Murray Bookchin

Libertair municipalisme: een overzicht



Geschreven: oktober 1991
Oorspronkelijk verschenen: Green Perspectives nr. 24 (oktober 1991) met als titel ‘Libertarian Municipalism: An Overview’. Bron: De As 107 - Nederlands anarchistisch kwartaalblad - fotokopie verkregen van Rafa Grinfeld
Vertaling: Ferd. v.d. Bruggen
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, juli 2008

Laatste bewerking: 6 juli 2008


Misschien wel het grootste gebrek van bewegingen voor sociale veranderingen (waarbij ik in het bijzonder denk aan linkse groeperingen, radicale milieugroepen en aan organisaties die zeggen te spreken voor de onderdrukten) is hun gemis aan een politiek die de mensen voorbij de grenzen van de status-quo brengt.

Politiek betekent hedentendage strijd tussen piramidaal georganiseerde bureaucratische partijen die, om stemmen te winnen, aan een onduidelijk ‘electoraat’ inhoudsloze programma’s voor ‘sociale rechtvaardigheid’ aanbieden. Als ze dan eenmaal in de regering zitten, veranderen hun programma’s gewoonlijk in een boeketje compromissen. Wat dat betreft verschillen veel ‘groene partijen’ in Europa amper van gewone parlementaire partijen.

Ook laten socialistische partijen, in hun verschillende denominaties, geen fundamentele verschillen in vergelijking met hun kapitalistische tegenspelers zien. Zeker is de onverschilligheid van het publiek in Europa en Amerika — zijn ‘apolitieke opstelling’ — hoewel begrijpelijk, ook teleurstellend. Uitgaande van de lage verwachtingen die de mensen hebben als ze gaan stemmen, kiezen ze normaliter voor de gevestigde partijen, al was het alleen maar omdat deze als centra van de macht in praktische aangelegenheden resultaten kunnen boeken. De meeste mensen redeneren, als ze twijfelen of ze wel zullen gaan stemmen: waarom een stem verspillen aan een nieuwe marginale organisatie, die alle kenmerken heeft van de grotere en die tenslotte corrupt wordt als ze succes heeft? Kijk bijvoorbeeld naar de Groenen in Duitsland, die zowel intern als extern in toenemende mate het gedrag van de andere partijen in het nieuwe Reich benaderen.

Dat dit ‘politieke proces’ zich decennia lang voortsleepte zonder fundamentele verandering, is voor een groot deel te wijten aan de logheid van het proces zelf. Door het tijdsverloop slijten de verwachtingen en, als de ene teleurstelling op de andere volgt, wordt hoop tot een gewoonte. Het praten over ‘nieuw beleid’ of over het omverwerpen van tradities, dat zo oud is als de politiek zelf, overtuigt dan niet meer. Gedurende minstens enkele decennia zijn de veranderingen, die plaatsvonden in de radicale politiek, veruit meer veranderingen in de retoriek dan in het structureel denken. De Groenen in Duitsland zijn het meest recente voorbeeld in de opeenvolgende ‘partijen die geen partij willen zijn’ (om hun eigen beschrijving van hun organisatie te gebruiken) die van een poging om basispolitiek in praktijk te brengen — en dat ironischerwijze nog wel in de Bondsdag! — is veranderd in een typisch parlementaire partij.

De SPD in Duitsland, Labour in Groot-Brittannië, de Nieuwe Democratische Partij in Canada, de Socialistische Partij in Frankrijk hebben, ondanks de emancipatoire visies die ze aanvankelijk hadden, momenteel ternauwernood de kwaliteiten van zelfs de links-liberale partijen, waarin een Franklin D. Roosevelt of een Harry Truman zich thuis zouden hebben gevoeld. Wat voor sociale idealen deze partijen in voorbije generaties ook hebben gehad, deze zijn overschaduwd door de pragmatiek van het bereiken, het vasthouden en het uitbreiden van hun macht in parlementen en regeringen. Het zijn juist die doelstellingen ten aanzien van parlementen en regeringen die wij nu ‘politiek’ noemen. In de huidige politieke situatie is ‘politiek’ een geheel van technieken om macht in vertegenwoordigende lichamen te behouden — vooral in de wetgevende en uitvoerende arena’s — geen morele roeping op basis van rationaliteit, gemeenschapszin en vrijheid.

Een ethiek van de burger

Libertair municipalisme is een serieuze en fundamentele poging om de politiek een ethisch karakter te verschaffen en ‘van onderop’ te organiseren. Het is structureel en moreel, en niet alleen maar retorisch, verschillend van andere basisdemocratische projecten. Het wil de publieke sfeer verbeteren ten behoeve van het uitoefenen van authentiek burgerschap en daarbij breken met de trieste cirkel van het parlementarisme en zijn mystificatie van het partijmechanisme als middel tot volksvertegenwoordiging. In dit opzicht is het libertair municipalisme niet alleen maar een ‘politieke strategie’. Het is een poging om vanuit latente of beginnende mogelijkheden in de democratie te werken naar een radicaal nieuwe vorm van de maatschappij zelf — een communitaire maatschappij die gericht is op het voldoen aan menselijke behoeften, rekening houdend met milieueisen en die een nieuwe ethiek ontwikkelt op basis van samenwerking en rechtvaardige verdeling.

Het is vanzelfsprekend dat dit een consequent onafhankelijke vorm van politiek met zich meebrengt. Wat belangrijker is: het brengt een ‘herdefiniëring’ van politiek met zich mee, een terugkeer naar de oorspronkelijke Griekse betekenis van het woord als het bestuur van de gemeenschap, de polis, door middel van directe volksvergaderingen bij het formuleren van het publieke beleid, gebaseerd op een ethiek van wederzijdse aanvulling en solidariteit.

Wat dit betreft is het libertair municipalisme niet een van de vele technieken om een vaag, niet nauwkeurig vastgesteld sociaal doel te bereiken. Democratisch in zijn kern en niet-hiërarchisch in zijn structuur hangt het samen met de ‘condition humaine’; het is niet alleen maar een assortiment politieke instrumenten of strategieën die met het doel macht te krijgen al dan niet kunnen worden gebruikt. Libertair municipalisme probeert metterdaad de contouren van een nieuwe maatschappij vast te stellen, net zoals het een praktische boodschap voor een hedendaagse radicaal nieuwe politiek wil uitdragen.

Hierbij vormen middelen en doelstellingen een rationele eenheid. Het woord ‘politiek’ drukt nu de directe controle van de maatschappij door haar burgers uit, die plaats heeft door vestiging en instandhouding van een echte democratie in gemeentelijke vergaderingen — dit als onderscheid van stelsels van vertegenwoordiging die zich het recht van de burgers om het lokale en het regionale beleid te formuleren, toe-eigenen. Dit politiek systeem is radicaal verschillend van staatkunde en staat — een institutie van beroepskrachten zoals bureaucraten, politie, leger, wetgevers en dergelijke, die bestaat als een instituut van dwang, duidelijk onderscheiden van en staande boven het volk. De libertair-municipalistische benadering maakt een onderscheid tussen staatkunde (die wij nu ‘politiek’ plegen te noemen) en de politiek zoals die ooit bestond in prekapitalistische democratische gemeenschappen.

Bovendien omvat het libertair municipalisme ook een duidelijke schets van het sociale terrein, waarbij het woord ‘sociaal’ in de strikte betekenis wordt genomen: het speciale gebied waarin wij onze privé-levens beleven en ons bezighouden met productie. Zo moet het sociale terrein worden onderscheiden van zowel het politieke als het statelijke domein. Er is enorm veel onheil geschied doordat deze woorden sociaal, politiek en staat onderling zijn verwisseld in het taalgebruik. Er bestond inderdaad de neiging ze in ons denken en in de alledaagse werkelijkheid aan elkaar gelijk te stellen. Maar de staat is een totaal vreemdsoortige vorm, een hinderpaal in de menselijke ontwikkeling, een van buitenaf gekomen entiteit die voortdurend is opgedrongen in de terreinen van het sociale en het politieke. Feitelijk was de staat vaak een doel in zichzelf, getuige de opkomst van de keizerrijken in Azië, het Romeinse rijk en de totalitaire staten in onze tijd. De staat heeft voortdurend verder het politieke domein bezet waardoor hij de macht over gemeenschappen, sociale groeperingen en individuen aan zich kon trekken.

Dit gebeurde niet zonder tegenstand. Het conflict tussen de staat aan de ene en de sociale en politiek sferen aan de andere kant vormde gedurende eeuwen een voortdurende ondergrondse burgeroorlog. Dikwijls werd het een openlijke oorlog: in de moderne tijden in het conflict van de steden in Castilië (comuñeros) tegen de Spaanse monarchie in de jaren 1520, in de strijd van de secties in Parijs tegen de centralistische Jacobijnse Conventie van 1793 en in de ontelbaar andere botsingen zowel voor als na deze oorlogen.

Bij de huidige toenemende centralisatie en concentratie van macht in de natiestaat moet er een ‘nieuwe politiek’ (maar dan een die wezenlijk nieuw is!) in instituties worden gestructureerd, uitgaande van herstel van de macht bij de gemeenten. Dat is niet alleen noodzakelijk maar ook mogelijk, zelfs in zulke gigantische stedelijke gebieden als New York, Montreal, Londen en Parijs. Dergelijke stedelijke agglomeraties zijn, als je het heel precies neemt, geen steden of gemeenten in de traditionele zin van deze woorden ondanks dat zij door sociologen wel zo worden genoemd. Als we aan ze denken als steden, worden ze op het verkeerde been gezet door hun problemen van grootte en logistiek. Zelfs voordat we rekening houden met de noodzaak van fysieke decentralisatie op basis van ecologische eisen (een noodzaak waarop Friedrich Engels en Peter Kropotkin al anticipeerden), dan hoeven we geen problemen te hebben om ze als instituties te decentraliseren.

Toen Francois Mitterand een paar jaar geleden trachtte Parijs te decentraliseren door middel van deelgemeenten, waren zijn motieven van strikt tactische aard (hij wilde de autoriteit van de rechtsgeoriënteerde burgemeester van de hoofdstad ondergraven). Niettemin slaagde hij er niet in, niet omdat de herstructurering van de grote metropool onmogelijk zou zijn, maar omdat de meerderheid van de vele Parijzenaars de kant van de burgemeester koos. Het is duidelijk dat institutionele veranderingen niet in een sociaal vacuüm plaatsvinden. Ook geven zij niet de garantie dat een gedecentraliseerde gemeente, zelfs als deze structureel democratisch is, noodzakelijkerwijs humaan, rationeel en ecologisch zal zijn als ze de publieke zaken behandelt. Libertair municipalisme wordt als voorwaarde voorop gesteld bij de strijd om een rationele en ecologische gemeenschap te vormen, een strijd die afhankelijk is van educatie en organisatie. Van het begin af veronderstelt deze strijd een waarlijk democratisch verlangen bij de bevolking om de groeiende macht van de nationale staat tegen te houden en deze macht op te eisen voor haar gemeenschap en haar regio. Terwijl er een beweging is — en hopelijk is dat een effectieve groene beweging — om deze doelstellingen te koesteren, kan decentralisatie net zo gemakkelijk leiden tot bekrompen kleinsteedsheid als tot ecologische en humanistische gemeenschappen.

Maar wanneer zijn er ooit fundamentele sociale veranderingen geweest zonder risico’s? De stelling dat de gedachten van Marx betreffende een gecentraliseerde staat en een planeconomie onvermijdelijk zouden leiden tot een bureaucratisch totalitarisme, kan eerder en gemakkelijker worden bevestigd dan de stelling dat gedecentraliseerde libertaire gemeenten onvermijdelijk autoritair zouden zijn en kleinsteedse trekken zouden hebben. Economische samenhang is een feitelijkheid van het huidige leven en het kapitalisme zelf heeft bekrompen autarkieën tot een hersenspinsel gemaakt. Gemeenten en regio’s kunnen heel goed proberen in aanzienlijke mate in de eigen behoeften te voorzien, maar dan hebben ze allang het tijdperk verlaten waarin dergelijke gemeenschappen zich zoveel mogelijk konden overgeven aan hun vooroordelen.

Confederalisme

Even belangrijk is de noodzaak tot confederatie, het onderlinge verband van gemeenten met elkaar door middel van afgevaardigden, die hun opdrachten krijgen van en teruggeroepen kunnen worden door de vergaderingen van de burgers van de gemeenten en wier enige functies van coördinerende en administratieve aard zijn. ‘Confederatie’ heeft zelf een lange geschiedenis vanaf de oudheid en is het belangrijkste alternatief voor de nationale staat. Sinds de Amerikaanse Revolutie en via de Franse Revolutie en de Spaanse Revolutie van 1936 vormt het confederalisme een belangrijke uitdaging ten opzichte van het centralisme van de staat. Het is ook niet in onze tijd verdwenen, nu de ineenstorting van de grote rijken die in de twintigste eeuw bestonden, heeft geleid tot een versterkt staatscentralisme en een relatief autonome natie. Het libertair municipalisme voegt een radicaal democratische dimensie toe aan de eigentijdse discussies over confederaties doordat het oproept tot confedereren, niet van nationale staten, maar van gemeenten; van de deelgemeenten van wereldsteden, net zo goed als van kleinere steden en dorpen.

Bij het libertair municipalisme kan bekrompen kleinsteedsheid worden tegengegaan, niet alleen door de reële noodzaak vanwege de wederkerige economische afhankelijkheid, maar ook door afspraken om de wensen van de meerderheid in de confederatie te eerbiedigen. Geven deze onderlinge afhankelijkheid en besluiten op basis van meerderheid ons de garantie dat een meerderheidsbeslissing ook de juiste is? Zeker niet, maar onze kansen op een rationele en ecologische maatschappij zijn bij deze benadering veel beter dan die welke zich richten op gecentraliseerde instellingen en bureaucratische apparaten. Ik kan me er alleen maar over verbazen dat er geen netwerk van gemeenten is opgedoken bij de Groenen in Duitsland, die immers honderden afgevaardigden in gemeenteraden hebben maar die een lokale politiek bedrijven welke geheel en al conventioneel is en zich beperkt tot eigen steden en dorpen. Kritiek op het libertair municipalisme — zelfs bij zijn sterke benadrukken van het confederalisme — komt voort uit een gebrek aan begrip van het onderscheid tussen beleid en bestuur. Dit onderscheid is echter fundamenteel voor het libertair municipalisme en moet steeds in gedachten worden gehouden. Beleid wordt bepaald door de vergadering van vrije burgers van een lokale gemeenschap; besturen geschiedt door confederale raden die zijn samengesteld uit gemandateerde, afzetbare afgevaardigden van districten, steden en dorpen. Als afzonderlijke gemeenschappen of buurten (of een minderheidsgroep daaruit) ervoor kiezen een eigen weg te gaan, waarbij het gevaar dreigt dat mensenrechten worden geschonden of ecologische vernietiging wordt toegelaten, dan is de meerderheid in een plaatselijke of regionale confederatie volstrekt gerechtigd door middel van zijn confederale raad dergelijk beleid te voorkomen. Dit is geen ontkenning van democratie maar de bevestiging van aller instemming om de burgerrechten te erkennen en de ecologische integriteit van een regio te handhaven. Deze rechten en eisen worden niet zozeer tot gelding gebracht door een confederale raad als wel door de meerderheid van de volksvergaderingen, die kunnen worden gezien als een grote gemeenschap die haar wensen kenbaar maakt via haar confederale vergaderingen. Op die manier blijft de beleidsbepaling lokaal, maar is het bestuur gevestigd in het confederale netwerk als geheel. De confederatie is werkelijk een gemeenschap van gemeenschappen, gebaseerd op duidelijke humanitaire rechten en ecologische criteria.

Als het libertair municipalisme niet geheel en al wordt vervormd en beroofd van zijn bedoeling, is het een eis waarvoor moet worden gestreden. Het spreekt aan in een tijd waarin de mensen zich machteloos voelen en waarin zij actief proberen macht te krijgen. Het kent in zijn bestaan een groeiende spanning ten opzichte van de nationale staat; het is een proces maar ook een toekomst, een strijd die gevoerd moet worden, niet een geschenk dat door de staatselite wordt weggegeven. Het is een duale kracht die de legitimiteit van de bestaande staatsmacht betwist.

Men kan verwachten dat een dergelijke beweging langzaam begint, misschien sporadisch, hier en daar in gemeenschappen die aanvankelijk alleen maar het morele gezag vragen om de structuur van de maatschappij te veranderen, alvorens er genoeg met elkaar verbonden confederaties bestaan om de totale institutionele macht op te eisen en in de plaats van de staat te treden. De groeiende spanning die door de opkomst van confederaties van gemeenten wordt veroorzaakt, wijst op een confrontatie tussen de staat en de gebieden waar beleid moet worden gemaakt. Deze confrontatie kan slechts verdwijnen als het libertair municipalisme de nieuwe politiek van een volksbeweging vormt en uiteindelijk tot de verbeelding van miljoenen spreekt.

Echter, enkele punten moeten duidelijk zijn. De mensen die in het begin het duel tussen confederalisme en etatisme aangaan, zullen niet dezelfden zijn als degenen die tenslotte het libertair municipalisme zullen vestigen. De beweging die hen probeert te vormen en de strijd die de libertair-municipalistische beginselen tot realiteit verheft, zullen hen tot actieve burgers maken in plaats van passieve ‘kiezers’. Niemand die deelneemt aan een strijd voor sociale veranderingen komt uit die strijd met de vooroordelen, gewoonten en gevoeligheden waarmee hij of zij die inging. We kunnen dus hopen dat dergelijke vooroordelen, net zoals kleinsteedsheid, in toenemende mate zullen worden vervangen door een rijk gevoel voor samenwerking en een fijn zintuig voor onderlinge afhankelijkheid.

Economie in gemeentebeheer

We blijven er op hameren dat het libertair municipalisme niet louter het oproepen van alle traditionele, antistatelijke begrippen in de politiek is. Juist zoals het ‘politiek’ herdefinieert zodat het de directe lokale democratie die zich uitbreidt tot confederaal niveau omvat, zo sluit het ook een municipalistische en confederale benadering van de economie in. Minstens pleit een libertair municipalistische economie voor gemeentelijk beheer van de economie, niet haar centralisering in genationaliseerde ondernemingen die eigendom zijn van de staat noch het terugbrengen ervan tot ‘door de arbeiders gecontroleerde’ vormen van collectief kapitalisme.

Beheer door de vakbonden van ‘door arbeiders gecontroleerde’ ondernemingen (dat wil zeggen syndicalisme) heeft zijn tijd gehad. Dat zou iedereen duidelijk moeten zijn die de bureaucratieën bestudeert die zelfs door revolutionaire vakbonden gedurende de Spaanse burgeroorlog van 1936 werden voortgebracht. Vandaag de dag is ook het collectief kapitalisme in toenemende mate actief om de arbeider er toe te brengen zelf medeschuldig te zijn aan zijn of haar eigen exploitatie door middel van ‘democratie op de werkvloer’. Ook bleef de revolutie in Spanje en in andere landen niet de onderlinge concurrentie bespaard tussen ondernemingen die door de arbeiders werden beheerd, waarbij het ging om grondstoffen, markten en winsten. Maar recent zelfs zijn veel kibboetsen in Israel mislukt als voorbeelden van niet-winstbeogende, op de behoeften gerichte ondernemingen, ondanks de hoge idealen waarmee ze aanvankelijk waren opgericht.

Het libertair municipalisme stelt een radicaal andere vorm van economie voor die noch genationaliseerd is noch gecollectiviseerd overeenkomstig syndicalistische voorschriften. Het stelt voor dat grond en ondernemingen in toenemende mate worden gesteld onder de hoede van de gemeenschap, meer nauwkeurig gezegd: onder de hoede van de burgers, in vrije vergadering bijeen, en hun afgevaardigden in de confederale raden. Hoe de arbeid moet worden gepland, welke technologieën zouden moeten worden gebruikt, hoe de producten moeten worden gedistribueerd: dergelijke vragen kunnen alleen in de praktijk worden beantwoord. De leuze ‘van een ieder overeenkomstig zijn of haar mogelijkheden, aan een ieder overeenkomstig zijn of haar behoeften’ kan een goede wegwijzer zijn voor een economisch rationele maatschappij, als we er zeker van kunnen zijn dat de producten van de hoogste kwaliteit en duurzaamheid zijn, dat de behoeften worden afgestemd op rationele en ecologische normen en dat de aloude waarden van evenwicht en zelfbeperking in de plaats komen van het gebod van de bourgeoismarkt ‘groei-of-sterf’. In een dergelijke municipale economie, confederaal opgebouwd, bewust van de onderlinge afhankelijkheid en rationeel door ecologische en niet louter technologische normen, zouden we mogen verwachten dat de specifieke belangen die de mensen heden opdelen in arbeiders, staffunctionarissen, managers en dergelijke worden omgezet in het algemene belang waarbij mensen zichzelf zien als stadsbewoners die duidelijk meer geleid worden door de behoeften van hun gemeenschap en regio dan door persoonlijke voorkeuren en groepsbelangen. Op die manier zou het burgerschap tot zijn recht komen; zowel rationele als ecologische interpretaties van het algemeen belang zouden de belangen van klassen en hiërarchieën verdringen.

Dit is de morele basis van een morele economie voor morele gemeenschappen. Maar van een allesoverheersende importantie is het algemene maatschappelijk belang dat het mogelijke fundament legt onder alle morele gemeenschappen, een belang dat uiteindelijk dwars door klasse, geslacht, etnische afkomst en status moet gaan indien de mensheid als een levensvatbare soort wil voortbestaan.

Dit belang is in onze tijd naar voren gekomen door de ecologische catastrofe. Het gebod ‘groei-of-sterf’ van het kapitalisme is radicaal tegenovergesteld aan het ecologische gebod van onderlinge afhankelijkheid en van beperking. Die twee geboden kunnen niet langer naast elkaar bestaan en een maatschappij die gebaseerd is op de mythe dat ze kunnen worden verzoend, kan niet hopen op overleving. Ofwel we scheppen een ecologische maatschappij dan wel de maatschappij gaat voor iedereen ten onder, ongeacht zijn of haar status.

Zal deze ecologische maatschappij autoritair zijn of zelfs misschien wel totalitair, met een hiërarchische opbouw die impliciet aanwezig is in het beeld van de planeet als een ‘ruimteschip’? Of zal zij democratisch zijn? Als de geschiedenis enige richting kan geven, dan moet het ontwikkelen van een democratische, ecologische maatschappij — in onderscheid van een autoritaire — haar eigen logische weg volgen. Men kan dit historische dilemma niet oplossen zonder tot de wortels ervan te gaan. Zonder een grondige analyse van onze ecologische problemen en hun sociale bronnen zullen de verderfelijke instellingen die wij nu hebben, leiden tot een toenemende centralisatie en voortgaande ecologische catastrofe. In een democratische, ecologische maatschappij zijn de wortels letterlijk de basis die het libertair municipalisme wil koesteren.

Kan voor degenen die terecht pleiten voor een nieuwe technologie, nieuwe energiebronnen, nieuwe transportmiddelen en een nieuwe ecologische levensstijl, zo’n nieuwe maatschappij iets anders zijn dan een gemeenschap van gemeenschappen, gebaseerd op confederatie en niet een staat? We leven al in een wereld waarin de economie ‘wereldomspannend’ is, overgecentraliseerd en overgebureaucratiseerd. Veel wat op plaatselijk of regionaal niveau kan worden gedaan, wordt nu op wereldschaal verricht, veelal uit winstbejag, militaire behoeften en imperialistische bedoelingen; dit brengt een complexiteit met zich die gemakkelijk kan worden verminderd.

Indien dit in onze dagen te ‘utopisch’ schijnt, dan moet ook de huidige lawine van geschriften die vragen om radicale veranderingen in de energiepolitiek, verreikende reductie van lucht- en watervervuiling en het opstellen van wereldomvattende plannen om het opwarmen van de aarde en de vernietiging van de ozonlaag tegen te gaan, als ‘utopisch’ worden beschouwd. We mogen wel vragen of het te ver gaat dergelijke verlangens nog een stap verder te brengen en te pleiten voor wijzigingen in instituties en economie, die niet minder drastisch zijn maar feitelijk zijn gebaseerd op tradities die diepgeworteld zijn in Amerika en zelfs in de wereld.

Maar we hoeven ook niet te verwachten dat deze veranderingen onmiddellijk zullen optreden. Links werkte lang met minimum en maximum hervormingsprogramma’s waarbij stappen die onmiddellijk zouden kunnen worden gezet, verbonden werden met vooruitgang van voorbijgaande aard en met tussenstadia die mogelijk het bereiken van de uiteindelijke doelstellingen zouden bevorderen. De heel kleine stapjes die nu kunnen worden gezet, omvatten ook initiatieven van groene, stedelijke bewegingen om te komen tot volksvergaderingen in buurt en stad (ook al zouden die voorlopig slechts een morele functie hebben) en tot het kiezen van raadsleden die de belangen van deze volksvergaderingen en andere instellingen van het volk kunnen steunen. Deze allerkleinste stapjes kunnen geleidelijk leiden tot de vorming van confederale lichamen en de toenemende legitimatie van werkelijk democratische lichamen. Stedelijke banken om gemeentelijke ondernemingen en aankoop van grond te financieren; het ‘koesteren’ van nieuwe, ecologisch georiënteerde ondernemingen die eigendom van de gemeenschap zijn; en van onderop scheppen van netwerken op vele terreinen van het openbaar welzijn; al deze dingen kunnen worden ontwikkeld met een snelheid die overeenkomt met de veranderingen in het politiek bestel.

Dat het kapitaal waarschijnlijk weg zal ‘migreren’ uit de gemeenschappen en confederaties die de richting van het libertair municipalisme kiezen, is een probleem dat iedere gemeenschap, iedere natie waarvan het politieke leven is geradicaliseerd, het hoofd heeft moeten bieden. Kapitaal gaat nu eenmaal normaliter naar de gebieden waar het grote winsten kan boeken, ongeacht de politieke omstandigheden. Als men overmand wordt door angst voor kapitaalvlucht, zou het een goede zaak zijn om de politieke boot nooit te laten wiebelen! Veel meer ter zake is de overweging dat ondernemingen en landbouwbedrijven die eigendom van de gemeente zijn, nieuwe ecologisch waardevolle en gezonde producten zouden kunnen verschaffen aan een publiek dat zich er steeds meer van bewust wordt dat het nu goederen en producten van slechte kwaliteit krijgt aangesmeerd.

Het libertair municipalisme is een politiek die de fantasie van de mensen kan prikkelen en daardoor zeer geschikt om sociale bewegingen die behoefte hebben aan eigentijdse richting en doelstelling, te inspireren.