Friedrich Engels

Uit: Over de kritiek op het project van het sociaaldemocratisch programma voor 1891


Geschreven: tussen 18 en 29 juni 1891
Bron: Tegen het reformisme, Uitgeverij Progres, Moskou 1990. Een bundel teksten (extracten) rond het thema reformisme
Vertaling: Uitgeverij Progres
Deze versie: Spelling - Voetnoten zijn niet overgenomen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, januari 2009

Laatste bewerking: 30 januari 2009


De politieke eisen van het project blijven sterk in gebreke. Hier ontbreekt wat er eigenlijk had moeten staan. Indien aan al deze 10 eisen zou worden voldaan, dan zouden we meer soorten middelen voor het bereiken van ons doel in handen hebben, maar het doel zelf zou niet bereikt zijn. Gezien de rechten die het volk en zijn delegatie hebben is de constitutie van het Duitse keizerrijk een simpel afgietsel van de Pruisische constitutie uit 1850 — een constitutie waarvan de artikelen een ultrareactionaire geest dragen en volgens welke de regering over de volle macht beschikt en de kamers zelfs niet het recht hebben om belastingen af te keuren, een constitutie, waarmee, zoals de periode van constitutioneel conflict liet zien, de regering alles kan doen wat haar goeddunkt. De rechten van de Rijksdag zijn precies dezelfde als de rechten van de Pruisische kamer en daarom noemde Liebknecht deze Rijksdag het vijgenblad van het absolutisme. Op grond van deze constitutie en de erdoor gewettigde verdeling in kleine staten, op grond van het ‘verbond’ tussen Pruisen en Reis-Greitz-Schleiz-Lobenstein, waarbij de ene bondgenoot evenveel vierkante mijlen heeft als de andere vierkante duimen, — op die grond te werken naar ‘het maken van alle arbeidswerktuigen tot publiek eigendom’ is een aperte zinloosheid.

Ik begeef me op glad ijs. Maar niettemin moet er hoe dan ook schot in de zaak komen. Hoezeer dit nodig is valt te zien aan het juist nu in een groot deel van de sociaaldemocratische pers opgang makende opportunisme. Uit vrees voor de inmenging van de wet tegen de socialisten of terugdenkend aan enige onder deze wet voortijdig uitgebrachte kennisgevingen wensen zij thans, dat de partij zich tevreden stelt met de huidige wetsorde in Duitsland om al haar eisen op vredige wijze te realiseren. Zij houden zichzelf en de partij voor dat ‘de huidige maatschappij opgaat in het socialisme’, zonder zich af te vragen, of deze hierdoor even onontkoombaar zijn oude maatschappelijke orde ontgroeit; moet hij dit oude omhulsel soms niet met evenveel geweld stukscheuren zoals een kreeft dat doet, zal hij in Duitsland niet tevens de ketenen moeten stukslaan van het halfabsolutistische en bovendien onontwarbare politieke bestel? Het is voorstelbaar, dat de oude maatschappij op vredige wijze zou kunnen overgaan in een nieuwe in zulke landen, waar de volksvertegenwoordiging alle macht in handen concentreert, waar langs constitutionele weg men alles kan doen wat men wil, zodra men de meerderheid van het volk achter zich heeft: in democratische republieken zoals Frankrijk en Amerika, in monarchieën als Engeland, waar de aanstaande aftreding van de dynastie tegen een geldelijke vergoeding dagelijks in de pers wordt besproken en waar deze dynastie machteloos tegenover de wil van het volk staat. Maar in Duitsland, waar de regering welhaast almachtig is en de Rijksdag en alle andere representatieve instellingen geen reële macht hebben, — in Duitsland zoiets verkondigen en dit zonder enige goede reden houdt in dat men het vijgenblad van het absolutisme wegneemt en zelf het bedekken der naaktheid op zich neemt.

Een dergelijke politiek kan de partij uiteindelijk alleen maar op een vals spoor leiden. Op de voorgrond stellen zij algemene, abstracte politieke kwesties en verhullen zij de tastbare, concrete kwesties, die vanzelf actueel worden bij de eerste de beste belangrijke gebeurtenis, bij de eerste politieke crisis. Wat anders kan hieruit volgen, dan dat de partij opeens op een beslissend moment hulpeloos achterblijft, dat in beslissende kwesties het er alom ontbreekt aan duidelijkheid en eenheid, omdat deze kwesties nooit zijn besproken? Wordt dit niet opnieuw een herhaling van wat we destijds hebben gezien met de invoerrechten, die toen werden afgedaan als een zaak van alleen de bourgeoisie en niet in het minst van belang voor de arbeiders, toen, bijgevolg, eenieder kon stemmen naar eigen goeddunken, terwijl thans velen in de andere richting doorslaan en, als tegenwicht voor de klap die het protectionisme van de bourgeoisie had gekregen, opnieuw komen opdraven met de economische sofismen van Cobden en Bright, door onder het mom van puur socialisme puur manchesterisme te prediken? Dit ontvallen van de grote, fundamentele consideraties vanwege kortstondige interesses van vandaag, dit najagen van kortstondige successen en het vechten ervoor zonder rekening te houden met de latere gevolgen, dit opofferen van de toekomstige ontwikkelingen aan die van nu, geschiedt wellicht uit ‘eerlijke’ motieven. Maar dit is opportunisme en blijft opportunisme, en ‘eerlijk’ opportunisme is wel het gevaarlijkste van alle.

Welke zijn deze delicate, doch aller-wezenlijkste punten?

Ten eerste. Als er iets geen enkele twijfel lijdt, dan is het wel het feit, dat onze partij en de arbeidersklasse alleen kan gaan heersen als de politieke vorm een democratische republiek is. Deze laatste is zelfs de specifieke vorm voor de dictatuur van het proletariaat, zoals reeds de grote Franse Revolutie heeft laten zien. Het is toch immers totaal ondenkbaar, dat onze beste mensen ministers zouden worden bij een monarch à la Miquel. Weliswaar schijnen de wetten het niet toe te staan om openlijk een republiek te eisen, hoewel dit in Frankrijk zelfs onder Louis-Philippe mogelijk was en ook nu in Italië. Doch het feit, dat het in Duitsland zelfs verboden is om een openlijk republikeins programma te presenteren toont aan, hoezeer de illusie leeft dat men in dit land langs idyllisch vredige weg de republiek kan instellen, en niet alleen de republiek, maar ook nog de communistische maatschappij.

Overigens is het probleem van de republiek in het uiterste geval te omzeilen. Maar wat er naar mijn mening moet en kan worden opgenomen in het programma, is het eisen van de concentratie van alle politieke macht in handen van de volksvertegenwoordiging. En dit zou voorlopig voldoende zijn, als men echt niet verder kon.

Ten tweede. De herstructurering van het Duitse staatsbestel. Enerzijds is het noodzakelijk af te rekenen met de opdeling in kleine staatjes: probeer maar eens een maatschappij op te delen zolang de reservatieve rechten van Beieren en Württemberg nog bestaan en de kaart van het huidige Thüringen bijvoorbeeld, die ziet er maar troosteloos uit! Anderzijds moet Pruisen ophouden te bestaan, door uiteen te vallen in autonome provincies, opdat Duitsland onder de druk van de specifieke Pruisische geest vandaan komt. De opdeling in kleine staatjes en de specifieke Pruisische geest — ziehier de twee zijden van de antithese die momenteel heel Duitsland in zijn greep houdt, waarbij de ene zijde steeds als excuus en rechtvaardiging moet dienen voor de andere.

Wat moet er in de plaats komen van het Duitsland van vandaag? Volgens mij kan het proletariaat slechts voor de vorm van één onverdeelde republiek kiezen. De federatieve republiek vormt ook nog steeds een algemene noodzaak voor het gigantische territorium van de Verenigde Staten, ook al vertoont zij er in het oosten reeds haperingen. Zij zou een stap vooruit zijn in Engeland, waar op twee eilanden vier naties wonen en, afgezien van de eenheid in het parlement, drie systemen van wetgeving naast elkaar bestaan. Zij is reeds lang een hinderpaal in Zwitserland en als de federatieve republiek daar nog geduld kan worden dan komt dat omdat Zwitserland genoegen neemt met de rol van zuiver passief lid in het Europese statenstelsel. Voor Duitsland zou een federatieve verzwitsering een enorme stap achteruit zijn. Twee punten onderscheiden een bondsstaat van een ongedeelde staat, en wel: het feit, dat elke aparte staat, die van de bondsstaat deel uitmaakt, elk kanton zijn eigen civiele en penale wetgeving, zijn eigen vorm van rechtspraak heeft, en verder het feit, dat naast de volkskamer er een kamer bestaat waar de staten zijn vertegenwoordigd, waar elk kanton als zodanig een stem uitbrengt, of dit kanton nu groot of klein is. Het eerste zijn we met succes te boven gekomen en we zullen niet zulke naïeve mensen zijn om dit opnieuw in te voeren; het tweede hebben we wel, in de vorm van de Bondsraad, waar we uitstekend buiten kunnen, trouwens heel onze ‘bondsstaat’ is reeds een overgang naar één onverdeelde staat. En het is niet onze taak om de revolutie van bovenaf, die doorgevoerd is in 1866 en 1870, terug te draaien, maar wel om er van onderaf de nodige toevoegingen en verbeteringen aan mee te geven.

Een ongedeelde republiek dus. Maar niet in de zin van de huidige Franse republiek, die niet meer voorstelt dan een in 1798 gegrondvest keizerrijk zonder keizer. Van 1792 tot en met 1798 genoot elk Frans departement, elke gemeente volledig zelfbestuur naar het Amerikaanse model en dat moeten ook wij hebben. Hoe men een zelfbestuur moet opzetten en hoe men een bureaucratie kan ontlopen hebben Amerika en de eerste Franse republiek ons op overtuigende wijze getoond en nu zien we het nog bij Australië, Canada en andere Engelse koloniën. En zo’n provinciaal en een gemeentelijk zelfbestuur zijn veel vrijere instellingen dan bijvoorbeeld het Zwitserse federalisme, waar weliswaar een kanton heel autonoom is tegenover de federatieve staat in zijn geheel, maar tevens autonoom is tegenover een district of tegenover een gemeente. De kantonstaten stellen districtsbestuurders en prefecten aan, iets wat in de Engelstalige landen volledig ontbreekt en waar wij ons straks even resoluut van moeten bevrijden als van de Pruisische Landrat- en Regierungsrat-instellingen.

Van dit alles hoeft slechts weinig in het programma te worden opgenomen. Ik haal dit er voornamelijk bij om het bestel in Duitsland, waar men over dit soort dingen niet openlijk mag spreken, te karakteriseren, en hiermee meteen het zelfbedrog te onderstrepen van diegenen, die langs legale weg een dergelijk bestel willen omvormen tot een communistische maatschappij. Voorts wil ik het Partijbestuur eraan herinneren, dat er nog andere belangrijke politieke kwesties zijn dan de directe deelname van het volk in de wetgeving of kosteloze rechtspraak, waar we tenslotte ook buiten kunnen.

In een algemeen labiele situatie kunnen deze kwesties niet van de ene dag op de andere van levensbelang worden en wat zal er gebeuren, als wij ze niet van tevoren bespreken en er geen onderlinge afspraken over maken?

Wat evenwel kan worden opgenomen in het programma en wat op zijn minst als een verdekte toespeling kan dienen voor wat openlijk niet genoemd mag worden is de volgende eis:
‘Volledig zelfbestuur in provincie, district en gemeente door ambtenaren die gekozen zijn op grond van algemeen kiesrecht. Afschaffing van alle stedelijke en provinciale overheden die door de staat zijn ingesteld.’

Of er nog enige programma-eisen kunnen worden geformuleerd in verband met de hierboven besproken punten is voor mij hier moeilijker te beoordelen dan voor u die ter plaatse bent. Maar het zou wenselijk zijn om deze kwesties met de partij door te nemen voor het te laat is.

1) Het onderscheid tussen ‘kiesrecht en stemrecht’, alsmede tussen ‘verkiezingen en stemmingen’ is voor mij niet duidelijk. Als zo’n onderscheid per se moet worden gemaakt, dan zou dit op zijn minst nauwkeuriger moeten worden uitgedrukt of uitgelegd in een commentaar bij het project.

2) ‘Het recht van het volk om wetsvoorstellen op te nemen of af te keuren.’ Waar verwijst dit naar? Naar alle wetten of naar de besluiten van de volksvertegenwoordiging? Dit zou erbij moeten staan.

5) Volledige scheiding tussen kerk en staat. Alle religieuze gemeenschappen worden zonder uitzondering door de staat behandeld als privé-verenigingen. Zij ontberen alle steun uit de staatskas en alle invloed op de staatsscholen. (En men kan hun immers niet verbieden om eigen scholen uit eigen zak op te richten en daar hun onzin te verkopen.)

6) Het punt over het ‘wereldlijk karakter van de school’ valt in dat geval af, het valt onder de vorige paragraaf.

8) en 9) Hier zou ik de aandacht willen vestigen op het volgende: deze punten eisen staatsbestuur over 1) de advocatuur, 2) de medische diensten, 3) apotheken, tandheelkundige en verloskundige diensten enz., enz. Kan men dit alles wel toevertrouwen aan de heer Caprivi? En stemt dit wel overeen met de erboven geproclameerde weigering van elk soort staatssocialisme?

10) Hier zou ik gezegd hebben: ‘Een progressieve ... belasting voor het dekken van alle kosten voor staat, district en gemeente, voor zover daar belastingen voor nodig zijn. Afschaffing van alle indirecte staats en locale belastingen, invoerrechten enz.’ De rest is een overbodig commentaar of motivering die de indruk verslapt.

III. De economische eisen

Ad punt 2. In Duitsland behoeft het recht op vereniging, meer dan waar anders, tevens bescherming van de staat.

De slotfrase ‘voor het reguleren’ e.v. zou moeten worden aangevuld zoals in punt 4 en hiernaar worden geformuleerd. In dit verband zou moeten worden vermeld, dat wij met kamers van de arbeid, die voor de helft zijn geformeerd uit arbeiders en voor de helft uit ondernemers, tussen de wal en het schip zouden raken. Jarenlang zou de meerderheid in zo’n situatie constant bij de ondernemers liggen, waarvoor één schurftig schaap onder de arbeiders voldoende is. Als niet wordt goedgekeurd, dat bij geschillen beide helften apart hun besluit indienen, zou het veel beter zijn om een kamer van ondernemers te hebben en daarnaast een onafhankelijke kamer van arbeiders.

Tot besluit zou ik willen vragen om het project nog eens naast het Franse programma te leggen, waar juist het een en ander beter loopt dan in dit deel III. Het Spaanse programma kan ik wegens tijdgebrek helaas niet uitpluizen, het is eveneens in vele opzichten erg goed.

Vertaald uit het Duits


Zoek knop