Geschreven: 1987
Deze versie: Rood
15 december 1987, 19de jaargang, nr. 24, pp. 6-7
Transcriptie: Ernest Mandel Internet
Archief: www.ernestmandel.org
HTML: F., voor het Marxists Internet Archive, augustus
2005
Wij publiceren op deze bladzijden de samenvatting van een lezing die Ernest Mandel op 3 november in Parijs hield. Mandel is marxistisch economist, lid van de SAP en leider van de Vierde Internationale. In de economische vakwereld is Mandel vooral bekend met zijn boeken “Marxistische economische theorie” en “Het Laatkapitalisme.” Wij raden zeer sterk zijn boek “De Crisis” aan. De Franse editie (La Crise coll. “Champs”) wordt regelmatig aangevuld met nieuwe gegevens. In de Engelse en Franse editie van het tijdschrift Inprecor verschijnen regelmatig economische artikels van zijn hand. (red. Rood)
Zij die beweren dat wat in de beurswereld gebeurt los staat van de ‘reële’ economie, van de industriële productie, en dat wij optimistisch moeten blijven, zijn onlogisch. In de USA hebben de aandeelhouders op twee weken tijd honderdduizend miljard dollar verloren, meer dan de sinds 20 jaar opgestapelde schuld van de derde wereld. In alle imperialistische landen samen hebben zij duizend miljard dollar verloren, dat is 80 % van de US-schuld. De krach heeft uiteraard invloed op de economie, al is het maar op de consumptie.
Bovendien gaat aan het beursverlies een inkrimping van de investeringen gepaard. Dalende aandelen zijn geen papieren, boekhoudkundig verlies: niemand is verplicht een laag gequoteerd aandeel te verkopen. Het gros van de gezakte aandelen was eigendom van bedrijven en banken en vormde een aanzienlijk stuk van hun actief. Hun krediet is dus aangetast, zij zullen moeilijker leningen krijgen voor hun investeringen.
Maar ook de oorzaken van de beurskrach zijn niet zuiver beursmatig. Formeel is het juist dat de onmiddellijke oorzaak van de zwarte maandag gezocht moet worden in de opeenvolgende verhogingen van de Amerikaanse rentevoet die gemiddeld van 7,5 % naar 10 % steeg. Het is ook juist dat de beurskoersen de inkomens van de aandelen tegenover de gemiddelde rentevoet weerspiegelen: als de rentevoet stijgt, dalen de koersen. En het is nog steeds waar dat sommige beurzen absurd hoge noteringen hadden bereikt zodat het gemiddeld dividend minder opbracht dan een gewone termijnbelegging op de bank. Men kocht louter aandelen in de verwachting dat ze verder zouden stijgen. Dit kon niet eeuwig blijven duren en de krach van 19 oktober was voor de eerste keer in de geschiedenis een val die op 24 uur de hele kapitalistische wereld omvatte.
De snelheid waarmee alle beurzen Wall Street volgden heeft eveneens te maken met de ‘reële’ economie. In 1974 begon de eerste langdurige golf van economische depressie na de tweede wereldoorlog, met een gemiddelde groeivoet op lange termijn niet half zo groot als in de vorige periode. De hooggeïndustrialiseerde, imperialistische landen zelf tellen 40 miljoen werklozen. In deze periode van depressie blijft de accumulatie, de opstapelende groei van kapitaal uiteraard voortduren, want zoiets als een permanente crisis bestaat niet. Binnen een zelfde, hetzij neergaande of opgaande economische golf, zijn zelf weer periodes van open neergang. Naast de recessies van 1974-’75 en ‘81-’82 was er de opgang van 1983-’86. Maar in deze opgang waren de productieve investeringen zowel in nieuwe bedrijven als in de telecommunicatie, het transport, de energie en de infrastructuur globaal veel kleiner.
Ondanks de belastingsvermindering en de hoge winsten tussen 1982-’87 waren de productieve investeringen in bijvoorbeeld de West-Duitse grote ondernemingen slechts half zo groot als in het begin van de zeventiger jaren.
Hieruit groeide een overaccumulatie van niet geïnvesteerd kapitaal. Waarom die investeringsstaking ? Omdat de markt verzadigd is met auto’s, vliegtuigen en huishoudelijke apparaten. Velen hoopten dat de nieuwe producten en sectoren van de informatica en de robotica de rol zouden overnemen die de automobielnijverheid, de elektrische huishoudapparatuur en de openbare werken in de naoorlogse expansie van de economie hadden gespeeld.
Die illusies zijn echter de grond ingeboord. Slechts 10 tot 15 % van de gezinnen is uitgerust met een PC en slechts 2 tot 3 % van de jobs is overgenomen door robots. Er blijft dus een overaccumulatie van kapitaal en een overaanbod van koopwaren en dus zoeken de kapitalen in cash of halfcash investeringen buiten de industriële productie.
Het reusachtige overschot aan kapitaal werd in de Beurs en in de immobiliën geïnvesteerd. Vandaar de krankzinnige stijging van de koersen en grond- en huurprijzen in bijna alle grote steden van de kapitalistische wereld toen de kapitaalsvloed de markt overstroomde. Die stijgingen hebben niets te maken met rendabiliteit maar zijn louter het gevolg van het spel van vraag en aanbod.
De USA blijven de belangrijkste markt van de wereld, zij nemen 40 % van de invoer van de kapitalistische wereld voor hun rekening. Het gros van de kapitalen wordt naar de USA uitgevoerd. Het heeft voor Japanse kapitalisten geen zin 300 miljard dollar per jaar in Noorwegen of in Tanzania te steken waar de markt daarvoor te klein is.
Maar tegelijkertijd is de competitiviteit van de Amerikaanse industrie en dus de alleenheerschappij van het US-imperialisme onherroepelijk ondermijnt. Tussen 1981 en 1986 bijvoorbeeld daalde het US-aandeel in de wereldexport van 20 naar 13,8 %, ongezien in de geschiedenis. Verhoudingsgewijs importeerden de USA steeds meer en exporteerden zij steeds minder met als gevolg een groeiend tekort op de handelsbalans, terwijl de vreemde kapitalen bleven toestromen: een onvermijdelijke daling van de dollarkoers tegenover de andere munten was daar het gevolg van. De Amerikanen hebben yens, marken en Zwitserse franken nodig om hun invoer te betalen en vermits de vraag naar deviezen sterker stijgt dan die naar dollars, daalt de dollar.
Maar de USA hebben, gezien hun eigen geslonken deviezenvoorraad, dit vreemde kapitaal nodig om hun invoer te betalen anders stevenen zij zoals de derde wereldlanden het bankroet tegemoet. Die kapitalen kunnen zij, gezien de dalende dollar, enkel aantrekken wanneer zij hogere rentevoeten bieden dan die in Tokyo, Frankfurt of Zürich. In de US-rentevoet zit bovendien een verzekeringspremie tegen de dalende dollar van 3 à 4 %.
Het zijn de Japanners die zo’n 12 miljard dollar per maand naar de USA uitvoerden. In augustus daalde die invoer tot liefst l miljard per maand. Washington en Wall Street geraakten in paniek: de Japanners wilden het US-tekort op de handelsbalans niet meer financieren en ze begonnen zich terug te trekken uit de New Yorkse beurs. Daarop werd de rentevoet van 7 op 7,5 % gebracht, wat op zijn beurt leidde tot de val in Wall Street. De beurswerking is dus niet alleen verbonden aan de structurele aspecten van het hedendaagse kapitalisme maar ook aan krachtswijzigingen tussen de verschillende imperialistische mogendheden.
Dat het US-imperialisme een lage dollar wil om zijn concurrenten te straffen is meer dan twijfelachtig. De lagere koers maakt de US-export weliswaar goedkoper maar tegelijkertijd de import duurder, met directe gevolgen voor de US-economie, denk maar aan de olie. En het tekort op de handels balans kan blijven stijgen ondanks de dalende dollarkoers, zoals in augustus en juli, wat de speculanten de stuipen op het lijf joeg.
Maar er is meer. Stel dat de export met een dalende dollar gestimuleerd wordt maar dat de US-bezittingen voor buitenlandse kapitalisten goedkoper worden. Dan zou die zogezegde samenzwering er op neerkomen dat de USA hun dollar doen dalen om hun eigen industrie aan buitenlandse kapitalisten kwijt te spelen.
De beurskrach kondigt, als we dieper op de zaak ingaan, een nakende herstructurering van het monopolistische grootkapitaal aan in enkele belangrijke landen, waarbij komaf wordt gemaakt met de herstructurering van het begin der zeventiger jaren. Want wanneer men de zogeheten «desindustrialiseringspolitiek» van een Thatcher en een Reagan tot het uiterste doorvoert, dan leidt dit tot een verlies van economische en militaire macht. De krach kondigt dus een politieke koerswijziging aan die gepaard zal gaan aan een verandering van politiek personeel, dat de plaats moet innemen van zij die enkel het gemakkelijke, speculatieve gewin promoveerden. Na tien jaar avontuur zijn de neoliberalen knock-out geslagen.
Nog nooit is de kapitalistische ideologie zo snel van gedachte veranderd als in de laatste weken. Plots vraagt de bourgeoisie de regering tussenbeide te komen om te verhinderen dat de wereld in de chaos van een zware depressie wordt geduwd door de oncontroleerbare krachten van de markt, iets wat geen enkele sociaaldemocraat een maand geleden durfde doen.
Margaret Thatcher verklaarde een paar weken terug dat de ‘Engelse revolutie’ was aangebroken: er waren nu meer kleine aandeelhouders dan vakbondsleden. Om de grootste Britse onderneming, British Petroleum, te nationaliseren, had zij de inschrijvingsprijs voor de aandelen op 3,3 pond gesteld. De kopers konden een premie van ongeveer 10 % verwachten. En de makelaars-speculanten vroegen de regering een commissieloon van 2 % om de inschrijvingsprijs te garanderen.
Toen kwam de val van de beurs. De aandelen van BP vielen op de Londense en New Yorkse beurzen op 2,6 pond. De «waarborgers» verloren 70 pence per aandeel, samen zo’n 2 miljard dollar.
En de kleine aandeelhouders waren het kind van de rekening. Het was gedaan met de conservatieve droom van het zo geroemde «volkskapitalisme».
Toen de krach twee miljard dollar verlies dreigde mee te brengen voor hen die speculeerden op de privatisering van British Petroleum, snelden al die «tegenstanders» van het dirigisme en van de staatstussenkomst naar Thatcher: «Wij willen onze miljarden, de Staat moet ons redden» ! Thatcher kwam de grote speculanten tegemoet maar liet honderdduizend kleine aandeelhouders aan hun lot over. De Canadese en US-regeringen kwamen tussenbeide om enkele grote makelaarshuizen te redden. Canada ging l miljard Franse fr. verliezen maar de Bank van Engeland maakte dit verlies weer goed.
Er is in dit alles een tegenspraak. Alle imperialistische regeringen eisen dat de US-regering haar begrotingstekort aanvult. Maar het zijn de US, hoe monetaristisch en conservatief Reagan’s politiek ook mag klinken, die als eersten een neo-keynesiaanse politiek voerden om uit de recessie van 1980-’82 te geraken, namelijk door de expansie van de globale vraag.
Want het US-deficit van jaarlijks 150 miljard dollar is in feite «deficit spending», de kunstmatige groei van de vraag, het vergroten van de geldhoeveelheid. Eerst en vooral natuurlijk in zake militaire uitgaven en fiscale cadeaus aan de rijken, terwijl de openbare werken aan hun lot worden overgelaten. Alleen op sociaal vlak is men een beetje voorzichtiger geweest, vooral in de ziekteverzekering.
Maar de groei van de Amerikaanse vraag is alle imperialistische landen ten goede gekomen. Naast Japanse waren en kapitalen heeft de US-markt West-Europese maar ook derde wereldproducten aangetrokken wat positief uitkwam voor de handelsbalans van deze laatsten.
Het leidt geen twijfel dat de derde wereld zijn schuld nooit zal kunnen afbetalen, en ze enkel zal kunnen verlichten dankzij een positieve handelsbalans tegenover het imperialisme. Maar de USA, het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank willen die intresten terug, maar ook tegelijkertijd een verhoging van het Amerikaanse tekort op de handelsbalans!
Maar een inkrimping van de US-handelsbalans betekent een inkrimping van de US-markt en dus het blokkeren van de West-Duitse en Japanse expansie, het einde van de intrestafbetalingen van Mexico, Brazilië... en dus een veralgemeende recessie voor de hele kapitalistische wereld. Ik verwacht dit in 1988. Die recessie zal erger zijn dan die van 1980-’82. De inflatie gaat immers terug opflakkeren in de USA, vandaar die in de derde wereld aanwakkeren en tenslotte Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië treffen, West-Duitsland en Japan misschien uitgezonderd.
Om de val van de aandelen tegen te houden hebben de USA immers de rentevoet tegen elke logica in doen dalen. Daardoor blazen zij de hoeveelheid van de reeds zwakkere dollar op. Dit veroorzaakt inflatie en dus gaat de rentevoet weer omhoog.
De Japanners waren reeds gestopt met het kopen van US-schatkistbons en als zij deze maand weer weigeren nieuwe bons aan te kopen gaan de rentevoeten weer stijgen en zal de inflatie van 5 % de import weer duurder maken.
Een mogelijke expansie van de West-Duitse en Japanse economie om de wereldrecessie tegen te houden lijkt niet erg realistisch. De binnenlandse markt van de kennelijk stevigste kapitalistische Staat, de Bondsrepubliek met zijn 65 miljoen inwoners, kan de US-markt met zijn 240 miljoen inwoners niet vervangen. Ook in Japan is de binnenlandse markt verzadigd. Daar is de laatste productieve investeringsgolf, die van de kleurentelevisie, over en wordt enkel nog speculatief geïnvesteerd. De koopkracht is er 40 % lager dan in Europa.
Maar er is een diepere reden waarom de recessie onvermijdelijk lijkt, namelijk de planetarisering van het kapitaal. Er is een wereldkapitaal en aan de basis hiervan liggen de multinationals. Maar die beschikken over geen wereldstaat die regelend kan optreden. Politiek en militair blijft het kapitaal verdeeld tussen nationale, concurerende staten. Dit heeft te maken met het privé-bezit, met fracties van de kapitalisten die nationaal georganiseerd zijn en «hun» Staat gebruiken vóór hun eigen belangen. En in crisisperiodes stijgt de concurrentie tussen de imperialistische Staten.
Na de val van de Beurs zijn er nog twee zwakke schakels van het kapitalisme die bedreigd worden. Een groot aantal makelaarshuizen en zakenbanken hebben zich schuldig gemaakt aan reusachtige speculaties. Of hun verliezen door de regeringen zullen worden gedekt is niet zeker. Vervolgens worden een aantal landen met bankroet bedreigd, derde wereldlanden maar ook imperialistische staten. De schrik voor de recessie heeft vandaag al de prijzen van de grondstoffen naar beneden gejaagd en bedreigt daardoor de derde wereld. De recessie zal de nieuwe industriestaten in volle expansie treffen.
Er is tevens een derde zwakke schakel, de beslissende! Er dreigen een aantal faillissementen over te slaan van de financiële wereld naar de multinationals. Als de drie schakels houden krijgen we een recessie zoals in 1980-’82. Maar anders...
Maar wat de arbeiders en de volksmassa’s in de wereld het meest aanbelangt, dat is de sociale zekerheid. Die is in alle landen ziek na 15 jaar economische depressie en massale werkloosheid. Iedereen weet dat de ondergang van deze sector, vooral inzake ziekteverzekering en pensioenen, een heftige tegenaanval van de volksmassa’s kan uitlokken. Wanneer een recessie de staatsfinanciën verder uitholt dan kan de economische crisis uitmonden in een heftige sociale crisis.
Tegenover de werkelijke 40 miljoen werklozen in de industrieel ontwikkelde kapitalistische wereld stellen de regeringen 31 miljoen werklozen. Zij doen alle doen hun best om de cijfers te vervalsen en allerlei categorieën het recht op uitkering te ontzeggen. Maar die werklozen, samen met hun gezinnen, betekenen zo’n 100 miljoen mensen die te lijden hebben onder de huidige omstandigheden, om niet eens te spreken van de massa’s van de derde wereld. Als een nieuwe recessie dit cijfer met 10 tot 15 % verhoogt dan gaan we een zeer ernstige toestand tegemoet.
Weinige mensen weten dat in de imperialistische landen zowat de helft van de werklozen niet uitkeringsgerechtigd is, maar leeft van de openbare onderstand. Die armoede groeit in landen zoals Portugal, Spanje, Zuid-Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië. Dit alles heeft nadelige gevolgen voor de verdedigingskracht van de arbeidersbeweging. Vooral als de arbeidersbeweging geen goed overlegde, gestructureerde verdediging organiseert, want de angst voor de armoede stimuleert het zoeken naar individuele oplossingen en maakt de solidariteit van de werkers kapot.
Naarmate de crisis duidelijker wordt zal kapitalistische, burgerlijke ideologie verdere klappen krijgen ten gunste van de solidariteitsopvattingen en socialistische oplossingen. Maar dat kan op zich laten wachten. Na de crisis van 1929 moesten wij wachten tot 1934 om een tegenaanval van de arbeidersbeweging te zien starten in Europa.
Zij die nog illusies koesterden in het herstel van de kapitalistische economie, of bang waren dat zo’n herstel de socialistische ideeën definitief kapot zou maken, zijn er aan voor hun moeite. De beurscrisis heeft duidelijke taal gesproken.
Een expansieve relance van de economie is uitgesloten. Dat kan alleen als de arbeidersklasse een zware nederlaag oploopt en haar verworvenheden fundamenteel gekortwiekt worden. Pas dan kan de bourgeoisie met veel vertrouwen in de winst weer gaan investeren. Maar van zo’n nederlaag van de arbeidersbeweging is totnogtoe geen sprake.