Bron: La Gauche, nr. 22, 28 mei 1960/ speciaal nr. 75ste verjaardag BWP
Vertaling: Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel: Le fondateur de la première Internationale, César De Paepe
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 14 oktober 2009
Verwant: • Inhuldigingsrede van de Internationale Arbeidersassociatie • De Internationale Arbeidersvereniging - Algemene Regels • De Eerste en Tweede Internationale |
Toen op 28 september 1864, op de befaamde bijeenkomst van Sint Martin’s Hall te Londen de basis werd gelegd voor de Internationale Arbeidersassociatie (1ste Internationale) was een jonge man van 22 jaar de enige vertegenwoordiger van het Belgische socialisme: César De Paepe.
Hij was door Proudhon tot het socialisme gekomen. Arbeider typograaf deed hij onderwijl studies rechten en geneeskunde. Hij had de drukproeven nagezien van de werken van Proudhon die toen te Brussel in ballingschap leefde.
In 1865 is De Paepe de enige afgevaardigde van het Belgische socialisme op de Voorlopige Raad van de Internationale Arbeidersassociatie. Hij is er over drie kwesties tussengekomen. We mogen hier werkelijk spreken over de Internationale als de ‘arbeiders aan het denken’. Jonge student zijnde zal De Paepe er natuurlijk – net zoals Marx trouwens – het standpunt verdedigen dat intellectuelen zich konden aansluiten. Mochten vrouwen lid worden van de Internationale? Die vraag wordt gesteld door de vertegenwoordigers van de arbeiders uit Parijs. De citoyens vernemen met genoegen dat De Paepe een medewerking van vrouwen gunstig gezind is. Een derde vraagstuk waarover hij tussenkomst is de Poolse kwestie.
Het Belgische socialisme is afwezig op het eerste congres van de Internationale in september 1866 te Genève. Maar in september 1867 op het tweede congres te Lausanne is De Paepe opnieuw de enige Belgische afgevaardigde. Wanneer men de verslagen van dit congres leest staat men versteld over hoe groot de omvang van de behandelde problemen wel was. Er werd lange tijd gediscussieerd over Arbeid, Kapitaal, Werkloosheid, de Banken, enz. . Het congres boog zich ook over het vraagstuk van de opvoeding van de kinderen en vond nog de tijd om een resolutie te stemmen ten voordele van het scheppen van een wereldtaal en een hervorming van de spelling.
Op dit congres zetelt De Paepe in de commissie belast met het probleem van de vrede. De kwestie die er besproken wordt is of de Internationale zich moest aansluiten bij het Congres van de Vrede dat te Genève zal bijeenkomen en onder welke voorwaarden dit moet gebeuren. Twee opvattingen staan er tegenover elkaar: tijdens heel de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging zullen die terug opduiken. Sommigen stellen voor om de vrede te verdedigen door ideeën te propageren van Recht en Gerechtigheid. Anderen verklaren dat enkel het opheffen door het socialisme van de klassentegenstellingen vrede in de wereld kan brengen.
De Paepe, rapporteert James Guillaume, liet opmerken ‘dat als men over vrede spreekt als over de eerste voorwaarde, en het opheffen van de uitbuiting als het gevolg ervan men het paard voor de wagen spant’. Tolain en De Paepe lieten een resolutie stemmen die het aansluiten van de Internationale bij het Congres van de Vrede deed afhangen van de stelling dat ‘om het uitschakelen van de oorlog te bereiken ... de sociale structuur dient te worden gewijzigd’.
Op het derde congres van de Internationale (te Brussel, in 1868) en op het vierde congres (te Bazel in 1869) voerde De Paepe opnieuw een leerstellige strijd die wees op een breuk met de ideeën van Proudhon. Immers, op de twee congressen kwamen de twee tendensen van de Internationale over het grootgrondbezit in botsing, de mutualisten van Proudhon enerzijds en de collectivisten anderzijds.
De aanhangers van Proudhon hielden staande dat er een einde kon gemaakt worden aan de uitbuiting van de mens door wederzijds krediet en door de gelijke ruil van producten. Hierop antwoordden de marxisten en de collectivisten, De Paepe op kop, dat enkel het collectief bezit van de gronden en de werktuigen het opheffen van het regime van uitbuiting van de arbeiders zou mogelijk maken. Op het congres van 1869 is De Paepe verslaggever over deze kwestie en verdedigt met succes de notie van het collectieve bezit van de gronden, de bossen, de mijnen, de steenkool, de groeven, kanalen, spoorwegen, enz.
Op het zevende congres van 1874, te Brussel, wordt er gediscussieerd over het volgende probleem: hoe zal de toekomstige socialistische maatschappij de organisatie van de productie verzekeren? De Paepe stelt op het congres zijn ‘Mémoire sur l'organisation des Services Publiques dans la Société future’ voor. Hij zet er uiteen dat de productiesectoren en de Openbare Diensten aan de gemeenten dienen te worden toegewezen, aan de Staat en zelfs aan de universele confederatie.
Hij voorspelt dat de landbouw dezelfde evolutie zal ondergaan als het ambachtswezen, industrialisering, concentratie en mechanisering. De Paepe stelt dat naarmate het sociale lichaam vooruitgang boekt, het terrein van het collectieve bezit groter zal worden en tenslotte aan het private bezit van de productiemiddelen enkel zal overlaten ‘de snijbeitel en de priem van de schoenmaker, de naalden, de vingerhoed en de scharen van de kleermaker’.
Wie zal de Openbare Diensten besturen? Op deze vraag antwoordt De Paepe dat de toekomst in handen ligt van de georganiseerde krachten van de arbeiders.
In deze toelichting neemt De Paepe definitief afstand van de ideeën van Proudhon. Hij stelt dat de staat sommige taken moet overnemen, tegenover de jacobijnen plaatst hij de economische democratie van de associaties van arbeiders en van de ‘bestuurders die de bestuurders kiezen’.
De Paepe tracht eveneens de ‘methode van de evolutie’ en de ‘methode van de revolutie’ die beide hun rol hebben gespeeld in de geschiedenis tot een synthese te brengen en die ‘ver van elkaars tegengestelde te zijn elkaar meestal aanvullen en compenseren’.
De Paepe voorziet de socialistische revolutie: ‘Het is onvermijdelijk dat men vroeg of laat tot de gedwongen afrekening komt, want het proletariaat heeft twee krachten aan haar zijde waartegen niemand iets kan beginnen, het aantal en de ideeën’.
Het collectivisme van De Paepe kan als volgt worden samengevat: collectieve eigendom van de werktuigen, arbeiders en boeren zelfbeheer, het verdelen van de producten volgens het werk, de centralisering, bepaalde rol van de Staat, coöperatieven van de verbruikers, het realiseren van deze maatschappij door middel van hervormingen en revolutie. Men zal merken dat het verschil met Marx enkel te maken heeft met de rol van de Staat in het eerste stadium van de socialistische samenleving (de marxisten verdedigen de opvatting van het langzaam afsterven van de Staat).
Vurig internationalist verdienen zijn inspanningen tot het voorkomen van een scheuring binnen de Internationale een artikel op zich.
De ideologische evolutie van De Paepe bezit heel zeker niet de gestrengheid van de wetenschappelijke analyse van Marx, het heeft een ‘praktisch’ aspect dat vandaag nog onze aandacht verdient en moet bestudeerd worden. Ongetwijfeld is De Paepe na Marx en Bakoenin de belangrijkste persoonlijkheid van de Eerste Internationale. Zijn oeuvre vormt de doctrinaire bijdrage van het Belgische socialisme aan de Eerste Internationale.
B. Malon schreef terecht in zijn ‘Précis du Socialisme’: ‘In 1864 werd de Internationale gesticht waarvan Brussel het theoretisch centrum was, het werd dank zij César De Paepe de morele hoofdstad van het socialistische proletariaat. Uit dit Belgisch eclecticisme, een geslaagde combinatie van het keltisch-latijns idealisme en het Germaanse realisme, werd het collectivisme geboren, dat het symbool is gebleven voor het bewuste proletariaat, van haar plichten en haar rechten, van haar opdrachten en van haar krachten’.