Achilles Mussche

Iets over het ontstaan van de “Gedenksteen voor Rosa”


Bron: VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 4, 1ste jrg., december 1966
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 16 juli 2009


Verwant:
Rosa Luxemburg-archief
Brieven van revolutionairen
Handen af van Rosa Luxemburg!

Mijn verste herinneringen aan Rosa Luxemburg klimmen op tot voor de eerste wereldoorlog en zijn erg fragmentarisch. Niet vaag, doordat zij zouden verbleekt zijn in mijn geheugen, maar fragmentarisch door onvoldoende voorlichting.

Waarschijnlijk kan de tegenwoordige lezer zich nog moeilijk een denkbeeld vormen van de situatie van jonge arme Vlaamse socialisten in die tijd, wat hun geestelijke vorming betrof. Wij hadden geen geld om ons op een tijdschrift te abonneren of dure boeken te kopen, aan reizen in het buitenland durfden wij niet denken — ik was 18 toen de oorlog uitbrak en had zelfs nog geen voet gezet in Brussel of Antwerpen —, radio en televisie bestonden niet, onze socialistische krantjes, en de hele Belgische pers trouwens, waren bedroevend onbeduidend; intellectueel zaten wij bijna afgesloten van de wereld. Gelukkig voor ons was er in “Ons Huis” op de Vrijdagmarkt de welvoorziene bibliotheek, waar wij Cyriel Buysse konden lezen en ons verdiepen in de jaargangen van “De Nieuwe Tijd”, het belangrijke Nederlandse marxistische tijdschrift, onder leiding o.a. van Herman Gorter en H. Roland Holst.

Maar hoe weinig wij ook feitelijk afwisten van Rosa Luxemburg, de jonge felle marxisten die wij toen waren zagen toch, vol ontzag en bewondering op naar de dappere vrouw, die beter dan zovele mannen de strijd voerde tegen het revisionisme van Bernstein en tegen het Pruisische militarisme, die deelgenomen had aan de Russische revolutie van 1905 en in de Duitse gevangenissen had gezeten.

Kort na het uitbreken van de oorlog, in februari 1915, verdween Rosa Luxemburg weer in de stilte van een cel en vernamen wij eigenlijk niets meer van haar; het was nu Liebknecht die ons door zijn heldhaftig optreden onvergetelijk imponeerde, toen hij op 2 december 1914 moederziel alleen in de Rijksdag tegen de oorlogskredieten stemde, toen hij in januari 1915 weigerde de wapens te dragen, toen hij op 1 mei 1916 een straatbetoging in Berlijn organiseerde en de rechters van de keizer hem tot vier jaar tuchthuisstraf veroordeelden. En ook na de wapenstilstand in 1918 bleven de berichten uit het verslagen chaotische Duitsland verward en sporadisch, zodat het nieuws in januari 1919 over de moord op Liebknecht en Rosa Luxemburg ons in zijn schokkende brutaliteit onverwacht overviel.

Precies twee jaar nadien, in het januarinummer van “De Nieuwe Tijd”, verscheen een artikel van Henriëtte Roland Holst over de brieven van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht uit de gevangenis aan Sonja, de vrouw van Liebknecht; uit dit artikel heb ik dadelijk een groot fragment overgenomen in het maandblad “Ter Waarheid”, waaraan ik toen actief medewerkte. Ik herinner mij nog zeer duidelijk, onvergetelijk, hoe deze brieven mij hebben ontroerd. Zij waren inderdaad een echte revelatie; naast de onverschrokken amazone, de geleerde economiste, trad ons een andere, onbekende en onvermoede Rosa Luxemburg tegemoet: één van de edelste, zuiverste vrouwenfiguren, rijk begaafd zowel voor muziek als voor schilderkunst, bewogen door waarlijk universele liefde, niet alleen voor de mens, maar voor de hele natuur, ook voor de geringste onder de bloemen, ook voor het nietigste dier, en die bovendien zo bezield kon schrijven, dat haar celbrieven tot de schoonste gevangenisliteratuur behoren.

Ik heb niet meer gerust, tot ik een exemplaar had bemachtigd van de uitgave door de Communistische Jeugdinternationale van de “Briefe aus dem Gevangnis”, en ik heb het in leder laten inbinden, als een schat in mijn bibliotheek.

Van in die jaren heb ik rondgelopen met het idee, het dubbele idee om naast het lot van de Vlaamse wevers ook het leven van Rosa Luxemburg uit te beelden, en toen in 1935, terwijl ik bezig was aan het eerste hoofdstuk van “Aan de voet van het Belfort”, het boek van Henriëtte Roland Holst over Rosa Luxemburg verscheen, kreeg ook dat tweede verlangen vastere vorm.

Jaren nadien, zonder dat zij zelf daarvan ook maar iets kon vermoeden, kreeg ik van H. Roland Holst als het ware nog een seintje, vanuit de verte. In april 1951, toen ik ‘s morgens naar beneden kwam, vond ik in mijn correspondentie een brief van H. Roland Holst, een onverwachte brief waarin zij mij gelukwenste met “Aan de voet van het Belfort” en waaraan zij het volgende klein postscriptum had toegevoegd: “Tegelijk met uw werk las ik tot dusver onuitgegeven brieven van Rosa Luxemburg. Hoe krachtig zou zij u hiervoor de hand gedrukt hebben!” — Nadien heb ik mij meer dan eens afgevraagd, welk toeval H. Roland Holst tot dat postscriptum had geleid; in ieder geval had zij haar ogenblik wonderwel gekozen, want ik was juist klaargekomen met dat toneelstuk over Christoffel Marlowe en ik was dus vrij, ik kon aan iets nieuws beginnen.

Zoals gezegd, heb ik dat zinnetje van H. Roland Holst, met die verwijzing naar Rosa Luxemburg, toen als een sein geïnterpreteerd, bijna een geheimzinnig gebod, en ik ben aan het werk gegaan. Ik ben beginnen lezen, of liever: ik ben eerst beginnen zoeken naar het werk van mijn heldin en naar de onmisbare documentatie; maandenlang onverdroten, hardnekkig, soms haast vertwijfeld zoeken, want in de Belgische universiteitsbibliotheken, in het Emile Vandervelde Instituut was zo goed als niets te vinden, zelfs niet eens de verslagen over de congressen van de tweede Internationale. Zoeken dan maar in het buitenland, in Amsterdam, in Oost-Berlijn naar een spoor van de raadselachtige Leo Jogiches, in Oostenrijk bij Benedikt Kautsky naar een fotootje van Hans Diefenbach, in Moskou naar het adres van Sonja Liebknecht, telkens gespannen uitziend naar een antwoord, dat soms niet kwam of teleurstellend was.

Al die tijd stond een portret van Rosa Luxemburg voor mij op mijn schrijfbureau, zoals in de jaren van “Aan de voet van het Belfort” een tekening van een wever aan zijn weefgetouw; zodra ik binnenkwam, zag ik hem daar zitten, zag ik haar daar staan en mij aankijken; ik kon ze niet vergeten, af en toe keek ik naar hen op, ik voelde mij één worden met hen.

En ondertussen ging ik links en rechts terug naar sommige plekken waar de dingen gebeurd waren, om er ingetogen rond te kijken en terug te denken; zo stond ik op mijn beurt voor de gruwelijke muur op het kerkhof Père-Lachaise, zat ik te Zürich op een bankje langs de kade van het meer, was ik te Bazel in de domkerk en zag op naar de kansel vanwaar Jaurès gesproken had tegen de oorlog.

Want ik wilde de werkelijkheid eerbiedigen. Natuurlijk kreeg ook de scheppende fantasie haar deel, maar het moest een spel van de verbeelding zijn op de vloer van de feiten. En deze vloer werd al maar uitgestrekter. Er was niet alleen meer het rijke leven van Rosa Luxemburg zelf met haar veelzijdige aanleg, er was ook de omgang in vriendschap of in strijd met al de grote figuren van de Internationale: met Bebel en de Liebknechts, vader en zoon, met Kautsky en Jaurès, met Klara Zetkin en Lenin, met wie ik dus ook van nabij kennis moest gaan maken; ja, al spoedig zag ik in, hoe dit weergaloze leven het middelpunt kon worden waaromheen de hoogtepunten van het Europese socialisme, dat was toen nog het internationale socialisme, konden worden gegroepeerd. Niet alleen de grote congressen van de tweede Internationale, vanaf het congres te Zürich in 1893 over Amsterdam in 1904 en Bazel in 1912; niet alleen de strijd tegen revisionisme en ministerialisme, maar ook de heroïsche proletarische massabewegingen: in de vorm van een bezoek aan het kerkhof Père-Lachaise vond ik de gelegenheid om een beeld van de Commune op te roepen; bij haar aankomst in Duitsland lag het voor de hand dat zij terugdacht aan de strijd van de Duitse arbeiders tegen de socialistenwet van Bismarck, en in haar deelneming aan de revolutie in 1905 was een evocatie van de eerste Russische revolutie uiteraard besloten. Zo werd het boek van Rosa Luxemburg vanzelf ook het boek van het socialisme uit die tijd; zo werd de opgave ook gedurig zwaarder.

Maar hoe dan ook, de zwarigheden en tegenslagen konden mij niet meer ontmoedigen. De stof had mij onweerstaanbaar aangegrepen en zij liet mij niet meer los.