Geschreven: 31 december 1932
Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 20. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, februari 2008
Zie ook: Lenin: ‘Laatste testament’ - Brieven aan het congres Trotski: Levensbeschrijving van Lenin - Platform van de Verenigde Oppositie - Voor kwaliteit — voor cultuur! - Stalinisme en bolsjewisme |
Onderstaand artikel werd in 1932 geschreven, naar aanleiding van een boek van Ludwig over Stalin, waarin de schrijver zich had geleend tot misvorming van de waarheid. Nu de opvolgers van Stalin, zijn vroegere bondgenoten, er tenslotte toe zijn overgegaan het testament van Lenin bekend te maken, dat in de USSR ten tijde van het leven van Stalin een verboden document was, een document waarvan het bezitten of de verspreiding de doodstraf met zich bracht, achten wij het nuttig, dat deel van het artikel van Trotski te publiceren waarin de geschiedenis wordt verhaald van het wegmoffelen van dit document en waarin de betekenis wordt bestudeerd van een van de laatste geschriften van Lenin.
In zijn werk over Stalin blijft Ludwig, evenals in zijn boek over Mussolini, “buiten de politiek”. Dat belemmert zijn werken niet in het minst politieke wapens te worden. Wapens voor wie? In het ene geval voor Mussolini, in het andere voor Stalin en zijn groep. De natuur verafschuwt het luchtledige. Als Ludwig zich niet met politiek bezighoudt, wil dat niet zeggen dat de politiek zich niet met Ludwig bezig houdt.
Toen ik, ongeveer drie jaar geleden, mijn levensbeschrijving publiceerde, schreef de officiële, thans overleden Sovjetschrijver Pokrowsky: “Wij moeten onmiddellijk op dit boek antwoorden. Mogen onze jonge geleerden zich aan het werk zetten om alles te weerleggen wat kan worden weerlegd, enz.” Maar het is opvallend dat niemand, absoluut niemand heeft geantwoord. Er viel niets te weerleggen en men kon niemand vinden die in staat was een boek te schrijven dat lezers zou vinden.
Omdat een frontaanval onmogelijk was gebleken, werd het noodzakelijk zijn toevlucht te zoeken tot een omweg. Ludwig is, natuurlijk, geen historicus van de stalinistische school. Hij is een psycholoog, een onafhankelijk portretschilder. Een volledig aan de politiek vreemde schrijver kan echter zelfs het meest geschikte middel worden voor het verspreiden van ideeën die anders niet de steun van een bekende naam zouden weten te vinden.
Terwijl hij een getuigenis van Karl Radek aanhaalt, maakt Emil Ludwig melding van de volgende, volgens Radek voorgevallen episode:
“Na de dood van Lenin waren wij gezamenlijk verenigd, negentien leden van het Centraal Comité, en wij wachtten in spanning af wat onze heengegane leider ons uit zijn graftombe zou hebben te zeggen. De weduwe van Lenin stelde ons zijn brief ter hand. Stalin las hem voor. Niemand reageerde tijdens het voorlezen. Toen men aan de passage met betrekking tot Trotski kwam, waarin wordt gezegd: “Zijn niet-bolsjewistisch verleden is niet toevallig”, onderbrak deze de lezing en vroeg: “Wat zegt hij daar?” De zin werd herhaald. Het waren de enige woorden die werden gesproken op dit plechtige ogenblik.”
En daarna maakt Ludwig, in zijn hoedanigheid van analyticus en niet van verteller, op eigen gezag de volgende opmerking: “Een verschrikkelijk ogenblik, waarop het hart van Trotski heeft moeten ophouden te slaan. Deze zin samengesteld uit zes woorden heeft de loop van zijn leven bepaald”.
Hoe eenvoudig schijnt het, de sleutel tot de raadselen der geschiedenis te vinden! Deze zo hoogdravende regels van Ludwig zouden mij het geheim van mijn lot hebben onthuld als... als deze geschiedenis van Radek-Ludwig niet van A tot Z onjuist was gebleken, onjuist in de grote dingen en in de kleine, in dat wat van belang is en in dat wat van geen enkel belang is.
Om te beginnen werd het testament van Lenin niet twee jaar voor zijn dood geschreven, zoals onze schrijver elders beweert, maar een jaar... Het droeg de datum 4 januari 1923. Lenin stierf 21 januari 1924. Zijn politieke leven kwam, in maart 1923 volledig tot stilstand. Ludwig spreekt alsof het testament nooit in extenso gepubliceerd was geweest. In werkelijkheid is het tientallen keren in alle talen van de wereldpers herdrukt. De eerste officiële voorlezing van het testament in het Kremlin had plaats, niet in een zitting van het Centraal Comité, zoals Ludwig schrijft, maar in de Raad der ouden van het dertiende Congres van de Partij, op 22 maart 1924. Niet Stalin heeft het testament voorgelezen, maar Kamenev, in zijn permanente hoedanigheid toen van voorzitter van de centrale instellingen van de Partij. En tenslotte — wat het belangrijkste is — heb ik de voorlezing niet door een verwarde uitroep onderbroken, om de zeer goede reden dat er absoluut geen plaats was om deze te maken.
Deze woorden, die Ludwig schreef onder het dictaat van Radek, komen in de tekst van het testament niet voor. Zij zijn een doodeenvoudig verzinsel. Hoe ongelofelijk dat ook mag schijnen, dit zijn toch de feiten.
Als Ludwig zich niet zo weinig had bekommerd om de werkelijke grondslagen van zijn psychologische monsters, zou hij, zonder moeite, in het bezit hebben kunnen komen van de nauwkeurige tekst van het testament, de feiten en de noodzakelijke data hebben vastgesteld, en aldus deze ellendige fouten hebben vermeden, waarvan zijn werk over het Kremlin en de bolsjewieken ongelukkigerwijs vol is.
Het document dat het testament van Lenin wordt genoemd, is op twee afzonderlijke tijdstippen met een tussenruimte van tien dagen geschreven: 25 december 1922 en 4 januari 1923. Aanvankelijk kenden slechts twee personen het bestaan ervan. De stenograaf M. Woleditsjeva, aan wie het word gedicteerd, en de vrouw van Lenin, N. Kroepskaja. Zolang er een vleugje hoop bleef, Lenin te zien herstellen, bewaarde Kroepskaja het document achter slot en grendel. Na de dood van Lenin, kort voor het dertiende Congres, stelde zij het secretariaat van het Centraal Comité het testament ter hand, opdat het ter gelegenheid van het Congres ter kennis van de Partij zou worden gebracht, waarvoor het bestemd was.
In die tijd bevond het partijapparaat zich op semi-officiële wijze in handen van de trojka (het drietal) Zinovjev, Kamenev, Stalin, in werkelijkheid reeds in handen van Stalin. De trojka sprak zich op besliste wijze tegen de voorlezing van het testament tijdens het congres, om beweegredenen die allesbehalve moeilijk te begrijpen zijn.
Kroepskaja bleef evenwel aandringen. Op dat tijdstip had de discussie achter de schermen plaats. De kwestie werd voor een vergadering van de oudste leden van het Congres gebracht, dat wil zeggen voor de hoofden van de delegaties van de provincies. Het was daar dat de oppositionele leden van het Centraal Comité, en ikzelf onder hen, voor het eerst van het bestaan van het testament hoorden. Nadat een besluit was genomen dat niemand de aantekeningen mocht maken, begon Kamenev met luide stem de tekst voor te lezen. Onder de luisteraars was de spanning uitermate groot. Maar, voor zover ik mij de dingen kan herinneren, moet ik zeggen dat zij, die reeds de inhoud van het document kenden, bij verre het meest ongerust waren.
De trojka liet door een van zijn mensen een resolutie aanbieden, waarover reeds een voorafgaand akkoord met de leiders van de provincies bestond: het document zou afzonderlijk aan elke delegatie op een werkzitting worden voorgelezen, niemand zou aantekeningen mogen maken; op de voltallige zitting van het Congres zou het testament niet worden vermeld. Met de beleefde volharding, die een van de kenmerken van haar karakter was, bleef Kroepskaja volhouden dat dit een flagrante schending van de wil van Lenin was, aan wie men niet het recht kon weigeren om de Partij zijn laatste waarschuwingen voor te leggen. Maar de leden van de Raad van ouden, gebonden door een fractiediscipline, verzetten zich hardnekkig; de resolutie van de trojka werd met grote meerderheid van stemmen aangenomen.
Teneinde de betekenis te vatten van deze mystieke en mythische “zes woorden” die geacht worden mijn lot te hebben bepaald, is het noodzakelijk bepaalde omstandigheden uit het verleden en van tegenwoordig in herinnering te roepen. Reeds tijdens de periode van de hartstochtelijke discussies in verband met de Oktoberrevolutie, hadden bepaalde “oude bolsjewieken” van de rechtervleugel meer dan eens met ergernis onderstreept, dat Trotski uiteindelijk een bolsjewiek van recente datum was. Lenin verzette zich altijd tegen hen. Trotski had sinds land begrepen dat een eenheid met de mensjewieken onmogelijk was, zie hij bijvoorbeeld op 14 november 1917, en “sindsdien is er geen betere bolsjewiek dan hij.” In de mond van Lenin hadden deze woorden een betekenis. Twee jaar later, toen Lenin in een brief aan de buitenlandse communisten de omstandigheden uiteenzette waaronder het bolsjewisme zich had ontwikkeld, hoe er meningsverschillen en scheuringen waren, deed hij opmerken dat op het beslissende ogenblik, op het ogenblik van de machtsverovering en de schepping van de Sovjetrepubliek, het bolsjewisme zich verenigd had getoond en alles had aangetrokken wat tot het beste onder de stromingen van de socialistische gedachte die het bolsjewisme na stonden, behoorde.
Er bestond, noch in Rusland noch in het buitenland, een strooming die dichter bij het bolsjewisme stond dan die welke ik tot in 1917 vertegenwoordigde. Mijn aansluiting bij Lenin was voorbestemd door de logica van de ideeën en de logica der gebeurtenissen. Op het beslissende ogenblik trok het bolsjewisme “alles wat tot het beste” in de stromingen behoorde, “die het na stonden” aan. Dat was de mening van Lenin over de situatie. Ik heb geen enkele reden dit te betwisten.
Ten tijde van onze discussies — die twee maanden duurden — over het vakbondsvraagstuk (wintter 1920-1921) trachten Stalin en Zinovjev opnieuw, geruchten in omloop te brengen over het niet-bolsjewistische verleden van Trotski. In antwoord daarop herinnerden de onstuimigste leiders van het tegenovergestelde kamp Zinovjev aan zijn gedrag tijdens de periode van de Oktoberopstand. Aan dit alles terugdenkend op zijn sterfbed, en zich afvragend hoe zich de verhoudingen in de partij zonder hem zouden kristalliseren, kon Lenin niet nalaten te voorzien dat Stalin en Zinovjev zouden trachten mijn niet-bolsjewistisch verleden te gebruiken om de oude bolsjewieken tegen mij te mobiliseren. Het testament poogt o.a. dit gevaar gelijkelijk af te weren. Ziehier wat hij onmiddellijk na zijn kenschetsing van Stalin en van Trotski zei: “Ik zal hierna niet de andere leden van het Centrale Comité naar hun persoonlijke bekwaamheden karakteriseren. Ik wil er slechts aan herinneren, dat de Oktoberrevolutie van Zinovjev en Kamenev klaarblijkelijk niet toevallig was, maar dat zij hun nauwelijks meer persoonlijk kan worden verweten, zomin als het niet-bolsjewisme aan kameraad Trotski.”
Deze opmerking, dat de Oktoberepisode niet toevallig was, wordt gemaakt met een duidelijk omlijnd doel: de Partij ervoor te waarschuwen, dat het in kritieke omstandigheden Zinovjev en Kamenev opnieuw aan standvastigheid zou kunnen ontbreken. In elk geval staat deze waarschuwing niet in verband met de opmerking betreffende Trotski. Wat hem betreft wordt eenvoudig aangeraden zijn vroeger niet-bolsjewisme niet als argument ad hominem (met betrekking tot zijn persoon) te gebruiken. Dientengevolge had ik geen reden de vraag te stellen die Radek mij toeschrijft. De hypotheses van Ludwig met betrekking tot mijn hartkloppingen vallen evenzeer in het water. Het testament, geschreven om het werk van de Partij te leiden, schiep voor mij niet de minste moeilijkheid.
Zoals wij verderop zullen zien, streefde het een precies tegenovergesteld doel na.
Het voornaamste deel van het testament, dat twee getypte bladzijden omvat, is gewijd aan het kenschetsen van de wederzijdse verhoudingen tussen Stalin en Trotski, de twee “meest opvallende leden van het huidige Centraal Comité.” Na “de meest uitstekende bekwaamheden” van Trotski te hebben genoemd (de bekwaamste man van het tegenwoordige Centraal Comité), geeft Lenin onmiddellijk de keerzijde van deze kwaliteiten aan, “bovenmatig zelfvertrouwen” en “het geven van een bovenmatige plaats aan de administratieve zijde van de dingen”. Maar hoe ernstig deze tekortkomingen op zich zelf ook kunnen zijn, zij hebben geen enkele betrekking — ik merk dit in het voorbijgaan op — met “de onderschatting van de boeren” of “het gebrek aan vertrouwen in de innerlijke krachten van de revolutie” of enige andere uitvinding van de epigonen in deze laatste jaren.
Bovendien schrijft Lenin: “Nadat Stalin algemeen secretaris is geworden, heeft hij een onmetelijke macht in zijn handen geconcentreerd en ik ben er niet van overtuigd, dat hij deze altijd met voldoende voorzichtigheid weet te gebruiken.” Er is hier geen sprake van de politieke invloed van Stalin die toen onbetekenend was, maar van de administratieve macht die hij in zijn handen had geconcentreerd “nadat hij de algemene secretaris was geworden”. Dat is een zeer nauwkeurige en behoedzaam gewogen formule: wij zullen er streks op terugkomen.
Het testament staat op de noodzaak, het aantal leden van het Centraal Comité tot vijftig, zelfs tot honderd leden te vergroten, opdat deze vergrote druk een tegenwicht kan vormen tegen de middelpuntvliedende tendensen van het Politiek Bureau. Dit organisatorische voorstel heeft nog het aspect van een waarborg van neutraliteit tegen persoonlijke conflicten. Maar slechts tien dagen later scheen het Lenin ontoereikend en hij voegde er een aanvullend voorstel aan toe, dat aan het geheel van het document zijn eindvorm gaf: “...Ik stel de kameraden voor, over het middel na te denken, om Stalin van deze post te ontheffen en om in zijn plaats een man te benoemen die zich, in alle opzichten, onderscheidt van kameraad Stalin door een superioriteit, dat wil zeggen, die geduldiger, loyaler, beleefder en voorkomender tegenover de kameraden, minder grillig is, enz.”
In de dagen waarin het testament werd gedicteerd, poogde Lenin nog, aan zijn kritische waardering van Stalin de minst scherpe uitdrukking te geven. In de daarop volgende weken werd de toon steeds scherper, tot aan zijn laatste uur toen zijn stem voor altijd tot zwijgen kwam. Maar zelfs in het testament zegt hij er voldoende over om de vervanging van de secretaris-generaal voldoende te motiveren: Stalin wordt niet slechts beschuldigd van grilligheid en van gebrek aan beleefdheid, maar ook van gebrek aan loyaliteit. Op dit punt wordt de kenschetsing een zware beschuldiging.
Zoals men verderop zal zien, kon het testament geen verrassing voor Stalin zijn. Maar dat deed de slag niet minder hard aankomen. Toen hij voor de eerste keer kennis nam van het document, op het secretariaat, temidden van zijn naaste medewerkers, liet Stalin zich een zin ontvallen, die vrije uitdrukking gaf aan zijn werkelijke gevoelens jegens de schrijver van het testament. De omstandigheden waarin deze zin zich in brede kringen verbreidde en vooral de onnavolgbare aard van de reactie zelf, zijn in mijn ogen een onbetwistbare waarborg voor de echtheid van de gebeurtenis. Ongelukkigerwijs zou deze gevleugelde uitdrukking niet kunnen worden afgedrukt.
De conclusie van het testament toont ondubbelzinnig, waar naar de mening van Lenin het gevaar schuilde. Stalin vervangen — juist hem, slechts hem — betekende, hem van het apparaat afsnijden, hem de mogelijkheid ontnemen te steunen op de lange arm van de hefboom, hem beroven van al deze macht, die hij op deze post in zijn handen had geconcentreerd. Wie moest dan tot algemeen secretaris worden gekozen? Iemand die, terwijl hij alle positieve hoedanigheden van Stalin had, geduldiger, loyaler, minder grillig zou zijn. Het is deze zin, die Stalin het zwaarst trof. Naar alle duidelijkheid beschouwde Lenin hem niet als onvervangbaar, omdat hij voorstelde, dat wij voor deze post iemand zouden kiezen die daarvoor geschikter was. Terwijl hij, zuiver voor de vorm, aftrad, ging de secretaris-generaal terwijl hij grillig herhaalde: Goed, ik ben ruw; Iljitsj stelt voor dat jullie een andere vindt, die van mij alleen maar verschilt door een grotere beleefdheid. Goed! Jullie hebt hem slechts te vinden!
“Ga niet,” antwoordde de stem van een van zijn toenmalige vrienden. “De ruwheid is niet gemaakt om ons af te schrikken. Onze gehele Partij is ruw, proletarisch.” Aldus werd, op indirecte wijze, aan Lenin een wereldse opvatting van de beleefdheid toegeschreven. Wat de beschuldiging van gebrek aan loyaliteit betreft, daarvan zeiden noch Stalin, noch zijn vrienden iets. Het is misschien niet ontbloot van belang, dat de stem van de supporter van Stalin die van A. P. Smirnow was, de Volkscommissaris van Landbouw, thans verbannen als rechts oppositioneel. Beslist, de politiek is wel ondankbaar!
Radek, toen nog lid van het Centraal Comité, zat naast mij, tijdens de voorlezing van het testament. Gemakkelijk toegevend aan de impulsen van het ogenblik en bij gebrek aan zelfcontrole ontstak Radek onmiddellijk in woede, toen hij naar de voorlezing van het testament luisterde en zei me, terwijl hij zich naar mij boog: “Thans zullen zij het niet meer wagen u aan te vallen.” Ik antwoordde hem: “Integendeel, zij zullen dat tot aan de uiterste grens doen, en, bovendien, zo spoedig mogelijk.” De dagen, die onmiddellijk op het dertiende Congres volgden, bewezen dat mijn waardering de juiste was. De trojka was verplicht mogelijke gevolgen van het testament te voorkomen, door de Partij zo snel mogelijk voor een voldongen feit te plaatsen. De lezing zelf van het document aan de plaatselijke delegaties zonder dat “outsiders” waren toegestaan, nam de vorm aan van een open strijd tegen mij. De leiders van de delegaties moffelden bij het lezen enkele woorden weg, onderstreepten enkele andere, en maakten commentaren in de zin dat de brief was geschreven door een ernstig zieke man en onder de invloed van intriges en bedriegerijen. De machine was reeds volledig onder controle. Het feit alleen al dat de Drie de brutaliteit hadden, de wil van Lenin te overtreden door het voorlezen van zijn brief aan het Congres te weigeren, kenschetst reeds voldoende de samenstelling van het Congres en zijn atmosfeer. Het testament heeft de interne strijd niet verzwakt of uitgesteld, maar er integendeel een catastrofaal ritme aan verleend.
De politiek is hardnekkig. Zij verplicht zelfs hen, die haar demonstratief de rug toekeren, haar te dienen. Ludwig schrijft: “Stalin volgde Lenin met ijver tot aan diens dood.” Als deze zin eenvoudigweg de machtige invloed van Lenin op zijn discipelen, Stalin inbegrepen, tot uitdrukking wil brengen, is er geen kwestie. Maar Ludwig wil iets meer zeggen. Hij wil suggereren dat er een bijzondere gedachteverwantschap tussen de meester en deze discipel bestond. Als getuigenis van een uitzonderlijke waarde op dit punt, haalt hij de woorden van Stalin zelf aan: “Ik ben slechts een discipel van Lenin en mijn doel is, mijn meester waardig te zijn.” Het is waarlijk betreurenswaardig dat een beroepspsycholoog, zonder kritische zin, gebruikt maakt van een banale zin, waarvan de zuiver conventionele bescheidenheid geen atoom waarheid bevat. Ludwig wordt een simpele spreekbuis van de officiële legende, die in de laatste jaren is geschapen. Ik betwijfel of hij de minste idee heeft van de tegenstrijdigheden, waartoe zijn onverschilligheid tegenover de feiten heeft geleid. Als Stalin werkelijk Lenin tot aan diens dood had gevolgd, hoe dan te verklaren dat het laatste door Lenin gedicteerde document, enkele regels slechts, kort voor zijn tweede beroerte, een korte brief aan Stalin was, waarin hij alle persoonlijke en kameraadschappelijke relaties met deze verbrak? Deze daad, uniek in haar soort in het leven van Lenin, van een definitieve breuk met een van zijn naaste medewerkers, moet de ernstigste psychologische oorzaken hebben gehad, en zou, om niet meer te zeggen, onbegrijpelijk zijn tegenover een discipel, die zijn meester “met ijver” tot aan diens einde zou hebben gevolgd. En desondanks geen woord van dit alles bij Ludwig.
Toen de brief met de breuk van Lenin met Stalin alom bekend werd onder de leiders van de Partij, in de tijd toen de coalitie van de Drie aan het ontbinden was, hadden Stalin en zijn naaste vrienden geen andere uitweg dan dezelfde oude geschiedenis over de ernstige ziektetoestand van Lenin te doen herleven. In werkelijkheid is het testament evenals de brief met de breuk in dezelfde maanden (van december 1922 tot maart 1923) geschreven, gedurende welke Lenin, in een reeks programmatische artikelen, de Partij de rijpste vruchten van zijn gedachte gaf. De breuk met Stalin kwam niet uit de hemel vallen. Zij vloeide voort uit een lange reeks voorafgaande conflicten zowel over beginsel — als over praktische vragen en belicht met een tragisch licht geheel de bitterheid van deze conflicten.
Lenin, zonder enige twijfel, waardeerde sommige trekken van Stalin zeer: zijn beslistheid van karakter, zijn doorzettingsvermogen, zijn hardnekkigheid, zelfs zijn wreedheid en zijn sluwheid, noodzakelijke kwaliteiten in een oorlog en dientengevolge in een generale staf. Maar het was verre van Lenin te denken dat deze gaven, zelfs tot het uiterste opgevoerd, voldoende zouden zijn om de Partij en de Staat te leiden. Lenin zag in Stalin een revolutionair, maar niet een staatsman van grote stijl. De theorie was Lenin daarvoor van te grote betekenis in de politieke strijd. Niemand beschouwde Stalin als een theoreticus en hijzelf had, tot in 1924, nooit pretenties van dien aard. Integendeel, de zwakte van zijn theoretische vorming was in een beperkte kring maar al te bekend. Stalin kent het Westen niet; hij spreekt geen enkele vreemde taal. Hij heeft nooit deelgenomen aan de discussie van de problemen van de internationale arbeidersbeweging. En tenslotte — ofschoon dit van minder belang is, hoewel niet van een zekere betekenis ontbloot — was Stalin noch een schrijver, noch een spreker in de eigenlijke zin van het woord. Zijn artikelen, ondanks de voorzichtigheid van hun schrijver, zijn vol, niet slechts met theoretische onhandigheden en naïviteiten, maar ook met grove fouten tegen de Russische taal. De waarde van Stalin lag in de ogen van Lenin in de administratieve sfeer van de Partij en in de manoeuvres van het apparaat. Maar zelfs te dien aanzien maakte Lenin belangrijke voorbehouden, die in de laatste periode zijn toegenomen.
Lenin had slechts minachting voor de idealistische moralisten. Maar dit belette hem niet, zeer streng te zijn wat de revolutionaire moraal betreft — dat wil zeggen ten aanzien van de gedragsregelen die hij voor het succes van de revolutie en de schepping van de nieuwe maatschappij noodzakelijk achtte. In de strengheid van Lenin, die vrij en natuurlijk uit zijn karakter voortvloeide, was geen spoor van pedanterie, van kwezelarij of van steilheid. Hij kende de mensen maar al te goed en nam ze zoals zij waren. Hij combineerde de tekortkomingen van de een met de deugden van de ander, en soms zelfs met hun tekortkomingen en hield nooit op nauwlettend te bestuderen wat het resultaat ervan was. Hij wist eveneens dat de dingen veranderen en wij met hen. De Partij had een ontzaglijke sprong gemaakt van de illegaliteit naar de toppen van de macht. Dit schiep voor elk van de oude revolutionairen een uiterst plotselinge verandering, zowel wat zijn persoonlijke situatie als wat zijn betrekkingen met de anderen betrof. Wat Lenin onder deze nieuwe omstandigheden in Stalin ontdekte, zegt hij voorzichtig maar volkomen duidelijk in zijn testament: een gebrek aan loyaliteit en een neiging tot machtsmisbruik. Ludwig merkte deze toespelingen niet op. En toch is het vooral daarin dat een de sleutel tot de betrekkingen tussen Lenin en Stalin gedurende de laatste periode kan vinden.
Lenin was niet slechts een theoreticus en een technicus van de revolutionaire dictatuur, maar ook een nauwlettende bewaker van haar morele grondslagen. Elke zinspeling over het gebruiken van de macht voor persoonlijke belangen was aanleiding tot dreigende flikkeringen in zijn ogen. “Hoe kan men dan beweren boven het burgerlijke parlementarisme te staan?”, vroeg hij, terwijl hij op een meer concrete manier zijn verontwaardiging liet blijken. En heel dikwijls voegde hij er over het parlementarisme een van zijn treffende definities aan toe. Intussen gebruikte Stalin op steeds uitgebreidere wijze en zonder onderscheid mogelijkheden van de revolutionaire dictatuur om mensen te werven, die aan hem verplicht en hem persoonlijk toegewijd waren. Terwijl hij uitging van zijn positie van secretaris-generaal, werd hij de uitdeler van de gunsten en van het fortuin. Daar lag de basis van een onvermijdelijk conflict. Lenin kwam er daardoor langzamerhand toe zijn moreel vertrouwen in Stalin te verliezen. Als men dit fundamentele feit begrijpt, krijgen alle bijzondere episodes van de laatste periode hun onderscheiden plaats en geven een werkelijk en onvervalst beeld van de houding van Lenin tegenover Stalin.
Om aan het testament zijn werkelijke plaats in de ontwikkeling van de Partij te geven, is het nodig iets uit te weiden. Tot aan het voorjaar van 1919 was Sverdlov de voornaamste organisator van de Partij. Hij droeg niet de titel van algemeen secretaris, een uitdrukking die nog niet was uitgevonden, maar hij was het in werkelijkheid. Sverdlov stierf op de leeftijd van 34 jaar in maart 1919, aan een ziekte die toen de Spaanse griep werd genoemd. In het vuur van de burgeroorlog en van de epidemie die hun verwoestingen aanrichtten, was de Partij zich nauwelijks bewust van de betekenis van dit verlies.
In twee redevoeringen, uitgesproken ter gelegenheid van deze dood, prees Lenin Sverdlov, een lof, die ook een licht werpt op de betrekkingen die hij later met Stalin had. “In de loop van onze revolutie, van onze overwinningen, zei Lenin, is het aan Sverdlov, dat de eer ten deel viel, vollediger en uitgebreider dan enig ander het wezen zelf van de proletarische revolutie uit te drukken.” Sverdlov was “voor alles en boven alles organisator.” Deze bescheiden arbeider, werkende in de illegaliteit, die noch een theoreticus noch een schrijver was, werd in korte tijd een organisator met een onbetwistbare autoriteit: een organisator van de gehele macht van de sovjets in Rusland en een organisator van het werk van de Partij, die beter dan alle anderen dit werk begreep. Lenin had geen enkele voorliefde voor de overdrijvingen bij jubilea of lijkredevoeringen. Zijn lof was tegelijkertijd een kenschetsing van de taken van de organisator: “Het is slechts dankzij het feit dat wij een organisator als Sverdlov hadden, dat wij in staat waren in oorlogstijd te werken alsof wij geen enkel noemenswaardig conflict hadden.”
Zo was het ook in werkelijkheid. In de loop van gesprekken met Lenin gedurende deze periode hebben wij meer dan een keer, met een steeds groeiende voldoening, als een van de voornaamste voorwaarden van ons succes aangemerkt: de eenheid en de solidariteit van de leidende groep. Ondanks de verschrikkelijke druk van de gebeurtenissen en van de moeilijkheden, de nieuwheid van de problemen en de scherpte van de praktische meningsverschillen die te gelegenertijd losbarstten, ging het werk zonder onderbreking voorwaarts in een klimaat van buitengewone harmonie en kameraadschap. In enkele woorden riepen wij bepaalde episodes van vroegere revoluties op. “Neen, wij doen het beter”. “Dat alleen garandeerde onze overwinning”. De hechtheid van de leiding was voorbereid door de gehele geschiedenis van het bolsjewisme en werd in stand gehouden door de onbetwiste autoriteit van de leiders, en vooral van Lenin. Maar het inwendige mechanisme van deze eensgezindheid zonder voorbeeld had tot voornaamste technicus Sverdlov. Het geheim van zijn kunst was eenvoudig: te worden geleid door de belangen van de zaak en uitsluitend door hen. Geen enkele arbeider van de Partij had ondergrondse intriges te vrezen van de generale staf. De grondslag van de autoriteit van Sverdlov was zijn loyaliteit.
Na de kwaliteiten van alle leiders van de Partij de revue te hebben doen passeren, trok Lenin in zijn redevoering de volgende conclusie: “Nooit zullen wij een dergelijke man kunnen vervangen, want om hem te vervangen zouden wij een kameraad van zo grote kwaliteiten moeten vinden ... De taken die hij geheel alleen vervulde, zullen thans slechts kunnen worden vervuld door een groep kameraden, die zijn voorbeeld zullen volgen en zijn werk zullen voortzetten.” Dit was geen holle, retorische formule, maar strikt een praktisch voorstel. En het voorstel werd aanvaard. In de plaats van een enkele kameraad, werd een comité van drie kameraden gekozen.
Deze woorden van Lenin tonen, met alle duidelijkheid, zelfs voor hen die de geschiedenis van de Partij niet kennen, aan dat tijdens het leven van Sverdlov, Stalin noch tijdens de Oktoberrevolutie noch in de periode waarin de grondslagen en de pijlers van de Sovjetstaat werden gelegd, een leidende rol in het apparaat speelde. Stalin maakte evenmin deel uit van het eerste secretariaat, dat Sverdlov verving.
Toen op het 10de Congres, twee jaar na de dood van Sverdlov, Zinovjev en enkele anderen, niet zonder een geheime bijgedachte met het oog op de strijd tegen mij, de kandidatuur van Stalin ondersteunden voor de post van secretaris-generaal — dat wil zeggen hem de jure op de positie plaatsten die Sverdlov de facto had bezet — sprak Lenin in een beperkte kring tegen dit voorstel, terwijl hij zijn vrees uitsprak “deze kok ons slechts gekruide spijzen te zien bereiden”. Deze ene waardering reeds, als men haar naast het karakter van Sverdlov stelt, toont ons het hele verschil tussen de twee typen organisators: terwijl de een onophoudelijk de conflicten verzacht en het werk van het centraal comité vergemakkelijkt, is de ander een groot specialist van gekruide spijzen, die niet vreest ze bij gelegenheid met waar vergif nog sterker te maken. Als Lenin in maart 1921 zijn oppositie niet tot het einde toe doorzette — dat wil zeggen als hij niet openlijk een beroep op het Congres deed tegen de kandidatuur van Stalin — dan is dit omdat de post zelfs van “algemeen” secretaris, in de toen heersende omstandigheden, toen de macht en de invloed in de handen van het Politiek Bureau waren geconcentreerd, een zeer beperkte draagwijdte had. Misschien begreep ook Lenin, zoals zovele anderen, niet de hele omvang van het gevaar.
Tegen het eind van 1921 werd de gezondheid van Lenin zeer slecht. Op 7 december, toen hij op dringend aanraden van zijn dokters zijn werk vaarwel zei, schreef Lenin, ofschoon er weinig toe geneigd zich te beklagen, aan de leden van het Politiek Bureau: “Ik vertrek vandaag. Ondanks de inkrimping van mijn werktijd en de vergroting van mijn rusttijd, heeft de slapeloosheid deze laatste dagen verschrikkelijke proporties aangenomen. Ik vrees, noch op het Congres van de Partij, noch op het Sovjetcongres te kunnen spreken.” Toen zijn dokters en zijn vrienden hem dwongen ten dele zijn werk op te geven, sleepte hij vijf maanden lang in een voortdurende ongerustheid met betrekking tot de partijzaken voort, terwijl hij onophoudelijk tegen de ziekte streed. In mei kwam plotseling de eerste beroerte. Gedurende twee maanden was Lenin niet in staat te spreken, te schrijven, zich te bewegen. In juli begon hij langzamerhand op te knappen. Terwijl hij buiten bleef, ging hij langzamerhand een actieve correspondentie onderhouden. In oktober keerde hij terug naar het Kremlin en hervatte officieel zijn werk.
Alles heeft zijn goede kanten, schreef hij in het klad van een toekomstige redevoering. Ik ben gedurende een half jaar rustig gebleven, terwijl ik de dingen “van buiten” kon aanzien. Lenin wilde zeggen: daarvoor was ik te zeer vastgeketend aan mijn post en ontgingen mij vele dingen; deze langdurige onderbreking heeft me het thans mogelijk gemaakt heel wat kwesties met nieuwe ogen te zien. Wat hem, zonder enige twijfel, de meeste zorg berokkende, was de monsterachtige ontwikkeling van de macht van de bureaucratie, waarvan het Organisatiebureau van het Centraal Comité het centrum was geworden.
De noodzaak de chef te vervangen die zich had gespecialiseerd in gekruide spijzen, was voor Lenin onmiddellijk na de hervatting van zijn werk duidelijk geworden. Maar deze persoonlijke kwestie was zeer gecompliceerd geworden. Lenin kon niet anders dan opmerken tot op welke hoogte zijn afwezigheid door Stalin was gebruikt om eenzijdig leden van het apparaat te kiezen, dikwijls tot volledig nadeel van de belangen van de zaak.
De secretaris-generaal steunde thans op een machtige fractie, die zoal niet door ideologische banden, dan toch door banden gebonden waren die niet minder solide waren. Een verandering van de leiders van het partijapparaat was reeds onmogelijk geworden zonder de voorafgaande voorbereiding van een sterke politieke aanval. Het is op dit ogenblik dat het “conspiratieve” gesprek tussen Lenin en mij plaats vond met het oog op een gecombineerde strijd tegen de partij- en sovjetbureaucratie en zijn voorstel van een “blok” tegen het Organisatiebureau, hoofdbastion van Stalin in dat tijdperk. Het gesprek zelf en zijn inhoud vonden weldra hun verlengstuk in documenten en zij vormen een niet te loochenen — en door niemand geloochende — episode van de geschiedenis van de Partij.
Nauwelijks enige weken later nam de gezondheid van Lenin echter opnieuw af. Niet slechts ononderbroken werken, maar zelfs belangrijke gesprekken met de kameraden werden nog eens door de dokters verboden. Er bleef hem slechts de mogelijkheid over, geheel alleen tussen vier muren over andere strijdmiddelen na te denken. Om de ondergrondse werkzaamheden van het secretariaat te controleren, bereidt Lenin enige organisatorische maatregelen van algemene aard voor. Op deze wijze werd het plan geboren een centrum van de Partij te scheppen dat een groot gezag zou genieten, onder de vorm van een Controlecommissie, samengesteld uit zekere en ervaren partijleden. Zij die vanuit het gezichtspunt van de hiërarchie volledig onafhankelijk waren, dat wil zeggen noch administrateurs noch aangestelden, zouden de bevoegdheid hebben tussenbeide te komen, als de rechten en de democratie in de Partij en de Sovjets werden geschonden en als zich aantastingen van de revolutionaire moraliteit voordeden. Zij zouden tegen elke functionaris zonder uitzondering, niet slechts die van de Partij, met inbegrip van de leden van het Centraal Comité, maar ook door de tussenkomst van de Arbeiders- en Boereninspectie, tegen de hoge Staatsfunctionarissen kunnen optreden.
Op 23 januari zond Lenin door Kroepskaja aan de Pravda ter publicatie een artikel over de door hem voorgestelde reorganisatie van de centrale instituten. Omdat hij zowel een verraderlijke herhaling van zijn ziekte als een niet minder verraderlijk antwoord van het Secretariaat duchtte, eiste Lenin dat zijn artikel onmiddellijk in de Pravda zou verschijnen: dat hield een rechtstreeks beroep op de partij in. Stalin antwoordde Kroepskaja met een weigering, onder voorwendsel dat het noodzakelijk was over de kwestie in het Politiek Bureau te discussiëren. Formeel gesproken betekende dit slechts een vertraging van een dag. Maar de procedure zelf, waarbij de zaak naar het Politiek Bureau werd verwezen, voorspelde niets goeds. Op de aanwijzingen van Lenin richtte Kroepskaja zich tot mij om hem te helpen. Ik eiste een onmiddellijke vergadering van het Politiek Bureau. De vrees van Lenin werd volledig bevestigd. Alle op de vergadering aanwezige leden en plaatsvervangende leden, Stalin, Molotov, Kuybitsjev, Rykov, Kalinin en Boecharin waren niet alleen tegen de door Lenin voorgestelde hervorming, maar ook tegen het afdrukken van zijn artikel. Om de zieke te kalmeren, voor wie elke heftige emotie noodlottig kon zijn, stelde Kuybitsjev, de toekomstige leider van de Centrale Controlecommissie, voor een speciale uitgave van de Pravda met het artikel van Lenin af te drukken, maar slechts in de oplaag van één exemplaar. Ziedaar de “vurige bewondering”, die deze lieden tegenover hun meester toonden. Ik verwierp met verontwaardiging het voorstel om Lenin te bedriegen, ik sprak vooral ten gunste van de door hem voorgestelde hervorming en ik vroeg de onmiddellijke publicatie van zijn artikel. Ik werd ondersteund door Kamenev, die met een uur vertraging was aangekomen. Tenslotte gaf de meerderheid haar standpunt prijs, onder de indruk van het volgende argument: Lenin zou in elk geval zijn artikel in omloop brengen, het zou worden getypt en met des te meer aandacht worden gelezen en daardoor nog meer rechtstreeks het Politiek Bureau treffen.
Het artikel verscheen de volgende ochtend, op 25 januari, in de Pravda. Dit incident heeft ook op het gepaste ogenblik in de officiële documenten sporen achtergelaten, met behulp waarvan het hier is vermeld.
In algemene zin acht ik het nodig dit feit te ondersteunen: daar ik niet tot de school van de zuivere psychologie behoor en daar ik de gewoonte heb veeleer dergelijke vastgestelde feiten te vertrouwen dan de effectieve sporen, die zij in het geheugen nalaten, ontleen ik al het materiaal van dit artikel, met uitzondering van speciaal aangegeven episodes, aan documenten, die zich in mijn archieven bevinden, nadat ik de data, de getuigenissen en de omstandigheden in hun geheel zorgvuldig heb nagegaan.
De strijd van Lenin tegen Stalin werd niet uitsluitend op het organisatorische plan gevoerd. Het Plenum van het Centraal Comité van november (1922) die zonder Lenin en zonder mij werd gehouden, voerde, tegen alle verwachting, een radicale verandering in het stelsel van de buitenlandse handel in, waardoor de grondslag zelf van het staatsmonopolie werd ondermijnd. Tijdens een gesprek met Krassin, die toen Volkscommissaris voor de Buitenlandse Handel was, drukte ik me over deze resolutie van het Centraal Comité ongeveer op de volgende manier uit ‘Zij hebben de bodem van de ton nog niet ingeslagen, maar zij hebben er verschillende gaten in gemaakt”. Lenin hoorde er over spreken. Hij schreef me op 19 december “Ik nodig u zeer ernstig uit, op het volgende Plenum de verdediging van ons gemeenschappelijk standpunt over de onvoorwaardelijke noodzaak van het behouden en het versterken van het monopolie op u te nemen... Het vorige Plenum heeft in deze materie een resolutie aangenomen, die in flagrante tegenstelling met het monopolie van de buitenlandse handel [is].” Niet bereid tot enige concessie over deze kwestie, stond Lenin erop dat ik er een beroep voor zou doen op het Centraal Comité en op het Congres. De slag was voornamelijk tegen Stalin gericht, die in zijn hoedanigheid van algemeen secretaris, verantwoordelijk was voor de aan de Plenums van het Centraal Comité voorgelegde vraagstukken. Deze keer kwam evenwel de zaak niet tot een open strijd. Het gevaar voelend, gaf Stalin zonder strijd toe, en zijn vrienden met hem. Op het Plenum van december werd de resolutie van november ingetrokken. “Het schijnt, dat wij het terrein hebben heroverd zonder een schot te lossen, eenvoudig door manoeuvres”, schreef Lenin me schertsend op 21 december. De tegenstellingen in de sfeer van het nationale vraagstuk waren nog scherper. In de herfst van 1922 bereidden wij ons voor de Sovjetstaat in een federatieve unie van nationale republieken te veranderen. Lenin achtte het noodzakelijk, zover mogelijk te gaan om de aanspraken en eisen van de nationaliteiten te bevredigen die, na lange tijd in onderdrukking te hebben geleefd, nog niet waren recht gezet. Bovendien voerde Stalin, die vanuit zijn post van Volkscommissaris voor de Nationaliteiten het voorbereidende werk leidde, op dit gebied een politiek van bureaucratisch centralisme. Lenin, herstellende in een dorp bij Moskou, begon een polemiek met Stalin in aan het Politiek Bureau gerichte brieven.
In zijn eerste opmerkingen over het ontwerp van Stalin voor een federatieve unie, was Lenin uiterst verzoeningsgezind en gematigd. Hij hoopte nog, op dat ogenblik — tegen het eind van september 1922 — de kwestie te regelen door tussenkomst van het Politiek Bureau en zonder open conflict. De antwoorden van Stalin werden daarentegen gekenmerkt door een duidelijke geïrriteerdheid. Hij verweet Lenin “zijn haast” en beschuldigde hem ook van nationaal “liberalisme”, dat wil zeggen van toegevendheid tegenover de nationalisten. Deze correspondentie, hoewel van een zeer groot politiek belang, wordt nog steeds voor de Partij verborgen. De bureaucratische nationale politiek had reeds, in die periode, een sterke oppositie in Georgië uitgelokt, waarbij de gehele bloem van de bolsjewieken van Georgië zich tegen Stalin en zijn voornaamste luitenant Ordjonikidze verenigde. Door tussenkomst van Kroepskaja, trad Lenin in verbinding met de Georgische oppositie (Mdivani,Makharadze, enz.) tegen de fractie van Stalin, Ordjonikidze en Derzjinski. De strijd in de verafgelegen gebieden was te scherp en Stalin had zich te nauw met bepaalde groepen verbonden dan dat hij nog stilzwijgend had kunnen toegeven, zoals hij dat in het vraagstuk van het monopolie van de buitenlandse handel had gedaan. In de daarop volgende weken begon Lenin er van overtuigd te geraken dat het noodzakelijk zou worden hierover een beroep op de Partij te doen. Eind december dicteerde hij een lange brief over het nationale vraagstuk, welke ten doel had zijn redevoering op het Partijcongres te vervangen als zijn ziekte het hem belette het bij te wonen.
Lenin beschuldigde Stalin van administratieve improvisatie en van wrok tegen een voorgewend nationalisme. “De wrok in het algemeen” schreef hij in bescheiden termen, “speelt gewoonlijk de meest noodlottige rol in de politiek”. De strijd tegen de juiste aanspraken van de vroeger onderdrukte nationaliteiten, hoe overdreven deze aanspraken ook konden zijn, beschouwde Lenin als een manifestatie van Groot-Russisch bureaucratisme. Voor de eerste keer noemde hij de namen van zijn tegenstanders. “Het is noodzakelijk, Stalin en Dzerzjinski natuurlijk als politiek verantwoordelijken te beschouwen voor deze gehele campagne, die alleen en uitsluitend toe te schrijven is aan Groot-Russisch nationalisme.” Dat de Groot-Rus Lenin de Georgiër Djoegasjvili (Stalin) en de Pool Derzjinski van Groot-Russisch nationalisme beschuldigde, kan paradoxaal schijnen: maar waar hier sprake van is, zijn niet nationale gevoelens en partijdigheden, maar twee politieke stelsels, waarvan de verschillen zich op alle gebieden, met inbegrip van het nationale vraagstuk, openbaren. Terwijl hij meedogenloos de methodes van de stalinistische fractie veroordeelde, schreef Rakovsky enige jaren laten “In het nationale vraagstuk zoals in alle andere vraagstukken gaat de bureaucratische praktijk uit van een gezichtspunt van administratieve gemakzucht en reglementen.” Men zou het niet beter kunnen zeggen.
De mondelinge concessies van Stalin stelden Lenin niet in het minst gerust, maar wekten in tegendeel zijn achterdocht nog meer. “Stalin zal een verrot compromis sluiten” waarschuwde Lenin mij door tussenkomst van zijn secretaris, “en daarna zal hij ons bedriegen.” En dit was precies het spel van Stalin. Hij was bereid op het volgende congres onverschillig welke theoretische formulering van de nationale politiek te aanvaarden, op voorwaarde dat zij de grondslagen van zijn fractie in het centrum en in de verafgelegen gebieden niet zou verzwakken. Wel te verstaan had Stalin allerlei goede redenen om te vrezen dat zijn plannen door Lenin werden doorzien. Maar daartegenover verergerde de toestand van de zieke zich steeds meer, Koelbloedig liet Stalin ook deze factor, die niet van belang was ontbloot, van zijn berekeningen deel uitmaken. De praktische politiek van het algemeen secretariaat werd beslister, naarmate de gezondheid van Lenin slechter werd. Stalin poogde, deze hinderlijke criticus te isoleren, door hem van elke informatie te beroven die er toe zou kunnen bijdragen hem wapens tegen de secretaris en zijn bondgenoten te verschaffen. Deze blokkadepolitiek was natuurlijk gericht tegen de mensen die het dichtst bij Lenin stonden. Kroepskaja deed alles wat zij kon om de zieke tegen de vijandige kuiperijen van het secretariaat te beschermen. Maar Lenin had de bekwaamheid een gehele situatie te raden aan de hand van toevallige kentekens. Hij kende de werkzaamheden van Stalin, diens beweegredenen en berekeningen, heel goed. Het is niet moeilijk zich de reacties voor te stellen die zij in zijn geest deden geboren worden. Wij dienen ons te herinneren dat er op dat ogenblik op het bureau van Lenin, naast het testament dat met klem de vervanging van Stalin eiste, reeds deze documenten over het nationale vraagstuk waren die de secretarissen van Lenin, Fotieva en Gliasser, de geestesgesteldheid van hun chef weerspiegelend, als “een bom tegen Stalin” beschreven.
Lenin ontwikkelde zijn denkbeeld over de rol van de Centrale Controlecommissie; hij beschouwde haar als de hoedster van de statuten en van de eenheid van de Partij en verbond de werkzaamheid ervan aan de reorganisatie van de Arbeiders- en Boereninspectie (Rabkrin), aan het hoofd waarvan gedurende enige jaren Stalin had gestaan. De 4e maart publiceerde de Pravda een in de geschiedenis van de Partij befaamd geworden artikel “Minder maar beter”. Lenin had zich er verschillende keren toe moeten zetten om dit werk samen te stellen. Hij hield er niet van en kon niet dicteren. Hij had moeite gehad om dit artikel te schrijven. De 2e maart luisterde hij er met voldoening naar: tenslotte scheen hij te hebben gezegd waar het het meest op aankwam. Dit artikel betrof de hervorming van de leidinggevende instellingen van de Partij met betrekking tot een breed politiek perspectief, zowel nationaal als internationaal. Maar wij zullen hier niet bij deze kant van het vraagstuk blijven stilstaan. Uitermate belangrijk voor ons onderwerp is echter de mondelinge waardering die Lenin van de Arbeiders- en Boereninspectie gaf “Ronduit gezegd, geniet het Volkscommissariaat voor de Arbeiders- en Boereninspectie thans niet de schaduw van enige autoriteit. Iedereen weet dat er geen slechter georganiseerde instelling bestaat dan de instelling van de Arbeiders- en Boereninspectie en dat men in de tegenwoordige omstandigheden niets aan dit commissariaat kan vragen.” Deze buitengewoon scherpe toespeling van het hoofd van de regering op een van de belangrijkste staatsinstellingen, was een rechtstreekse aanval op Stalin als organisator en leider van deze Inspectie. De reden van deze aanval moet thans duidelijk zijn. De Inspectie moest voornamelijk dienen als tegengif tegen de bureaucratische afwijkingen van de revolutionaire dictatuur. Deze verantwoordelijke functie kon slechts met succes worden vervuld op voorwaarde van een volkomen loyaliteit van haar leiding en juist deze loyaliteit ontbrak bij Stalin. Hij had de Inspectie precies als het Partijsecretariaat tot een instrument van intriges van het apparaat, van bescherming van “zijn mensen” en van vervolging van opposanten teruggebracht.
In zijn artikel “Minder maar beter” gaf Lenin duidelijk aan, dat de door hem voorgestelde hervorming van de Inspectie, aan het hoofd waarvan zojuist Tzurupa was geplaatst, onvermijdelijk moest botsen tegen de weerstand van de bureaucratie, van de bureaucratie zowel van de Sovjets als van de Partij. “Laten wij tussen haakjes opmerken, voegde hij er veelbetekenend aan toe, dat wij niet slechts een bureaucratie in de sovjetinstellingen, maar ook in de partijinstellingen hebben”. Dit was een met voorbedachte rade tegen Stalin, als algemeen secretaris gerichte slag. Het is dan ook niet overdreven te zeggen dat deze laatste zes maanden van het politieke leven van Lenin, tussen zijn herstel en zijn laatste ziekte, werden gevuld door een steeds verbitterde strijd tegen Stalin. Laten wij nog eens de voornaamste data in herinnering brengen; in september opende Lenin het vuur tegen de politiek van Stalin in het nationale vraagstuk. Tijdens de eerst helft van december viel hij Stalin aan over het monopolie van de buitenlandse handel. Op 25 december schreef hij zijn brief over het nationale vraagstuk (de bom). Op 4 januari voegde hij een postscriptum aan zijn testament toe over de noodzaak Stalin van zijn post van secretaris-generaal te ontheffen. Op 23 januari bracht hij zwaar geschut tegen Stalin in stelling; zijn plan voor een controlecommissie. In een artikel van 2 maart bracht hij een dubbele slag toe aan Stalin als organisator van de Inspectie en algemeen secretaris. Op 5 maart schreef hij me in verband met zijn memorandum over het nationale vraagstuk: “Als u er in toestemt de verdediging ervan op u te nemen, dan zou ik rustig kunnen zijn”. Dezelfde dag, voor de eerste keer, verbond hij zich met Georgiërs, onverzoenlijke vijanden van Stalin, door ze in een speciale nota mee te delen, dat hij hun zaak “met mijn gehele hart” volgde en dat hij voor hen een document tegen Stalin, Ordjonikidze en Dzerzjinski voorbereidde.
“Met mijn gehele hart,” dat is een nogal zeldzaam voorkomende uitdrukking bij Lenin.
“Dit vraagstuk (het nationale vraagstuk) hield hem tot het uiterste bezig”, bevestigt zijn secretaris Fotieva, “en hij bereidde zich er op voor over dit thema op het Partijcongres een rede te houden”. Maar een maand voor het Congres werd Lenin voorgoed tegen de grond geworpen, zelfs vóór aanwijzingen voor dit artikel te hebben gegeven. Een groot gewicht viel van de schouders van Stalin af. In een vergadering van de delegatieleiders op het twaalfde congres had hij reeds de moed gehad, in de stijl die hem kenmerkte, te spreken van de brief van Lenin als van een schrijven dat afkomstig was van een zieke, die onder de invloed “van de vrouwen” was geplaatst (dat wil zeggen van Kroepskaja en de twee secretaressen). Onder voorwendsel dat het noodzakelijk was het werkelijke testament te vinden, besloot hij de brief achter slot en grendel te zetten. Hij is daar tot aan de dag van vandaag gebleven.
De dramatische episodes die hier zojuist zijn weergegeven, hoe treffend zij op zichzelf ook mogen zijn, geven zelfs geen flauw idee van de brandende aanklacht waarmee Lenin de gebeurtenissen van de Partij in de laatste maanden van zijn actieve leven volgde. In zijn brieven en zijn artikelen legde hij zichzelf een strenge censuur op. Vanaf zijn eerste beroerte begreep Lenin heel goed de aard van zijn ziekte. Nadat hij zijn werk in oktober 1922 had hervat, lieten de bloedvaten van zijn hersenen niet na hem, door kleine, nauwelijks te onderscheiden maar weinig goeds voorspellende en zich steeds vaker herhalende steken, die met alle duidelijkheid de dreigende voorboden van een terugval vormden, aan hun bestaan te herinneren. Lenin beoordeelde met scherpzinnigheid zijn toestand, ondanks de geruststellende verzekeringen van zijn dokters. In het begin van maart, toen hij verplicht was opnieuw van zijn werk, ten minste van de vergaderingen, de interviews en de telefoongesprekken afstand te doen, nam hij naar zijn ziekenkamer een zeker aantal verwarrende en vreesaanjagende waarnemingen mee. Het bureaucratisch apparaat was, met de geheime fractionele generale staf van Stalin op het secretariaat van het Centraal Comité, een onafhankelijke factor in de politiek geworden. In het nationale vraagstuk, waarin Lenin een bijzondere tact eiste, toonden de hoektanden van het bureaucratisch centralisme zich steeds openlijker. De ideeën en beginselen van de Revolutie moesten bukken voor de belangen en de samenspanningen achter de schermen. De autoriteit van de dictatuur diende steeds vaker om de bevelen van de functionarissen te dekken.
Lenin voelde diep, dat een politieke crisis naderde en vreesde dat het apparaat de Partij zou verstikken. De politiek van Stalin werd voor Lenin in de laatste periode van zijn leven de belichaming van het groeiende monster van de bureaucratie. De zieke heeft meer dan eens moeten sidderen bij de gedachte dat hij er niet in was geslaagd de hervorming van het apparaat waarover hij me voor zijn ziekte gesproken had, te verwezenlijken. Een verschrikkelijk gevaar, zo scheen het hem, bedreigde het werk van zijn gehele leven.
En Stalin? Daar hij zich te ver vooruit gewaagd had om terug te kunnen, aangespoord werd door zijn eigen fractie en een grootscheepse aanval vreesde, waarvan de dreigingen alle uit de ziekenkamer van zijn geduchte vijand afkomstig waren, ging Stalin snel verder, door openlijk aanhangers te werven door het verdelen van posten van de Partij en van de Sovjets, terwijl hij diegenen, die om die reden door bemiddeling van Kroepskaja een beroep op Lenin deden, terroriseerde en steeds meer het gerucht verspreidde dat Lenin niet meer verantwoordelijk was voor zijn handelingen. Zo was de atmosfeer, die de brief van Lenin ten gevolge had, waarin hij elke band met Stalin verbrak. Neen, zij kwam niet uit de hemel vallen. Zij toonde eenvoudigweg aan dat de beker overliep. Niet slechts chronologisch, maar ook politiek en moreel onderstreepte zij voor de laatste keer de houding van Lenin tegenover Stalin.
Is het verwonderlijk dat Ludwig, die met wellust de officiële geschiedenis over de “tot aan zijn dood” aan zijn meester trouwe discipel herhaalt, geen woord zegt over deze laatste brief, of over alle andere omstandigheden, die niet in overeenstemming zijn met de huidige legenden van het Kremlin? Ludwig zou minstens het bestaan van de brief hebben moeten kennen, al zou het slechts zijn door mijn autobiografie, die hij bijtijds kende want hij heeft er een gunstige kritiek over geleverd.
Het is mogelijk dat Ludwig twijfel heeft over de echtheid van mijn getuigenis. Maar noch het bestaan van de brief noch haar inhoud is ooit door iemand betwist. Bovendien zijn ze door stenografische verslagen van het Centraal Comité bevestigd. Op het Plenum van juli 1926 zei Zinovjev: “In het begin van 1923 brak Vladimir Iljitsj in een persoonlijke brief aan Stalin elke kameraadschappelijke betrekking met hem”. (Stenografisch verslag van het Plenum, no. 4, blz. 32). Andere sprekers en onder hen M.L. Oeljanova, de zuster van Lenin, spraken over de brief als over een algemeen bekend feit in de kringen van het Centraal Comité. In die periode kon de idee, dit getuigenis te loochenen, zelfs niet in het hoofd van Stalin opkomen. En in werkelijkheid heeft hij het, voor zover ik het kan weten, daarna zelfs niet gewaagd dit op directe wijze te doen. Het is waar, dat de officiële historici in deze laatste jaren letterlijk reusachtige pogingen hebben gedaan, om dit gehele hoofdstuk van de geschiedenis uit het geheugen van de mensen te wissen. En wat de Communistische Jeugd betreft, hebben deze pogingen tot zekere resultaten geleid. Maar de onderzoekers bestaan, naar mij toeschijnt, juist om de legenden te ontdekken en de feiten in hun ware rechten te herstellen. Of zou dit niet gelden wanneer het psychologen betreft?
Wij hebben hierboven één voor één de etappes van de eindstrijd tussen Lenin en Stalin aangegeven. In al deze etappes zocht en kreeg Lenin mijn hulp. Uit de redevoeringen, artikelen en brieven van Lenin kan men, zonder moeite, tientallen getuigenissen halen volgens welke, na ons tijdelijk meningsverschil over de vakbondskwestie, Lenin geen gelegenheid voorbij liet gaan, zowel in de jaren 1921 en 1922 als in het begin van 1923, om openlijk zijn solidariteit met mij te onderstrepen, om de ene of andere verklaring van mij aan te halen, om deze of gene oriëntatie, die ik had gevolgd, te ondersteunen.
Wij moeten begrijpen dat deze beweegredenen niet van persoonlijke, maar van politieke aard waren. Wat hem in werkelijkheid in de laatste maanden heeft moeten alarmeren en verdriet doen, is dat ik hem niet actief genoeg steunde in zijn maatregelen voor de strijd tegen Stalin. Ja, daar bevindt zich de paradox van de toestand! Lenin, die voor de toekomst een door de betrekkingen tussen Stalin en Trotski teweeggebrachte scheuring duchtte, eiste van mij een energiekere strijd tegen Stalin. De tegenstrijdigheid is echter slechts schijnbaar. Juist in het belang van de toekomstige stabiliteit van de leiding van de Partij wilde Lenin Stalin toen veroordelen en hem ontwapenen. En wat mij terughield, mij, was de vrees dat elk scherp conflict in de boezem van de leidende groep, terwijl Lenin met de dood streed, door de Partij slechts kon worden uitgelegd als een strijd om zijn nalatenschap te verdelen. Ik wil hier de vraag niet opwerpen of mijn reserves bij deze gelegenheid juist of niet juist waren, noch de vraag — van veel grotere draagwijdte — of het toen mogelijk was geweest, het gevaar door organisatorische hervormingen en verplaatsingen van personen te bezweren. Maar hoever waren de werkelijke posities van de hoofdpersonen van dit drama verwijderd van het door de illustere Duitse schrijver vergulde beeld, die met zoveel lichtzinnigheid de sleutel tot alle raadsels biedt!
Wij hebben van hem gehoord dat het testament “het lot van Trotski” besliste, d.w.z. dat het er oorzaak van werd dat Trotski de macht verloor. Volgens een andere lezing van Ludwig, evenwijdig met deze tentoongesteld en zonder zelfs maar een poging beide met elkaar te verenigen, zou Lenin een duümviraat van Trotski en van Stalin gewenst hebben. Deze laatste lezing, die ongetwijfeld ook door Radek was gesuggereerd, is er een zeer goed bewijs van dat, zelfs thans, zelfs in de naaste kringen van Stalin, zelfs terwijl het erom ging, een tot een “onderhoud” uitgenodigde buitenlandse schrijver op geschikte wijze tot werktuig te maken, niemand de moed had te beweren dat Lenin Stalin als zijn opvolger beschouwde. Om niet in al te duidelijke tegenspraak met de tekst van de getuigenis en met een gehele reeks andere documenten te komen, is het nodig “ex post facto” deze idee van een duümviraat naar voren te brengen.
Maar hoe deze geschiedenis in overeenstemming te brengen met de raad van Lenin: de algemene secretaris vervangen? Dit zou het ontwapenen van Stalin hebben betekend en hem van alle invloed beroven. Men behandelt de kandidaat voor een duümviraat niet op deze manier. Neen, deze tweede hypothese van Radek-Ludwig, ofschoon voorzichtiger, zou evenmin een grondslag kunnen vinden in de tekst van het document. Het doel van het document was door zijn schrijver bepaald: de stabiliteit van het Centraal Comité waarborgen. Lenin zocht de weg naar dit doel, niet in de kunstmatige combinatie van een duümviraat, maar in de versterking van de collectieve controle op de activiteit van de leiders. Hoe, om dit te bereiken, vatte hij de onderscheiden invloed van de afzonderlijke leden van de collectieve leiding op? Op dit punt is de lezer vrij zijn eigen conclusies te trekken door zich te baseren op de boven aangehaalde citaten uit het testament. Hij zou alleen niet uit het oog moeten verliezen, dat het testament niet het laatste woord van Lenin is en dat zijn houding tegenover Stalin steeds strenger werd naarmate hij het einde voelde naderen.
Ludwig zou zo’n belangrijke fout in zijn waardering van de betekenis van het testament en van de geest ervan niet hebben begaan, als hij maar een klein beetje belangstelling had gehad voor het toekomstig lot ervan. Door Stalin en zijn groep voor de Partij verborgen, werd het testament slechts door de Oppositie gedrukt en gepubliceerd — in het geheim, wel te verstaan. Honderden van mijn vrienden en aanhangers werden gearresteerd en verbannen omdat zij deze twee kleine bladzijden weer hadden overgeschreven en verspreid.
De 7de november 1927 — de tiende verjaardag van de Oktoberrevolutie — namen de leden van de Oppositie van Moskou deel aan de jaarlijkse demonstratie, terwijl zij borden droegen met de leus: “Voert het testament van Lenin uit”. Speciaal voor dit doel uitgezochte groepen stalinisten drongen de rijen van de demonstratie binnen en maakten zich van het misdadige opschrift meester. Twee jaar later, op het moment van mijn verbanning naar het buitenland, vond men een geschiedenis over een zogenaamd oproer van de trotskisten op 7 november 1927 uit. Van de stalinistische fractie eisen, het testament van Lenin uit te voeren, werd door haar als een oproep tot opstand uitgelegd. En zelfs thans is de publicatie van het testament in alle secties van de Communistische Internationale verboden. De Linkse Oppositie daarentegen, herdrukt het testament in alle landen bij iedere gelegenheid. Politiek gesproken putten deze feiten de kwestie uit.
Maar laten wij eens zien, waar deze fantastische geschiedenis over de manier, waarop ik van mijn stoel zou zijn gesprongen bij de voorlezing van het testament, of liever van de “zes woorden”, die niet in de tekst voorkomen, vandaan komt — door te vragen: “Wat zegt hij daar?” Daar kan ik slechts een hypothetische verklaring van geven. In welke mate zij correct kan zijn, blijft ter beoordeling van de lezer.
Radek behoort tot de stam van de beroepsmoppentappers en de verhaaltjesvertellers. Ik wil daarmee niet zeggen dat hij geen andere kwaliteiten bezit. Het is voldoende eraan te herinneren dat op het zevende Partijcongres, op 8 maart 1918, Lenin, die in het algemeen zeer voorzichtig was in zijn commentaren over de mensen, zich veroorloofde te zeggen: “Ik kom terug op kameraad Radek en ik wil hier doen opmerken, dat hij er, per ongeluk, in is geslaagd een ernstige opmerking te formuleren...” En verderop: “Het feit heeft zich deze keer voorgedaan dat wij een alleszins ernstige opmerking van Radek hebben gehoord...” Lieden die slechts bij wijze van uitzondering ernstig spreken, hebben een organische neiging de werkelijkheid te verfraaien, want in haar ruwe vorm leent de werkelijkheid zich niet altijd tot hun verhaaltjes. Mijn persoonlijke ervaring heeft me geleerd een zeer voorzichtige houding in te nemen tegenover de getuigenissen van Radek. Hij heeft de gewoonte niet de gebeurtenissen te vertellen maar zich ervan te bedienen als evenveel gelegenheden tot het gebruiken van geestige woorden. Zoals elke kunst, streeft zelfs de anekdote naar een synthese. Radek heeft de neiging, verschillende feiten of de meest opvallende trekken van verschillende episodes te verenigen, zelfs als zij in verschillende tijden en op verschillende plaatsen hebben plaats gevonden. Hij ziet daar niets kwaads in. Het is een van de foefjes van het vak.
Dat is, heel duidelijk, ook deze keer gebeurd. Radek, naar alle waarschijnlijkheid, combineerde een zitting van de Raad der ouden van het dertiende Congres met een zitting van het Plenum van het Centraal Comité van 1926, ofschoon een tussentijd van meer dan twee jaar tussen de twee bestond. Op dit Plenum werden ook geheime manuscripten voorgelezen, waaronder het testament. Deze keer was het werkelijk Stalin die het voorlas en niet Kamenev, die zich aan mijn zijde had geschaard, op de banken van de Oppositie. Het voorlezen ervan was uitgelokt door het feit, dat op dit ogenblik afschriften van het testament, van de brief van Lenin over het nationale vraagstuk alsmede van andere achter slot bewaakte documenten, reeds op vrij grote schaal in de Partij de ronde deden. Het Partijapparaat werd zenuwachtig en wilde weten wat Lenin werkelijk had gezegd. “De Oppositie is op de hoogte en wij niet”, zeiden zij. Na een langdurige weerstand zag Stalin zich verplicht de verboden documenten op een zitting van het Centraal Comité voor te lezen, waardoor hij ze automatisch deed opnemen in de stenografische verslagen van het Centraal Comité en drukken in de geheime notulen voor de leiders van het Partijapparaat.
Deze keer waren er evenmin tijdens het voorlezen van het testament uitroepen, want het document was, sinds lange tijd reeds, maar al te bekend aan de leden van het Centraal Comité. Maar ik heb Stalin onderbroken tijdens het voorlezen van de briefwisseling over het nationale vraagstuk. De episode op zichzelf is niet zo belangrijk, maar het is mogelijk dat zij voor de psychologen van enig nut kan zijn voor enige van hun gevolgtrekkingen.
Lenin was uiterst kort wanneer hij schreef. In zijn correspondentie met zijn medewerkers gebruikte hij een telegrafische taal. Hij begon altijd een brief met de naam van de geadresseerde, gevolgd door de letter T.(Towaritsj; Kameraad) en hij tekende altijd “Lenin”. Ingewikkelde uiteenzettingen werden vervangen door afzonderlijke woorden, twee of drie keer onderstreept, aanvullende uitroeptekens, enz. Wij kenden alle bijzonderheden van de manier van doen van Lenin goed en, dientengevolge, trok de geringste afwijking van zijn gewoonlijke beknoptheid de aandacht. Toen hij zijn brief over het nationale vraagstuk verzond, schreef Lenin me op 5 maart: “Geachte Kameraad Trotski. Ik vraag u met nadruk, zelf de verdediging van de Georgische zaak in het Centraal Comité van de Partij op u te nemen. De zaak is thans ter bestudering in handen van Stalin en van Dzerzjinski en ik kan geen vertrouwen hebben in hun onpartijdigheid. In waarheid, geheel het tegendeel is het geval. Als u er in zou toestemmen deze verdediging op u te nemen, zou ik rustig zijn; als u er om welke reden ook niet in toestemt, wil me dan de hele zaak terugsturen. Ik zal dat als een teken van uw gebrek aan instemming beschouwen. Met mijn beste broederlijke groeten. Lenin. 5 maart 1923”.
Zowel de inhoud als de toon van dit korte briefje, dat door Lenin de laatste dagen van zijn politieke leven is gedicteerd, waren niet minder pijnlijk voor Stalin als het testament. Een gebrek “aan onpartijdigheid” — houdt dat in werkelijkheid niet hetzelfde gebrek aan loyaliteit in? Wel de allerlaatste gevolgtrekking die men uit dit briefje zou kunnen maken is het bestaan van ook maar het geringste vertrouwen in Stalin — “In waarheid, geheel het tegendeel is het geval” — terwijl het overduidelijk vertrouwen in mij toont. De bevestiging van een stilzwijgende eenheid tussen Lenin en mij, tegen Stalin en zijn fractie, werd duidelijk. Stalin kon zich tijdens het voorlezen met moeite beheersen. Bij de ondertekening aangekomen aarzelde hij, “met de beste broederlijke groeten”, dat wilde teveel zeggen in de stijl van Lenin. Stalin las: “met communistische groeten”, dat was droger en officiëler. Op dit ogenblik verhief ik me van mijn zetel en vroeg: “Wat schrijft hij daar?” Stalin was verplicht, niet zonder verlegenheid, de werkelijke tekst van Lenin voor te lezen. Een van zijn naaste vrienden schreeuwde mij toe dat ik over details vitte, terwijl ik slechts had gepoogd, de juistheid van een tekst na te gaan. Dit kleine incident maakte indruk. Men sprak er over in de leiding van de partij; Radek, die in die tijd geen lid meer was van het Centraal Comité, hoorde er op het Plenum door anderen, misschien door mij, over spreken. Vijf jaar later, toen hij al met Stalin en niet meer met mij was, hielp zijn lenig geheugen hem naar alle klaarblijkelijkheid, deze synthetische episode samen te stellen, die bij Ludwig een zo tendentieuze en zo foutieve conclusie teweegbracht.
Ofschoon Lenin, zoals wij hebben gezien, het niet nodig oordeelde in het testament te verklaren, dat mijn niet-bolsjewistisch verleden “niet toevallig” was, ben ik evenwel bereid deze uitdrukking voor eigen gezag over te nemen. In de wereld van het denken is de wet van het verband van oorzaak en gevolg even onverbiddelijk als in de fysieke wereld. In deze algemene zin was mijn politieke loopbaan zeker “niet toevallig”, maar ook het feit, dat ik een bolsjewiek werd was evenmin toevallig. De vraag om te weten op welke ernstige en blijvende wijze ik tot het bolsjewisme ben overgegaan, kan noch door een eenvoudige chronologische opsomming van de feiten, noch door bedenksels van de literaire psychologie worden vastgesteld. Een theoretische en politieke analyse is noodzakelijk. Dit, wel verstaan, is een te uitgestrekt onderwerp en ligt geheel en al buiten het raam van dit artikel. Voor wat ons bezig houdt, is het voldoende vast te stellen dat Lenin, terwijl hij het gedrag van Zinovjev en Kamenev in 1917 als “niet toevallig” kenschetste, niet een filosofische verwijzing naar de wetten van het determinisme deed, maar een waarschuwing voor de toekomst gaf. Het was precies om die reden dat Radek het nodig oordeelde, langs de weg van Ludwig, deze waarschuwing voor Zinovjev en Kamenev op mij over te dragen.
Laten wij ons de voornaamste etappes van deze kwestie in herinnering brengen. Van 1917 tot 1924 is er geen woord gezegd over een tegenstelling tussen het trotskisme en het leninisme. Toch vond gedurende die periode de Oktoberrevolutie, de burgeroorlog, de opbouw van de Sovjetstaat, de schepping van het Rode Leger, de uitwerking van het partijprogram, de stichting van de Communistische Internationale, de vorming van haar kaders en de uitwerking van haar fundamentele documenten plaats. Na het vertrek van Lenin ontwikkelden zich scherpe tegenstellingen in de boezem van de kern van het Centraal Comité. In 1924 werd het spookbeeld van het “trotskisme” — na een zorgvuldige voorbereiding achter de schermen — opgeroepen. Sindsdien werd de gehele interne strijd van de Partij in het raam van een tegenstelling tussen het leninisme en het trotskisme gevoerd. Met andere woorden, de door nieuwe omstandigheden en taken geschapen tegenstellingen tussen de epigonen en mij werden voorgesteld als de voortzetting van vroegere tegenstellingen met Lenin. Een gehele literatuur werd over dit thema in het leven geroepen. De propagandisten ervan waren steeds Zinovjev en Kamenev. In hun hoedanigheid van oude en zeer nauwe medewerkers van Lenin stonden zij aan het hoofd van de “Oude bolsjewistische Garde” tegen het trotskisme. Maar onder de druk van diepe sociale processen, viel deze groep zelf uiteen. Zinovjev en Kamenev zagen zich verplicht te erkennen, dat wat men “trotskisme” noemde, in alle fundamentele vraagstukken gelijk had gehad. Nieuwe duizenden van oude bolsjewieken sloten zich bij het “trotskisme” aan.
Op hei Plenum van juli 1926 maakte Zinovjev bekend, dat zijn strijd tegen mij de grootste fout van zijn leven was geweest, “gevaarlijker dan de fout van 1917”. Ordjonikidze had niet geheel ongelijk, toen hij van zijn plaats riep: “Waarom hebt ge de hele Partij misleid?” (Zie het reeds aangehaalde stenografische verslag). Op deze verpletterende vraag wist Zinovjev niets te antwoorden. Maar hij gaf een niet-officiële uiteenzetting op de Conferentie van de Oppositie van oktober 1926: “Jullie moet begrijpen,” zei hij in mijn tegenwoordigheid tot zijn naaste vrienden, enige arbeiders uit Leningrad, die eerlijk aan de legende van het trotskisme geloofden, “jullie moet begrijpen, dat het een strijd om de macht betrof. De hele kunst bestond erin, de nieuwe kwesties op de oude tegenstellingen te enten. Met die opzet werd het trotskisme uitgevonden...”
Gedurende de twee jaar dat zij in de oppositie bleven, beijverden Zinovjev en Kamenev zich, alle geheime beweegredenen van het mechanisme van de voorafgaande periode, waarin zij met Stalin door samenzweerders methoden de legende van het trotskisme hadden geschapen, te onthullen. Een jaar later, toen het tenslotte heel duidelijk werd dat de oppositie verplicht zou zijn voor lange tijd tegen de stroom te zwemmen, gaven Zinovjev en Kamenev zich over aan de genade van de overwinnaar. Als eerste voorwaarde voor hun eerherstel in de Partij eiste men van hen, dat zij de legende van het trotskisme zouden herstellen. Zij aanvaardden dit. Ik besloot toen, hun eigen vroegere verklaringen over deze kwestie te versterken door een reeks van bekrachtigde getuigenissen. Het is Radek, niemand anders dan Karl Radek, die het volgende geschreven getuigenis gaf: “Ik ben aanwezig geweest bij een gesprek met Kamenev, dat tot doel had dat Kamenev op het Plenum van het Centraal Comité zou vertellen hoe zij tweeën (d.w.z. Kamenev en Zinovjev) met Stalin besloten gebruik te maken van de oude tegenstellingen tussen Trotski en Lenin met de bedoeling, na de dood van Lenin, Trotski van de leiding van de Partij verwijderd te houden. Bovendien heb ik dikwijls uit de mond van Zinovjev en Kamenev gehoord hoe zij het “trotskisme” als leus voor hun strijd hebben “uitgevonden”. K. Radek, 25 december 1927.
Soortgelijke getuigenissen zijn verstrekt door Preobrasjensky, Piatakov, Rakovsky, Eltzin. Piatakov, thans directeur van de Staatsbank, gaf het getuigenis van Zinovjev op de volgende wijze weer: “Het trotskisme werd uitgevonden met het doel de werkelijke tegenstellingen te vervangen door voorgewende tegenstellingen, d.w.z. vroegere tegenstellingen, die thans geen enkele zin meer hebben, maar kunstmatig zijn opgeroepen met het doel dat wij zojuist hebben verteld.” Dit is duidelijk nietwaar? “Niet één,” schreef V. Eltzin, een van de vertegenwoordigers van de jonge generatie, “niet één van de toen aanwezige Zinovjevisten maakte er bezwaar tegen. Zij aanvaardden allen deze mededeling van Zinovjev als een feit, dat ieder bekend was.”
De bovenaangehaalde getuigenis van Radek is door hem op 25 december 1927 aangeboden. Enige weken later was hij reeds verbannen, en enige maanden later, op de meridiaan van Tomsk, begon hij overtuigd te worden van de juistheid van de positie van Stalin, iets wat hij tevoren in Moskou niet had gezien. Maar van Radek eiste de macht eveneens als conditio sine qua non, dat hij de werkelijkheid van dezelfde legende van het trotskisme erkende. Toen Radek daarin toestemde, bleef hem niets anders over dan de oude formule van Zinovjev te herhalen, die laatstgenoemde zelf in 1926 had ontmaskerd, uitsluitend om er in 1928 op terug te komen. Radek is nog verder gegaan. Tijdens een gesprek met een lichtgelovige vreemdeling, heeft hij het testament van Lenin aangevuld, om er een basis in te vinden voor deze legende van de epigonen: het bestaan van het “trotskisme”.
Uit deze korte historische uiteenzetting die uitsluitend op documenten berust, kan men een groot aantal conclusies trekken. Een daarvan is, dat de revolutie een ruw proces is en dat zij de menselijke ruggengraat niet spaart.
De loop van de gebeurtenissen, die vervolgens in het Kremlin en in de Sovjet-Unie plaats vonden, werd bepaald niet door een enkel document, zelfs niet als dat het testament van Lenin was, maar door historische oorzaken van een veel diepere orde. Na de geweldige inspanning van de jaren van de opstand en van de burgeroorlog, was een politieke reactie onvermijdelijk. Het begrip reactie moet hier strikt worden onderscheiden van dat van contrarevolutie. De reactie houd niet noodzakelijkerwijs stilzwijgend een sociale omwenteling in, d.w.z. een overgang van de macht van de ene klasse naar een andere. Zelfs het tsarisme had zijn perioden van progressieve hervormingen en zijn perioden van reactie. De wijze van optreden en de oriëntatie van de heersende klasse veranderen naar gelang van de omstandigheden. Dit is eveneens waar voor de arbeidersklasse. De druk van het kleinburgerdom op het proletariaat, vermoeid door de omwenteling, veroorzaakte een hergeboorte van kleinburgerlijke tendensen in het gehele proletariaat zelf en een eerste golf van diepe reactie, op de kop waarvan het huidige door Stalin geleide bureaucratische apparaat zich naar de macht hees. De hoedanigheden die Lenin in Stalin waardeerde — hardnekkigheid en sluwheid — waren nog altijd aanwezig. Maar zij vonden een nieuw werkterrein en een nieuwe vorm van toepassing. Deze karaktertrekken die, in het verleden, de negatieve aspecten van de persoonlijkheid van Stalin waren — bekrompenheid van de perspectieven, gebrek aan scheppend voorstellingsvermogen, empirisme — verkregen thans in de feiten een allergrootste betekenis. Zij maakten het Stalin mogelijk het halfbewuste instrument van de sovjetbureaucratie te worden, en zij de bureaucratie prikkelden, in hem haar bezielde leider te zien. Deze tien jaren van strijd tussen de leiders van de bolsjewistische partij hebben zonder de geringste twijfel bewezen, dat Stalin in de omstandigheden van deze nieuwe etappe van de revolutie, deze zelfde politieke karaktertrekken heeft ontwikkeld waaraan Lenin in de laatste periode van zijn leven een onverzoenlijke oorlog heeft verklaard. Maar deze kwestie, die thans nog in het centrum van de sovjetpolitiek staat, zou ons ver buiten de grenzen van ons onderwerp voeren.
Heel wat jaren zijn verlopen sinds de gebeurtenissen die wij hebben vermeld. Als, tien jaren geleden, krachten werkzaam waren die heel wat machtiger zijn gebleken dan de raadgevingen van Lenin, zou het volslagen naïef zijn vandaag een beroep te doen op het testament als een document dat doeltreffend zou zijn. De internationale strijd tussen de twee uit het bolsjewisme voortgekomen groepen heeft sinds lang de vraag van het lot van de individuen overschreden. De brief van Lenin, bekend onder de naam van testament, heeft voortaan een historisch belang. Maar de geschiedenis, wij doen er goed aan dat te bedenken, heeft ook haar rechten, die bovendien niet altijd tegenstrijdig zijn aan de belangen van de politiek. De meest elementaire van de wetenschappelijke eisen — het op juiste wijze vaststellen van de feiten en het nagaan van de geruchten aan de hand van documenten — kan tenminste niet slechts aan de politieke mens, maar ook aan de historicus worden aanbevolen. En deze eis zou zelfs kunnen worden uitgestrekt tot aan de psycholoog.