Bron:VMT - Vlaams Marxistisch Tijdschrift, nr. 1, 28ste jg., maart 1994
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 17 augustus 2009
Verwant: • De Gemeenschappelijke Markt, een optie die alle arbeiders aanbelangt |
Sinds in de Sovjet-Unie en omstreken de onsocialistische planeconomie is in mekaar gestort, beleeft de vrije-markt ideologie grote triomfen. Ik kan mij niet voorstellen dat die geesteshouding nog lang onbetwist zal blijven. Ze is te flagrant in tegenspraak met de feitelijke ontwikkelingen in de wereld. Bij dit jaareinde kan het zinvol zijn eens op een rijtje te zetten wat de vrije markt heeft tot stand gebracht.
Na de val van het Sovjetsysteem zou men eens gaan zien wat men zou zien! In afwachting – en er zal nog heel lang moeten worden gewacht – maken de Russen en de andere volkeren van de vroegere USSR een tijdperk door van radeloosheid. Het leven is in alle opzichten duidelijk slechter geworden dat ten tijde van Brezjnev, en toen was het al niet goed. Bittere armoede is het lot van vele tientallen miljoenen geworden. Tegelijkertijd vormt zich aan de bovenkant van de maatschappij een dunne laag van gefortuneerde lieden: eensdeels de talloze apparatsjiks van voorheen die hun machtsposities wisten te behouden, anderdeels de nieuwe rijken, maffiosi die hun overvloed uit de zwarte markt opbouwen. In feite voltrekt zich hier een nieuwe vorm van primitieve accumulatie (Marx): opstapeling van kapitaal door het afhandig maken van reeds bestaande rijkdom. Overigens neemt ook het aantal klassieke kapitalistische ondernemers toe die de situatie te baat nemen om hun arbeiders en arbeidsters zwaar uit te buiten. De totale ontreddering van de overheidsdiensten en de ontstellende corruptie van ambtenaren en politie hebben het openbaar gezag dermate ontwricht dat de misdaad in de grote steden Amerikaanse proporties heeft aangenomen.
De Westerse ideologen hadden het dikwijls over “de ontluikende democratie in Rusland”. Vergeet het maar! De politiek van Jeltsin heeft niets te maken met democratie. Cfr. zijn vernietiging van het oude parlement, zijn praktisch gemonopoliseerde verkiezingscampagne, zijn ontwerp van zeer autoritaire grondwet. Het is nu eenmaal zo dat in het Kremlin telkens weer nieuwe tsaren worden geboren.
Erger nog is het verkiezingssucces op 12 december jl. van Zjirinovski, de nationalist, de antisemiet, de fascist (de man die overigens de kiezers opgeroepen heeft om voor het grondwetsontwerp van Jeltsin te stemmen). Achteraf bekeken, komt het succes van de fascistische kandidaat als normaal over. De schrijnende armoede, het uiteenvallen van de vroegere Unie in afzonderlijk staten, de ontreddering van het overheidsapparaat en de toename van de misdaad... het zijn evenveel gegevens die een rijke voedingsbodem vormen voor rechtse reflexen. De kerken lopen opnieuw vol, Leningrad wordt Sint-Petersburg, tsaristische vlaggen en portretten van Nikolaas II worden meegedragen in de manifestaties, het virulente nationalisme grijpt om zich heen in Rusland, in Oekraïne, in de Baltische Staten, in Georgië, in Azerbeidjaan en Armenië... en bij alle etnische groepen binnen deze staten. Eens te meer vinden de onopgeloste maatschappelijke contradicties hun vermomde uitdrukking in fanatiek nationalisme. Het is een haast wetmatig verloop.
De Westerse staatslieden zijn er zich terdege van bewust dat alleen een heel snelle economische bloei het tij kan doen keren. Vandaar hun verklaringen om van nu af Rusland uitgebreide financiële hulp te gaan bieden. Het nodige kapitaal is in het Westen natuurlijk wel aanwezig, maar het ligt voor de hand dat de risico’s, aan de Russische chaos verbonden, een rem betekenen.
Omtrent de verdere toekomst van Rusland – wordt het een Derde wereldland, een hoog ontwikkeld kapitalistisch gebied , of tussenin – kan momenteel geen uitsluitsel worden gegeven. Wel staat vast dat de volkeren van de gewezen Sovjet-Unie nog heel veel zwarte sneeuw zullen zien.
Dat geldt eveneens voor de volkeren van Oost-Europa, zij het niet overal in dezelfde mate. Ook hier triomfeert het nationalisme. Speciaal de volkeren van het vroegere Joegoslavië worden door dat soort waanzin aangegrepen. Ik zeg wel ‘de volkeren’, want de oorlog in die gebieden is een bij uitstek populaire oorlog. Ik heb geen moeite om in dat conflict neutraal te blijven. De verschillende kampen stellen zich even schuldig en even beestachtig op. Slechts een kleine minderheid is werkelijk vredelievend. De grote massa zou natuurlijk ook wel vrede willen, maar mits de overwinning van het eigen kamp. Veel gejammer is er te horen omtrent de “machteloosheid” van de Europese Unie. De eis weerklinkt dat we moeten ingrijpen. Militaire interventie om de vrede te herstellen! Maar wie militair tussenkomt, schaart zich uiteraard aan de zijde van het ene kamp tegen het andere. Het is volstrekt zeker dat interventie niet ten gunste van de kleine minderheid werkelijk vredelievenden zal uitvallen. De Europese bewindslieden hebben reeds genoeg schuld aan de rampspoed op de Balkan. Zij hebben – onder impuls van de Duitse regering – de ontbinding van Joegoslavië in de hand gewerkt, zij hebben de etnische afscheidingsbewegingen vanaf het eerste uur aangemoedigd, ze hebben de nationalistische conflicten aangewakkerd door Slovenië, Kroatië en ook Bosnië onmiddellijk als onafhankelijke staten te erkennen.
De “vrijemarkteconomie” – eufemisme voor de niet gaarne gebruikte term “kapitalisme” – heeft in de laatste jaren, enorm veel terrein gewonnen: in de ex-Sovjet-Unie en Oost-Europa, in China en Vietnam, en ook in de nieuwe industrielanden (ik kom er op terug). Tegelijkertijd is de economie in toenemende mate mondiaal geworden, verstrengeld tot één de aarde omspannend kluwen, wat geenszins betekent dat er zich tussen de verschillende landen een gelijkmatige ontwikkeling zou voordoen.
Conjunctureel zit Europa nog steeds in zak en as, alhoewel het de indruk geeft dat het dieptepunt van de inzinking voorbij is, is vermindering van de werkloosheid niet in zicht (jobless growth!). Overigens is de recessie niet langer wereldomvattend: in de USA, in Canada, in Chili en een hele reeks Zuidoost Aziatische landen verloopt de conjunctuur eerder gunstig.
De contradicties in de wereld blijven virulent. De GATT onderhandelingen hebben dat duidelijk gemaakt; zeven jaar hebben de deelnemers nodig gehad om een onvolledige overeenkomst af te sluiten, want voor een vijftal bijzonder moeilijke sectoren werd het formuleren van een conventie naar de toekomst verschoven.
De GATT vertoont in wezen twee aspecten:
1° Een handelsregeling tussen de machtigen, in hoofdzaak tussen de USA en de EU. Het kwam er op aan de woeste kapitalistische concurrentie enigermate te regelen, te verhinderen dat het tot een echte handelsoorlog zou komen, tot een escalatie van vijandige maatregelen tegen mekaar, een gevecht van krabben in een mand, wat op verlies aan beide kanten zou uitlopen.
2° De GATT moest een toepassing worden van de liberale vrijhandelspolitiek. En inderdaad werden de douanetarieven aanzienlijk verlaagd, de invoerquota afgeschaft of verruimd, de beschermende subsidies aan eigen productie en aan uitvoer verboden of verminderd. Nu is vrijhandel altijd de theorie van degenen die het machtigst zijn op de internationale markt. Voor de zwakkeren integendeel betekent vrijhandel dat zij de protectionistische maatregelen, waarachter zij hun economie min of meer konden in stand houden, nu moeten prijsgeven. Aldus komt vrijhandel neer op de vrijheid van de vos in het hoenderhok. Het lijdt geen twijfel dat de volkeren van de Derde Wereld zullen ervaren hoe nadelig de GATT-akkoorden voor hen wel zijn. Een Oxfam-studie verstrekt daarover precieze gegevens. Uiteraard worden deze negatieve gevolgen door de woordvoerders van het IMF, van de Wereldbank en van het grootkapitaal verdoezeld onder de juichkreten over de te verwachten resultaten; een enorme uitbreiding van de wereldhandel, groei van de productie en verruiming van de werkgelegenheid worden voorgespiegeld.
De GATT-akkoorden zullen inderdaad de handel doen toenemen. Maar dat was ook zonder deze overeenkomsten reeds het geval: de wereldhandel is van 1960 tot 1990 van 129 tot 3.485 miljard dollar gestegen. In 1992 – nog steeds geen GATT-akkoorden – is de internationale handel toegenomen met 4,5 % in volume en met 5 % in waarde, de uitwisseling van diensten verhoogde met 8 %. Sinds tientallen jaren echter stelt men vast dat de internationale handel veel sneller groeit dan de productie (terwijl de omvang van de puur financiële transacties nog veel sneller toeneemt dan die van de handel!). Omgekeerd dus, betekent meer handel niet meer productie en nog minder meer werkgelegenheid. De GATT zou in de USA 2 miljoen en in Europa 2 à 3 miljoen nieuwe banen introduceren. Totaal ongeloofwaardig! Het herinnert ons aan de voorspelling van de officiële instanties in 1988: zij beweerden dat de openstelling in 1993 van de Europese binnengrenzen “de schepping van 5 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen met zich mee zou brengen”. Jawel.
Van dergelijke onzinnige prognoses wordt beweerd dat ze de uitkomst zijn van ernstige econometrische studies. Maar een lange ervaring leert ons dat zelfs de prognoses op korte termijn de bal in de regel misslaan. De concurrentie op de wereldmarkt is vandaag woester dan ooit. De verklaring? Overproductie en vooral overproductiecapaciteit. De reactie van de ondernemingen is precies dezelfde nu als tijdens alle vroegere crises: de ondernemingen drijven hun capaciteit zo snel mogelijk nog verder op in de hoop dat zij het zullen halen. Maar hun concurrenten, ieder voor zich, hebben dezelfde hoop en ook zij investeren in meer productieve technologie. Allen beantwoorden ze een macro-economische situatie vanuit hun micro-economisch standpunt.
Om het Europese perspectief juist in te schatten, moet men ons continent in de wereldcontext situeren.
De armoe in de Derde Wereld neemt toe en het aantal mensen dat in een derdewereldsituatie terechtkomt vermeerdert. Toch is het een feit dat de traditionele Derde Wereld geografisch kleiner wordt. Er komen namelijk nieuwe industrielanden op het voorplan. In een hele reeks landen van Zuidoost Azië is sinds kort een intense kapitalistische ontwikkeling op gang gekomen. Niet alleen de vier, reeds wat oudere “tijgers” (Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong, Singapore) dienen hier te worden vermeld. Er komen nieuwe “tijgers” bij. Maleisië, Thailand, Indonesië en ook uitgestrekte “speciale zones” in de Volksrepubliek China beleven een kapitalistische “take-off”. In Latijns-Amerika kent ook Chili een gelijkaardige ontwikkeling. Mogelijk is ook dat land op weg om zich los te maken uit de groep van de onderontwikkelden.
In de nieuwe industrielanden is er momenteel geen conjunctuurcrisis maar groei. Zeer lage lonen blijven er gedurende nog vele jaren de regel; want de strijd van de arbeiders voor een beter bestaan is, in de meeste van die gebieden, nog maar amper begonnen. Omwille van de zo beperkte koopkracht der eigen bevolking moeten de bedrijfsleiders er zich op de uitvoer (o.m. naar Europa) toespitsen. Telkens als een gebied zich opwerkt uit de derdewereldsituatie, wordt de toestand voor Europa benarder. Overigens vormen ook de vroegere Sovjetlanden en Oost-Europa lagelonen-gebieden.
Kortom, in de oude Europese kern van het kapitalisme wordt men geconfronteerd met verschillende processen die alle van aard zijn de werkloosheid (en dus de marginalisatie) in de hand te werken:
1. Er is een reeds belangrijke delocalisatie van bedrijven naar lagelonenlanden;
2. Er is de grootscheepse technologische robotisering die de arbeidskrachten massaal uitstoot;
3. Er is de toenemende concurrentie van de nieuwe industrielanden;
4. Er is de groeiende aanbieding van goedkope arbeidskrachten (ook voor zwartwerk) uit het zuiden en het oosten.
Feit is dat de Europese bewindslieden zich ernstig zorgen beginnen te maken over de steeds maar omvangrijker wordende werkloosheid. In de eerste helft van december 1993 kwamen zij te Brussel samen in topvergadering. Hun besluiten waren waardeloos. Eensdeels spraken zij zich uit voor maatregelen in puur liberale stijl: loonsverlaging of minstens loonstop, deregulering, flexibiliteit ... Kortom, remedies die de kwaal verergeren. Anderdeels onderschreven zij het Witboek van Delors, een plan om via grootschalige openbare werken (wegen, spoorwegen, telecommunicatienet) tegen het einde van de eeuw een 15 miljoen nieuwe banen te scheppen. Als idee is het een verlaten van de liberale staatsafwijzing en een terugkeer naar de Keynesiaanse inspiratie: overheidsstimulansen met geleend geld. Maar wat ten tijde van Keynes nog kon, is vandaag wel heel moeilijk geworden, de reusachtige omvang van de openbare schulden in acht genomen. Die schulden nu nog eens doen aanzwellen door nieuwe “deficitspending” ...? Begrijpelijk dan ook dat de financiering van het plan Delors sine die werd verdaagd.
Ook de Belgische regering maakt zich ongerust omtrent de werkloosheid. Maar in wezen ziet zij de remedie door de bril van het VBO. Het werkloosheidsprobleem wordt niet als de prioriteit gesteld in functie waarvan het overige dient te worden aangepast. Werkgelegenheid wordt opgevat als afgeleide van het beleid ten gunste van de concurrentiekracht van de Belgische ondernemingen. Sleutel van alle heil is het veilig stellen van de competitiviteit; ons concurrentievermogen is de maatstaf van alle dingen, “is het toverwoord van industriëlen, bankiers, economen en politici.” In feite is het een mystificatie, want: 1. herstel uit de recessie lost de werkloosheid niet op (men heeft berekend dat 3 % economische groei slechts een toename van 0,5 % werkgelegenheid induceert; 2. als die politiek alleen in België werd opgevoerd, dan zou daaruit voorzeker enig herstel van de conjunctuur resulteren. Maar men past overal precies dezelfde regels toe. Concurrentiebekommernis is niets nieuws, is eigenlijk zo oud als de straat. Maar nooit voordien werd die doelstelling zo exclusief, zo absoluut vooropgesteld. Naarmate de economie mondialiseert, naarmate de vrijhandelszones zich uitbreiden, wordt het concurrentievermogen als enige beslissende factor agressiever opgedrongen. Want een agressie is het. Het plan Dehaene komt per slot van rekening neer op een vermindering van de loonkost voor de ondernemingen, én door rechtstreekse druk op de lonen, én door aantasting van de sociale verworvenheden. Het feit dat de onder druk van de vakbonden en de socialistische regeringsdeelneming ook de meer gefortuneerden enige inlevering moeten toegeven, verandert niets aan de totale balans van de operatie. Aangezien de loondruk in één land patronaat en regeringen van de buurlanden aanspoort om hetzelfde te doen, resulteert de som van deze concurrentie in een neerwaartse spiraal. Vermits het inkomen van de arbeiders in Europa over heel de lijn wordt aangetast, kan het niet anders of de globale koopkracht moet krimpen, wat de crisis verergert. Het wordt dikwijls voorgesteld alsof de politici zo dom zouden zijn, zo weinig visie zouden hebben en dgl. Dat is natuurlijk niet zo, maar zij moeten nu éénmaal gehoorzamen aan de wetten van het kapitalisme, en dus ook contradicties, inherent aan het systeem, erbij pakken.
Ter linkerzijde wordt de idee vooropgesteld dat er voor de werkloosheid maar één oplossing is: de verkorting van de arbeidsduur, de herverdeling van de arbeid.
Pierre Mauroy, op 30 mei 1981, Franse eerste minister op dat moment, formuleerde het zo: “la réduction du temps de travail non seulement pourra apporter une contribution décisive à la réduction du chômage, mais, en plus, elle marquera l’avènement d’une société nouvelle ou les activités culturelles prendront tout leur relief.” Aan deze gedachte wijdde Guy Aznar een boek met als titel: Travailler moins pour travailler tous.
Ongetwijfeld is dat een waardevolle doelstelling, maar er moet in deze krachtig worden gewaarschuwd voor al te grote verwachtingen. Arbeidsduurvermindering zonder loonverlies wordt door het patronaat radicaal geweigerd en de krachtsverhoudingen zijn in het heersende bestel zo, dat het kapitaal in deze voet bij stek kan houden. Indien aan de vermindering van de arbeidsduur loonsverlaging wordt verbonden, dan mag men gerust aannemen dat het kapitaal erin zal slagen een algemeen stelsel van partiële arbeid door te voeren, sinds jaren een sterk begeerd onderdeel van wat de patroons met “flexibiliteit” beogen.
Maar er is meer. Aangenomen dat een werkweek van 32 uren, of vier dagen van 8 u, zou worden ingevoerd, wat zou er dan verder gebeuren? Onze maatschappij zijnde wat ze is, de arbeiders zijnde wat ze zijn, nl. tot het uiterste opgejut om geld te verdienen en te kunnen kopen, hun vrijetijdscultuur afgestemd op het gecommercialiseerde aanbod... ligt het voor de hand dat het zwartwerk een enorme uitbreiding zou nemen en de legale arbeidsmarkt zwaar zou aanvreten.
Vrije markt, meedogenloze concurrentie, grenzeloze fraude... het vormt één onontwarbaar kluwen.
Ik kan me niet voorstellen dat het liberale gedachtegoed nog lang zonder harde tegenspraak zal blijven. Dat schreef ik bij de inleiding tot dit betoog. Er zijn tekenen dat de betwisting terrein begint te winnen. De marxisten hebben nooit opgehouden met hun kritiek. Maar de laatste jaren hadden ze nog maar heel weinig stem in het kapittel. De socialistische partij amendeert voorzeker het liberale gedachtegoed op vele punten, maar de vrijemarktprincipes en de prioriteit van de concurrentiepositie behoren sinds lang tot de gevestigde geloofsartikelen van die partij. Eens te meer is dat gebleken op het laatste “ideologisch” congres van de SP eind 1993. Eén van de centrale bekommernissen bestond erin te doen aanvaarden dat de tijd van de stijgende lonen voorbij is, dat er moet worden ingeleverd. Hoe onvoorstelbaar absurd. Nooit in haar geschiedenis beschikte de mensheid over een productiecapaciteit zo hoog als vandaag en nu moet het gedaan zijn met de strijd voor “twee of drie procent”.
Eerlijkheidshalve dient wel te worden erkend dat enkele linkse socialisten het anders opvatten. Koen Dille bv. geeft blijk van een scherp kritisch inzicht Zijn betoog in De Morgen (28 aug. 93) begint aldus:
“De termen van het debat over de werkloosheid, de oplossingen die men vanuit de politieke of academische wereld suggereert en zeker de maatregelen die hier bijna om de maand door één of andere gewestelijke of federale minister worden aan- of afgekondigd, alle blijven zonder één uitzondering binnen de smalle marge van de vrijemarkteconomie. De limieten van ons maatschappelijk systeem staan als het ware in de geesten gebrand. Een belangrijke eigenschap van structuren is de grondigheid waarmee ze de hersenen spoelen”.
Maar ook buiten de linkse traditie zijn er interessante kritische geluiden te horen. Volgen enkele voorbeelden.
Maurice Allais, in 1988 Nobelprijswinnaar economie, schrijft in El Pais: “Het is gewoon niet waar dat de liberalisering van de wereldhandel een absolute noodzaak is om uit de crisis te geraken.
De werkloosheid zal, in plaats van af te nemen, nog verder toenemen. Dat is de realiteit... Er is een gigantische mystificatie van de Uruguay-ronde aan de gang... Voor de Derde Wereld is de vrije wereldhandel een nieuwe en nog meer te vrezen vorm van kolonialisme”.
In Le Monde Diplomatique kan men iedere maand flink onderbouwde betogen lezen tegen de aberraties van het liberalisme.
Ook meerdere Leuvense profs stellen zich bijzonder scherp op tegen de gevolgen van de kapitalistische logica.
Prof. Bundervoet betoogt dat “het kapitalisme geen genade kent”; hij klaagt aan dat “het menselijke kapitaal massaal wordt vernietigd”; hij heeft harde woorden voor de multinationals en veroordeelt het ingrijpen van de burgerlijke rechtbanken, “een nieuw strijdmiddel om stakingen en bezettingen te breken”. “Verliezen worden naar de staat afgewenteld, winsten worden versast naar de moederholding”, bevestigt de Leuvense prof. arbeidssociologie.
Prof. Blanpain vat het zo samen: “Het gevaar dat op ons afkomt is de Amerikaanse maatschappij: enorme rijkdom, ongelooflijke miserie en daartussen mannen met geweren.” Midden 19de eeuw wees Marx naar de ontwikkelingen in Engeland en hield hij de volkeren van het Europese continent voor dat zij dezelfde weg opgingen. “De te fabula narratur”. Ook vandaag kan men stellen dat in de USA “ons verhaal reeds geschreven werd”, want ook wij zijn op weg naar de duale maatschappij van “losers and winners”.
Ik kan niet nalaten nog minstens één naam te noemen, die van prof. Riccardo Petrella, een aan de UCL verbonden Italiaan. Ik citeer hem: “Competitie stoot nu éénmaal mensen uit. Als we zo voortdoen, gaat het van kwaad naar erger... De staten hebben een deel van hun macht ingeleverd en werden opgenomen in de logica van de concurrentie. Al wat hun nog rest is behoeder te zijn van de concurrentiekracht. Ook de socialisten zijn opgeslorpt door het competitiedenken. Ook voor hen is de markt onaantastbaar geworden... Het linkse denken is ontmanteld door de hegemonie van de markt... De vrije markt zal problemen genereren die zijzelf niet kan oplossen.” Riccardo Petrella weet waarover hij spreekt. Hij werkt in de keuken van het Europese bestel, hij leidt het FAST-project (Forcasting and Assessment in Science and Technology). Overigens bevordert zijn schitterende welsprekendheid de uitstraling van zijn ideeën.
Heel veel namen zouden hieraan kunnen worden toegevoegd. De critici van het systeem zijn niet meer zo uitzonderlijk geworden. Toch ontbreekt er iets essentieels: hun analyses zijn interessant, hun “oplossingen” zijn dat niet. De enige oplossing is een fundamentele, een radicale: een totaal ander maatschappelijk bestel op socialistische grondslag.
En nu maar discussiëren of dat kan. En waarom zou dat niet kunnen?