Geschreven: een datum of jaar
Bron: Links, nr. 1, 14 november 1959
Vertaling: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
Laatste bewerking: 16 oktober 2009
‘De miljarden voor de landsverdediging’. Vandaag spreekt iedereen er over. En men is er niet mals voor. ‘La Libre Belgique’ in hoogsteigen persoon heeft er zopas een reeks artikels aan gewijd, goed gedocumenteerd en verpletterend. De afgrond van miljarden wordt van jaar tot jaar dieper: 22 miljard in 1960. Voor niets, of ongeveer? Men vraagt zich werkelijk af waar dat naar toe gaat. Er komt geen eind aan het aanschaffen van peperdure uitrustingen en materiaal die doorgaans reeds verouderd zijn op het ogenblik dat ze geleverd worden. En zeer dikwijls slagen wij er niet in deze uitrusting en dit materiaal te onderhouden, zelfs niet ze klaar voor het gebruik te houden.
Het leger houdt meer dan 120.000 man ‘bezig’ waarvan amper 48.000 (36 % dus)[Het percentage is onjuist —MIA] de gevechtskrachten uitmaken.
De belachelijke verhouding van één officier voor zes of zeven man is ongewijzigd gebleven sedert het einde van WO I. Alleen reeds de generaals lopen met tientallen en er is zelfs een admiraal in de maak!
35.000 beroepsmilitairen zijn bezig in de logistieke en administratieve diensten. Het vast kader van de opleidingscentra en de scholen bereikt een effectief van 10.000 man, daar waar het aantal miliciens dat er opgeleid wordt, de 13.000 niet overschrijdt!
Dit laat een journalist van rechts toe te schrijven: ‘Welke ook hun bezigheid zij, officieren en onderofficieren lossen maar enkele schoten per jaar, maar ondertekenen dagelijks stapels documenten op vier exemplaren. In vredestijd is het leger één grote administratie. Indien men op zekere dag een hervorming van de administratie begint, doet men er goed aan met het leger te beginnen’.
Inderdaad, hervorming, en hoe vroeger hoe beter. En waarbij rekening gehouden wordt met de huidige omstandigheden.
We wensen niemands eergevoel te kwetsen. Maar ook op militair gebied is het uur der waarheid aangebroken. Men moet de moed hebben het te zeggen: ons leger is een nonsens geworden. We zijn nog niet aan het stadium gekomen van druk-maar-op-de-knop. Maar nu reeds overtreft de technische en financiële inspanning onze ware mogelijkheden, zelfs wanneer onze krijgsmacht ingeschakeld is in een internationaal gemeenschappelijk verdedigingssysteem als de NAVO.
We zouden ons voorstander kunnen verklaren van een doodgewone afschaffing van het leger. Het zou alvast dat gewonnen zijn voor het land. Niemand zou er iets bij verliezen. Zelfs niet onze geallieerden, in de huidige staat van zaken. Maar onafhankelijkheid en democratie worden niet met woorden verdedigd. De geschiedenis heeft het bewezen, nog onlangs. De veiligheid van de mogendheden, vooral van de kleine, kan slechts gemeenschappelijk verdedigd worden. We denken er dus niet aan, onze internationale verbintenissen op te zeggen, noch onze verdediging aan anderen over te laten, terwijl wij zelf onze armen kruisen. We aanvaarden dat ons land deel uitmaakt van een gemeenschappelijke verdedigingsorganisatie.
Maar we vragen dat de last die er ons voor opgelegd wordt redelijk en strikt afgewogen zij. We vragen tevens dat men van onze internationale verbintenissen geen dankbaar gebruik maken om ons ouwe rommel van militaire bureaucraten op de nek te leggen, die voorgoed helm en mitrailleur hebben verwisseld tegen een verroeste pen en stoffig papier.
De wetenschappelijke en technische vooruitgang heeft de klassieke opvattingen van strategie en tactiek omgewoeld. De moderne wapens kosten stukken van mensen. Het is klaar dat ze ingewikkeld en moeilijk te behandelen zijn.
Maar er behoren geen massa’s manschappen meer om ze in werking te brengen. De massawapens van 14-18 en 40-45 behoren tot het verleden. Laten we er ons over verheugen en gebruik van maken om van nu af ons leger te beperken tot een kleine strijdmacht van technici. Niet die van de h. Gilson, maar echte, goed getrainde en goed betaalde technici, die we volledig ter beschikking willen stellen van het gemeenschappelijk veiligheidslichaam. En laten we een einde maken, niet alleen aan de vijftien maanden, niet alleen aan de twaalf maanden, maar aan de gehele verplichte militaire dienst, die reeds lang genoeg het leven van de jonge mensen vergald heeft.
Maar ook dat zal duur zijn? Natuurlijk, maar deze 30 of 35.000 man zullen bepaald minder kosten dan de 120.000 van vandaag.
Verliezen we bovendien niet uit het oog dat de milicien niet alleen aan het leger geld kost: hij kost ook geld aan zijn familie. Hij kost, en dit is het essentiële, aan de nationale economie, waarvoor hij gedurende lange maanden verloren is, zonder te spreken van de wederaanpassingsperiode na de militaire dienst.
‘Wij zijn tegen het beroepsleger, zeggen ons enkele uitstekende kameraden, de socialisten zijn voor een militieleger, zoals het huidige’. Wij aanvaarden deze tegenwerping niet.
Vooreerst omdat het huidige leger geen militieleger is. Er waren 123.800 man in het leger, op het ogenblik dat de h. Gilson minister geworden is. In dit leger beliep het aantal vrijwilligers en beroepsmilitairen reeds 65.371 man, dit is 53,35 % van het effectief. Er waren 40,85 % miliciens, en verder nog 7.801 burgers, d.i. 5,9 %. De rekrutering van de NAVO technici heeft natuurlijk deze toestand verscherpt.
In werkelijkheid zijn de miliciens in het huidige leger slechts het talrijkst in 39 % van de gevechtseenheden. De beroepsmilitairen, wier taak het is te strijden, zullen dus minder strijden dan de anderen. Dit systeem is verwerpelijk.
Vervolgens is het evenmin waar dat de socialisten voorstander zijn van het militieleger. De doctrine zegt dit niet. Onze vriend Frans Tielemans heeft er goed aan gedaan, er onlangs aan te herinneren dat er geen socialistische politiek bestaat op het gebied van het leger. De socialisten wensen een leger naar hun politiek. Iets anders vragen we niet.
Zou een beroepsleger niet kunnen aangewend worden tegen de democratie en tegen de arbeiders?
Wij menen dat het leven van de democratie afhankelijk is van de versterking van de democratische partijen en van de macht van de georganiseerde arbeiders. De Britse democratie werd nooit bedreigd door het beroepsleger. Hetzelfde kan niet gezegd worden van de Franse democratie met haar militieleger.
Overigens is dat gevaar onbestaande indien het echelon bevoorrading van het nieuwe leger in burgerhanden is (in vredestijd), indien het personeel van de administratieve diensten, van de uitrustingsdiensten en van de arsenalen bestaat uit mannen en vrouwen die lid kunnen worden van een vakbond ... en het zijn, dus niet onderworpen aan de militaire tucht. Kortom men moet het leger ‘verburgerlijken’. Het is de beste manier om eventuele antidemocratische ondernemingen vooraf te ontmoedigen.
Ziedaar dus waarom we op dit ogenblik met zoveel klem opkomen voor het aanvullend burgerpersoneel van het ministerie van landsverdediging, personeel dat heer Gilson wil afdanken.
Er zijn er die ons zeggen dat de militaire dienst nooit iemand kwaad heeft berokkend en dat hij leert leven. Laten we ernstig blijven. Men leert evengoed leven op de werkplaats, in de fabriek en zelfs op het bureau. En wij wantrouwen de burgerzin die in de legers aangebracht wordt. Kijk maar naar de hedendaagse Franse jeugd die militaristisch, kolonialistisch en vreemdelinghatend geworden is, om de hoge graad van het gevaar te meten. Ons land heeft veeleer geschoolde arbeiders nodig dan vechtersbazen.
Een talrijk leger heeft geen zin meer. Het moet vervangen worden door een minder talrijke strijdmacht van ware technici. De verplichte militaire dienst is niet meer noodzakelijk. Laten we hem doen afschaffen. We zullen daardoor de jeugd en het land een goede dienst bewijzen.