Jan Cap
In naam van mijn klasse
Hoofdstuk 9


9. Het conclaaf van de kaders: Corsendonck

Terwijl de lock-out nog volop aan de gang was, heeft de directie zich met hogere kaders teruggetrokken op Corsendonck. Onderwerp van de besprekingen: het personeelsbeleid op Boel. Nelen schreef er over:

‘De diagnose wees op een tekort aan informatie, een te zeer gecentraliseerd personeelsbeleid, een te sterke positie van de afgevaardigden, een te grote afstand tussen de top en de basis, een verschil in aanpak van de mensen in de ene afdeling in vergelijking met de andere, enz.’

Uiteindelijk kwam het hier op neer: de afstand tussen de chefs en de meestergasten enerzijds en de arbeiders anderzijds moest overbrugd worden. En de délégués - die niet pasten in het harmoniemodel zoals ze later zouden zeggen - moesten er uit of minstens aan banden gelegd worden. Want ze stonden de ‘nieuwe aanpak’ in de weg. Ze lanceerden de slogan ‘de chef is je beste vriend’. Het personeelsbeleid werd ‘gedecentraliseerd’, de taken werden opgesplitst. Om dat allemaal efficiënt te kunnen doen gingen ze die wijsheid opkopen. Psychologen, sociologen, advocaten, juristen, alles kwam er bij te pas. Die man heeft waarschijnlijk miljoenen uitgegeven om zijn nieuw beleid uit te dokteren. Opzet van de hele operatie was: uitzoeken hoe ze patronaal frontaal in de aanval konden gaan tegen de délégués en militanten, om die los te kunnen scheuren van de arbeiders. Er werden seminaries ingericht, er waren ‘zone-vergaderingen’, er kwam een nieuw bladje van de patroon, De zaat, er werden personeelscoördinatoren aangesteld en nog veel meer. Die coördinatoren hadden een welomschreven taak: ze moesten in feite de rol van de délégués overnemen. Elke arbeider die een probleem had, moest bij die man terechtkunnen die hem dan verder zou helpen. Op die manier zouden wij overbodig geworden zijn.

We bekeken die beweging achter de schermen achterdochtig en probeerden zo goed mogelijk te volgen wat er aan de hand was. Na de lock-out al, toen iedereen pas weer aan het werk was, werd het ons al vlug duidelijk. Een eerste punt was het strenger worden van de ‘beoordelingen’ zoals ze dat noemden. Vroeger was er ook al een puntensysteem geweest. Elke arbeider werd beoordeeld op productie, kwaliteit en beroepskennis. Kreeg die arbeider voldoende punten, dan kon hij in een hogere categorie komen. Tot dan toe had dat systeem redelijk gewerkt. Maar de specialisten van de personeelsdienst splitsten de drie hoofdpunten nog eens op in vragen als: is hij niet opstandig, kan hij goed in groep werken, neemt hij initiatief, ... Op al die verschillende vragen kregen we nu punten. Wij noemden dat ‘schoolke spelen’. Het zou nog zo ver komen dat we elke week met ons rapport naar huis moesten om het te laten tekenen door onze kinderen. ‘Onze pa heeft goed gewerkt van de week. Flink zo, doe zo voort’. Naast ons rapport kregen we later ook nog de ‘functioneringsgesprekken’ op ons dak. Nu zouden ze ons eens motiveren. Elke arbeider moest bij zijn chef of meestergast komen, er werd gepraat over het werk en er werden weer eens punten gegeven. Welke onnozele dingen daar allemaal verteld werden, dat hou je voor onmogelijk. Mannen die al 20 of 25 jaar werkten op de werf, die liepen gewoon weg van die gesprekken. Ze hadden zichzelf nu toch al bewezen en ze werden daar echt behandeld als schooljongens. Zo was er eens een arbeider bij zijn meestergast geweest voor een functioneringsgesprek en die man had gezegd: ‘In feite zou ik je een zes moeten geven op productiviteit, maar er is één punt dat je nog moet veranderen: je rookt te traag.’ Een zes was het maximum en die man kon zijn punten niet krijgen omdat hij te traag rookte! Dat kwam door het feit dat hij tabak rolde. En een sigaret rollen, dat is een soort ritueel, dat duurt langer dan wanneer je gewoon een sigaret uit een pakje moet halen. Mensen van 50 jaar moesten dat aanhoren uit de mond van een meestergast van 25. Er waren de jaren voordien heel weinig jonge mensen bijgekomen die nog categorieverhoging moesten krijgen.

Die verhoging was wél belangrijk voor de arbeiders. Daar herkende ik weer die drang naar gelijkheid in. Iemand die vindt dat hij zijn werk goed doet, dat hij zijn beroep onder de knie heeft, die wil categorieverhoging. Daarmee uit. En vroeger kon je daar als arbeider, samen met je hoofddélégué over gaan praten met de personeelsdirecteur. Als je je gepasseerd voelde. Als je een verhoging verwacht had en die toch niet kreeg. Nu was het echter afgelopen met die inspraak. De psychologen zouden bepalen wie wanneer in welke categorie terechtkwam. Maar die oudere arbeiders-eerste klas moesten toch nog aan die gesprekken deelnemen. Ik heb dat persoonlijk altijd geweigerd. Daar wou ik mijn tijd niet in steken.

We stelden echter nog iets anders vast in die periode. De meestergasten die de gesprekken af moesten nemen, waren daar ook helemaal niet gelukkig mee. Om twee redenen. Ten eerste moest het verslag van zo’n gesprek ondertekend worden door de arbeider in kwestie. En het gebeurde heel vaak dat zo’n man zei: ‘Hoor eens, ik wil hier wel wat tijd komen verspelen, maar zo’n document teken ik niet. Punt uit.’ En daar zaten ze dan. Want de baas had gezegd dat alle verslagen getekend moesten worden. Nu waren die meestergasten zo bang dat ze soms zelf een valse handtekening plaatsten onder zo’n verslag. Om toch maar geen blaam te krijgen. Een tweede punt was, dat ze zelf ook omscholing moesten volgen. Ze kregen op die cursussen een boel psychologie te verwerken. En daar moesten ze dan weer examen over afleggen. Die mannen kwamen echt tussen hamer en aambeeld te zitten. Wat ons het meest verontrustte, was de hele filosofie die achter het plan zat.

Het ging om de macht

‘En om te eindigen tenslotte de bedenking dat de macht van de militanten over de mensen toch enorm groot is. (...) We kunnen daaruit alleen maar besluiten dat geen middelen mogen bespaard worden om de mensen zodanig te informeren en te begeleiden dat de militanten de wapens uit handen worden geslagen en het anarchosyndicalisme de kop ingedrukt. Dan pas bestaat er misschien een kans om weer een ernstig overleg op gang te krijgen.’
Victor Nelen, Afgevaardigd-Beheerder

Het plan kwam neer op een patronale aanval op de vakbond, de délégués, militanten en uiteindelijk de arbeiders zelf. Al kostte het hem miljoenen, ze zouden de macht van de vakbond op het bedrijf voor eens en voor altijd breken. Die aanval werd tijdens de lock-out ingezet en loopt nu nog steeds verder. Ze was vakkundig en vernuftig in mekaar gezet. Moeilijk te doorzien en goed getimed. Vlak na de lock-out kende de slagkracht van de arbeiders zeker geen hoogtepunt. Hadden ze het op een ander moment geprobeerd, dan was het er zeker niet doorgekomen. We hebben er toen wel pamfletten over uitgedeeld en ik bracht het ter sprake op de algemene vergadering. Maar we hebben het niet tegen kunnen houden. Het zou later allemaal wel meespelen in de hardnekkigheid waarmee de staking van ’81 gevoerd werd.

Gelijk loon ... ook voor zes kuisvrouwen

De verkiezingen van ’79 moesten voorbereid worden. Met José De Staelen had ik het al vaak gehad over de manier waarop de propaganda gevoerd werd. Twee weken aan een stuk stonden militanten van de verschillende vakbonden aan de poort soms weinig zeggende folders uit te delen. En toen kwamen we op het volgende idee: we maken geen reclame meer voor de eigen kapel. We kochten 2000 grote bruine enveloppen en staken daar alle zinnig propagandamateriaal van de drie bonden samen en ons eigen programma voor Boel en gaven elke arbeider een enveloppe. Het was een serieus pak. Onze slogan was toen: stem niet 1, stem niet 2, stem niet 3, maar stem 123. De arbeiders zagen het als een manifestatie van de eenheid die ze wilden. De verkiezingen verliepen weer zoals in ’75. Die voor delegatie samen met die voor ondernemingsraad en comité. En elke arbeider kon weer kiezen voor om het even welke kandidaat op de verschillende lijsten. Het werd weer een verhouding van 7 ACV, 3 ABVV en 1 ACLVB.

In april ’80 zagen we plots een aantal vreemde kuisvrouwen over het bedrijf lopen. Ze bleken van een onderaannemingsbedrijf te komen: Electro-Power. We bleven gevoelig op dat punt. We wisten immers waar de patroon naar toe wilde: een vaste kern van eigen arbeiders en de rest losse krachten, mensen in onderaanneming die minder verdienen, minder rechten hebben en de volgende dag buiten gezet kunnen worden. We vroegen om uitleg aan de personeelsdirecteur. De uitleg hadden we kunnen voorzien: ons eigen personeel was veel ziek, er was maar sprake van zes mensen en het zou bovendien voor een korte periode zijn. We stelden vast dat die zes meisjes die door Electro-Power naar Boel gestuurd waren, 17 fr. minder per uur verdienden als het Boelbarema. Dat kon dus niet. We stonden op het principe: gelijk loon voor gelijk werk. We wisten dat het anders niet lang zou duren voor onze eigen kuisvrouwen ook 17 fr. minder zouden krijgen of dat hun werkzekerheid in het gedrang zou komen. Onze directie had er weer zogezegd niets mee te maken. Het was uitsluitend een zaak van Electro-Power. Maar Electro-Power beweerde dat Boel geen nieuw contract met een prijsherziening wou. De vrouwen zelf konden of durfden ons niet te helpen. Ze waren niet zo syndicaal bewust en al tevreden dat ze werk hadden. We vonden dat we er toch iets rond moesten doen. In elk geval stonden onze secretarissen achter ons en zijn ze ons gedurende heel die actie ook blijven steunen. We besloten toen met de syndicale delegatie dat we de zes zouden beletten nog te werken tot hun loon in orde was. Dus stonden we piket met een paar mensen om die meisjes tegen te houden. Na een paar dagen sleepte de patroon ons voor het gerecht. Hij sprak een advocaat aan en de zaak kwam voor in kortgeding. Daar kregen we te horen dat we de zaak binnen de 24 uur stop moesten zetten. We gingen daar niet op in en verscherpten de actie integendeel. We trokken er de militanten bij en omdat we moeilijk elke dag met 50 man aan de poort konden blijven, voerden we een beurtrol in. Iedereen ging vier dagen werken en de vijfde dag stond hij piket tegen de kuisvrouwen. Waarop de directie met een nieuwe stunt uitpakte. Ze voerde een lock-out in tegen de militanten. Als de militanten na hun piketdag zich terug aanboden, kregen ze geen werk meer en geen loon. Ofwel werkten we alle dagen, ofwel staakten we zei de baas.

Lock-out: klasse tegen klasse

Wij haalden er een deurwaarder bij en lieten hem vaststellen dat baas ons geen werk wou geven en dat hij dus loonderving pleegde. Dat proces is nog altijd niet definitief uitgesproken. Eén van de acties die eruit voortkwamen was de bezetting van de brug. Met alle militanten hebben we op een bepaalde dag de brug bezet zodat een afgewerkt schip niet uit kon varen. De rijkswacht en de politie van Temse kwam er weer bij te pas maar ze konden ons niet van die brug af krijgen. Ze trokken zich dus terug. Met onze ervaring uit het verleden wisten we wel dat ze nu versterking uit Gent aan zouden laten rukken. Dus hebben we een half uur later de brug vrij gegeven, net voor de mannen uit Gent toekwamen. Maar het feit dat die brug bezet werd, ging als een lopend vuurtje door heel Temse en in een mum van tijd stond er een massa volk aan de brug, naar die bezetting te kijken. We hebben toen later ook nog de vijfde verdieping, de directieburelen bezet. Dit alles maar om te zeggen dat die zaak voor ons een principekwestie was. Het ging weliswaar maar om zes mensen maar als je zes mensen niet de moeite waard vindt, dan schiet je ook niet in gang rond 50 mensen, of rond 128. En als je eenmaal overtuigd bent van een zaak of een principe, je begint er over na te denken, je werkt er op met je mensen, dan vind je hoe dan ook middelen tot verzet.

Als je niet vecht voor 2 man, zal je het straks niet doen voor 128

‘Het was voor niemand op het bedrijf, ook voor de vakbonden niet, een geheim dat in de loop der jaren een teveel aan werknemers aangekweekt werd, onder andere door het in dienst houden van medische en sociale gevallen, terwijl ook de natuurlijke afvloeiingen onvoldoende waren om de verminderde personeelsbehoefte van het teruglopende orderboek te compenseren.’
Victor Nelen, Afgevaardigd-Beheerder

Na veel discussies en onderhandelingen hadden we op de werf verworven dat arbeiders, die door ziekte of ongeval hun vroeger werk niet meer aankonden, vervangingswerk kregen. De arbeidsgeneesheer duidde dan aan welk werk voor hen geschikt was. Op een bepaald ogenblik kregen twee arbeiders een dergelijk attest. Maar de patroon weigerde botweg hen dat werk te geven. Grote beroering onder de arbeiders. Onze sterkste troef was het attest van de geneesheer. Maar de directie hield voet bij stuk. Met de goedkeuring van onze secretarissen trokken we met een 40 tal militanten naar het bureau van die dokter. En net toen we er binnen kwamen, we hadden geen beter moment uit kunnen pikken, is hij voor de twee kameraden een nieuw attest aan het schrijven. ‘Ongeschikt voor het werk op de werf.’ Dus ook voor vervangingswerk. We vragen hem wat hij daar in godsnaam aan het doen is. Toen heeft hij toegegeven dat hij, onder druk van de directie, de oude attesten moest vernietigen en twee nieuwe schrijven.

We legden onmiddellijk een algemene vergadering in. Daar wordt voorgesteld een referendum te houden om te beslissen of er een stakingsaanzegging komt. Op die vergadering komen er nog een paar negatieve en verwarrende tussenkomsten van mensen die het met onze strategie niet eens zijn. Uiteindelijk stemt toch nog 60 % voor een stakingsaanzegging. Statutair niet genoeg maar het was een aanzet tot waakzaamheid. Het was een teken aan de wand van wat komen zou.