volgens haar eigen bekentenis de “zweep” nodig heeft.

Leugen is het, driemaal leugen, dat in de Sovjet-Unie het socialisme verwezenlijkt zou zijn. De bloei van het bureaucratisme is er een barbaars bewijs voor, dat men nog ver van het socialisme verwijderd is. Zolang de productiviteit van de arbeid in de Sovjet-Unie nog vele malen lager is dan de in de ontwikkelde kapitalistische landen, zolang het volk niet uit de nood komt, zolang er een verbitterde strijd woedt om de gebruiksartikelen, zolang de zich afzonderende bureaucratie ongestraft met de sociale tegenstellingen spelen kan, zolang zal het gevaar van het burgerlijke herstel in volle sterkte blijven bestaan. Thans, bij toenemende ongelijkheid op de grondslag der economische successen, is het gevaar zelfs nog gegroeid. Daarin en ook alleen daarin ligt de rechtvaardiging voor de noodzakelijkheid van de staatsmacht. Doch de bureaucratisch ontaarde staat is zelf het voornaamste gevaar voor de socialistische toekomst geworden. De ongelijkheid tot de in het tegenwoordige stadium economisch onvermijdelijke mate terug te brengen en de weg banen voor de socialistische gelijkheid kan slechts door de actieve politieke controle van de werkenden geschieden, te beginnen met haar voorhoede. De wederopstanding van de bolsjewistische partij als tegenwicht tegen de partij der bonapartisten, is de sleutel voor alle overige moeilijkheden en taken.

Op de weg naar het doel moet men het verstaan zich van de reële mogelijkheden te bedienen, die zich in iedere etappe voordoen. Illusies over de stalinistische grondwet zijn natuurlijk niet op haar plaats. Doch even ontoelaatbaar zou het zijn haar als een onbeduidende kleinigheid af te doen. De bureaucratie loopt het risico der hervorming niet vrijwillig, doch noodgedwongen. De geschiedenis kent zo menig voorbeeld hoe een bonapartistische dictatuur, die ter wille van haar heil tot “liberale” hervormingen haar toevlucht nam, zich nog verder verzwakte. Terwijl zij het bonapartisme bloot legt, schept de nieuwe grondwet een halflegale dekking voor de strijd tegen het bonapartisme. De wedstrijd der bureaucratische klieken kan voor bredere politieke strijd baan maken. De zweep tegen de “slecht werkende machtsorganen” kan een zweep tegen het bonapartisme worden. Alles hangt van de graad der activiteit van de ontwikkelde elementen der arbeidersklasse af.

De bolsjewiek-leninisten moeten van nu af aan alle veranderingen van de grondwetshervorming met aandacht gadeslaan, zorgvuldig de ervaring van de eerst komende verkiezingen bestuderen. Het is zaak te leren zich van de wedstrijd der verschillende “maatschappelijke organisaties” in het belang van het socialisme te bedienen. Men moet het verstaan de strijd ook op de grondslag van het plebisciet op te nemen. De bureaucratie vreest de arbeiders, des te dapperder en breder moet de strijd in hun midden ontplooid worden. Het bonapartisme heeft angst voor de jeugd, daarom is het zaak haar onder de vaan van Marx en Lenin aaneen te sluiten. Van de avonturen van de individuele terreur, van de methode van vertwijfelden, moet men de voorhoede der jonge generatie op de brede weg der wereldrevolutie voeren. Men moet nieuwe bolsjewistische kaders bouwen, die het rottende bureaucratische regiem zullen aflossen.

16 april 1936.