Geschreven: 22 februari 1881
Bron: De Communist, maandblad der CPH, nr.18, september 1930
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Paul Benschop
Contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 18 oktober 2009
Verwant: • Ferdinand Domela Nieuwenhuis-archief • Het karakter van de Commune van Parijs |
In het jubileumgeschrift dat de bekende Marx kenner en directeur van het Marx-Engels Instituut te Moskou, partijgenoot Rjasanoff, bij zijn zestigste verjaardag werd aangeboden, is ook een brief van Karl Marx aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis gepubliceerd, die de grootste aandacht van alle Nederlandse arbeiders verdient.
Wij geven hierbij de vertaling van deze brief, die wij zoveel mogelijk voor zichzelf laten spreken. Enige opmerkingen zijn echter tot goed begrip, en om de grote betekenis van het geschrift in het licht te stellen, noodzakelijk.
1. De brief is gericht aan Domela Nieuwenhuis, toen deze leider van de jonge Nederlandse socialistische beweging, maar nog niet anarchist was. Hij was in die jaren marxist en had in ‘Kapitaal en Arbeid’ een populaire weergave van de marxistische economie geschreven. Klaarblijkelijk had Domela Nieuwenhuis dit werk aan Marx gestuurd en hem om een beoordeling verzocht. Marx schrijft, dat het in hoofdzaak zijn gedachtegang juist weergeeft.
2. Wat Domela Nieuwenhuis in zijn brief aan Marx, waarop het nu gepubliceerde een antwoord is, nog meer geschreven had, weten wij niet. Maar wij kunnen het uit dit antwoord zelf opmaken. Domela Nieuwenhuis vroeg Marx’ oordeel vooral over twee vragen: of het tijdstip voor de heroprichting van de Internationale reeds gekomen was, en wat het program zou zijn van een socialistische arbeidersregering “op den dag na de revolutie”. Op de eerste vraag antwoordt Marx dat naar zijn mening het tijdstip voor de hernieuwing van de Internationale, die zoals men weet , na de oorlog van 1870 en de Commune van Parijs uiteen gevallen was, nog niet gekomen is. De geschiedenis gaf hem gelijk, de Tweede Internationale werd eerst in 1889 gesticht.
3. Nog belangrijker is Marx’ behandeling van het tweede vraagstuk. Vooral politiek! Er staan namelijk periodiek schriftvervalsers van allerlei gading op om te beweren, dat Marx en Engels, nu ja, in hun vurige jeugd, zo omstreeks 1848, revolutionairen waren geweest, maar dat zij in hun bezadigde ouderdom tot hele rustige, de geleidelijkheid aanbiddende reformisten zijn geworden. De brief, die voor ons ligt, werd geschreven twee jaar vóór Marx’ dood en is de beste getuigenis dat hij een revolutionair was en bleef. En meer dan dat, dat hij als resultaat van de revolutie de dictatuur van het proletariaat zag! Een “werkelijk proletarische revolutie”, dat is het doel van de arbeidersbeweging, zoals Marx het ziet. Deze brengt “een socialistische regering”, wier taak het is “de bourgeoisie te beteugelen”, op een wijze die “zeker niet idyllisch” zal zijn, teneinde “tijd voor ingrijpende actie te winnen”. Het is alsof men in korte trekken, de Oktoberrevolutie voor zich ziet, geschreven meer dan veertig jaar van te voren!
4. Bijzonder interessant zijn de opmerkingen over de Commune van parijs. Hier schrijft Marx dat de Commune, onder de omstandigheden van toen, op zijn best een voor de grote volksmassa nuttig compromis had kunnen bereiken. Hier, schijnt het, is er dus een kans voor de reformist! Is Marx, op zijn oude dag, anders over de Commune gaan denken, dan toen hij zijn onsterfelijke brochure aan haar wijdde? Volstrekt niet. Want ook dit beperkte, en destijds alleen bereikbare doel, had de Commune naar zijn mening slechts kunnen bereiken door meer revolutionair op te treden dan zij gedaan heeft; door de Franse bank in beslag te nemen, enzovoort!
De uiteenzetting waarom het niet mogelijk is om van te voren de concrete vormen van de toekomstige revolutionaire politiek vast te leggen behoeft geen commentaar; zij behoort tot de belangrijkste bladzijden van deze geniale schrijver.
Tenslotte is het voor de Nederlandse arbeiders, die Domela Nieuwenhuis – al ging hij later een dwaalweg op – als een voorganger eren, van belang te weten dat ook Karl Marx, de grote stichter van de internationale revolutionaire arbeidersbeweging, hem achting en sympathie toedroeg.
Zeer geëerde partijgenoot,
Mijn lange zwijgen werd daardoor veroorzaakt, dat ik bij mijn antwoord op uw brief van 6 januari tegelijk een overzicht van de veranderingen wilde leggen, die uwerzijds wellicht bij een tweede uitgave van ‘Kapitaal en arbeid’ zouden aan te brengen zijn. Tengevolge van huiselijke storingen, niet voorziene werkzaamheden, en andere onderbrekingen, ben ik daarmee nog niet klaar gekomen, en stuur deze regels dus voorlopig zonder de bijlage af, daar voortgezet zwijgen door u verkeerd zou kunnen worden verstaan. De veranderingen, die mij nodig toeschijnen, betreffen details, de hoofdzaak, de geest van de zaak, is gegeven.
Ik dank u voor de vriendelijke opdracht, daar gij daarmede aan de burgerlijke tegenstanders persoonlijk de handschoen in het gezicht geworpen hebt.
De schrijver van ‘Mannen van betekenis’, schoolinspecteur of zo iets, had zich per brief tot mij gewend, om materiaal voor mijn biografie te krijgen; bovendien heeft hij mijn boekhandelaar zich tot mijn zwager Juta laten wenden opdat de laatste mij zou bewegen, op dit verzoek in te gaan, daar ik gewoonlijk dergelijke dingen afwijs. De heer schreef mij – de auteur van ‘Mannen van betekenis’ – dat hij mijn opvattingen niet deelt, maar dat hij het belang ervan erkent, verklaringen van achting, enzovoort. Hetzelfde individu had naderhand de onbeschaamdheid, in zijn brochure een lasterfabrikaat van de beruchte Pruisische spion Stieber op te nemen, dito mij – waarschijnlijk geïnspireerd door een kathedersocialist te Bonn – te beschuldigen van opzettelijke vervalsing van citaten, waarbij de man van eer zich niet de moeite gegeven heeft, mijn polemiek tegen de waardige Brentano zelf in de ‘Volksstaat’ na te lezen, waar hij zou hebben gezien, dat Brentano, die mij oorspronkelijk in de ‘Concordia’ (een fabrikantenblad) heeft aan de kaak gesteld wegens “formele en materiële vervalsing”, zich later er uit wilde redden door de leugen, dat hij het anders begrepen had, enzovoort. Een Hollands blad wilde zijn kolommen openstellen ter tuchtiging van de ‘schoolinspecteur’, maar ik antwoord principieel niet op zulke wantsenbeten. Zelfs in Londen heb ik nooit de geringste notitie van dergelijk literair geblaf genomen. Zou ik anders handelen, dan zou ik het beste deel van mijn tijd met rectificaties van Californië tot Moskou moeten doodslaan. Toen ik jonger was, sloeg ik er soms heftig op los, maar de ouderdom brengt in zo verre wijsheid, dat men nutteloze verspilling van kracht vermijdt.
De ‘vraag’van het te verwachten congres te Zürich schijnt mij een misgreep. Wat in een bepaald, gegeven tijdstip van de toekomst is te doen – wat direct te doen is, hangt natuurlijk geheel en al van de gegeven historische omstandigheden af, waarin men handelen moet. Uw vraag stelt zich echter in het land van de nevel, stelt dus inderdaad een schijnprobleem, waarop het enige antwoord – de kritiek van de vraag zelf zijn moest. Wij kunnen geen vergelijking oplossen, die niet de elementen voor hare oplossing inhoudt. Overigens zijn de verlegenheden, van een regering die plotseling door een volksoverwinning ontstaan is, volstrekt niet iets speciaal ‘socialistisch’. Omgekeerd – de zegevierende bourgeois politici voelen zich dadelijk door hun overwinning genegeerd, terwijl de socialist tenminste ongegeneerd ingrijpen kan. Van één ding kunt u zeker zijn – een socialistische regering komt niet aan het roer van een land, zonder zo ontwikkelde omstandigheden, dat zij voor alles de nodige maatregelen kan nemen om de massa van de bourgeoisie zo te beteugelen, dat het eerst wenselijke – tijd voor diep ingrijpende actie – gewonnen wordt.
Gij zult mij waarschijnlijk wijzen op de Commune van Parijs: maar afgezien daarvan, dat dit slechts de opstand van een stad onder uitzonderingsomstandigheden was, was de meerderheid van de Commune volstrekt niet socialistisch, kon het ook niet zijn. Met een geringe hoeveelheid gezond verstand had zij echter een voor de grote volksmassa nuttig compromis met Versailles kunnen bereiken – het enige, wat destijds te bereiken was. Alleen al de inbezitneming van de Banque de France zou aan de opschepperij van Versailles door schrik een eind hebben gemaakt, enzovoort.
De algemene eisen van de Franse bourgeoisie voor 1789 waren ongeveer evenzo vastgesteld, mutatis mutandis, als heden ten dage de eerste onmiddellijke eisen van het proletariaat het vrijwel eensluidend in alle landen van kapitalistische productie zijn. Maar de wijze, waarop de eisen van de Franse bourgeoisie werden doorgezet, had één Fransman van de achttiende eeuw daar van te voren, a a-priori, het geringste vermoeden van? De doctrinaire, en noodzakelijkerwijze fantastische anticipatie (voorspelling) van het program van actie van een revolutie van de toekomst leidt ons af van de tegenwoordige strijd. De droom van de nabije ondergang van de wereld vuurde de primitieve christenen aan in hun strijd tegen het Romeinse wereldrijk en gaf hun de zekerheid van de overwinning. Het wetenschappelijk inzicht in de onvermijdelijke en voortdurende, voor onze ogen zich voltrekkende ontbinding van de heersende maatschappijorde en de door de geesten van de oude regeringen zelf meer en meer tot hartstocht opgezweepte massa’s – de tegelijk zich op reusachtige schaal voortzettende positieve ontwikkeling van de productiemiddelen – dat is een voldoende waarborg, dat met het ogenblik van het uitbreken van een werkelijk proletarische revolutie ook de voorwaarden voor haar dadelijk en eerst volgend (hoewel zeker niet idyllisch) program van actie (‘modus operandi’) gegeven zullen zijn.
Naar mijn overtuiging is het kritieke tijdstip voor een nieuwe internationale arbeidersassociatie er nog niet; ik houd daarom alle arbeiderscongressen, respectievelijk alle socialistencongressen, voor zover zij niet berusten op directe, ons gegeven verhoudingen bij dit of dat volk, niet alleen voor nutteloos, maar voor schadelijk; zij zullen altijd opgaan in ontelbare malen herhaalde algemene banaliteiten.
Uw vriendelijk toegedane,
Karl Marx.