Geschreven: 1960
Oorspronkelijke titel: onbekend
Bron: Links nr. 1, 12 november 1960
Vertaling: redactie Links
Deze versie: spelling
Transcriptie: Valeer Vantyghem
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, oktober 2008
Laatste bewerking: 10 oktober 2008
Zie ook: § Bad Godesberg: de nieuwe partijprogramma’s van de Duitse en Oostenrijkse sociaaldemocratie |
Het laatste congres van de Labour partij betekent een belangrijk keerpunt in de socialistische strijd, niet zozeer door de verschillende punten die er besproken werden, maar omdat het gekenmerkt werd door een terugkeer naar het socialistische bewustzijn tegenover de geleidelijke afdwaling naar rechts, die het westers socialisme scheen te kenmerken en die haar hoogtepunt gevonden heeft in het SPD congres van Bad Godesberg.
Na het tot stand komen van de Franse PSU betekent die affirmatie van de Engelse socialistische linkerzijde een tweede succes op de weg naar een socialistisch herstel. Het laat toe, op kortere of langere termijn, een ontwikkeling te voorspellen die gunstig is voor de socialistische linkerzijden van andere partijen, en in de eerste plaats van de Belgische en Italiaanse, welke de rechtse strekkingen bestrijden, die ook in deze partijen tot uiting komen.
Al deze links socialistische strekkingen zijn natuurlijk gebonden aan de specifieke historische omstandigheden in hun eigen land, het komt me nochtans voor, dat zij een gemeenschappelijk kenmerk hebben, nl. de wil om een democratische weg naar het socialisme te vinden. Dat betekent: langs de ene kant strijden tegen de strekking van de socialistische rechterzijde om de arbeidersbeweging om te vormen in een partij die ondergeschikt is aan het neokapitalisme, die zich er toe beperkt te ageren binnen het overheersende systeem en er, tenminste in de praktijk, van afziet dit systeem omver te werpen; langs de andere kant in die strijd voor het omverwerpen van het kapitalisme en het invoeren van een socialistische maatschappij steunen op het initiatief, de deelname en de democratische rijpheid van de massa’s. Wanneer ik met de grootst mogelijke aandacht die vier verschillende ervaringen (de Engelse, de Franse, de Belgische en de Italiaanse) volg, die mij de meest betekenisvolle schijnen in de westerse kapitalistische landen, dan heb ik nochtans de indruk dat de theoretische uitbouw van het democratisch en revolutionair socialisme nog tamelijk achterlijk is, zodat het dikwijls gebeurt, dat elementen die haar onderscheiden van revisionistische en tot capitulatie bereide sociaaldemocratie niet duidelijk tot uiting komen.
Ik geloof dat het zeer belangrijk ware een grotere samenwerking tot stand te brengen tussen al degene die in de verschillende landen in dezelfde richting werken, teneinde niet alleen de verschillende ervaringen en verschillende studies te vergelijken, maar ook om uit die verschillende ervaringen en studies gemeenschappelijke lessen te trekken die de kern zouden moeten uitmaken van het ‘socialisme der jaren 1960’ waaraan velen onder ons werken, dikwijls zonder er zich om te bekommeren de vruchten van hun arbeid bekend te maken aan de kameraden die in dezelfde strijd gewikkeld zijn. Dergelijke samenwerking zou ook kunnen rekenen op de bijdrage van socialisten uit andere landen, zoals Israël en Japan, die in dezelfde richting evolueren, of van partijen die, hoewel gebonden aan ervaringen en historische omstandigheden welke totaal verschillend zijn, toch met dezelfde geest bezield zijn (van de Unie der Democratische Krachten in Marokko tot de Partij voor Actie van het Volk in Singapore).
Ik ben er vast van overtuigd, dat een revolutionaire partij, dit is een partij die de huidige werkelijkheid in een bepaalde richting tracht vorm te geven, geen aanzienlijke vooruitgang kan maken zonder een aangepaste theoretische inspanning, die toelaat de werkelijkheid te begrijpen, waarin men werkt, er de spontane tendensen en de fundamentele tegenstellingen van te ontdekken, er de verschillende politieke en sociale krachten van te beoordelen, enz. , en tenslotte het programma uit te stippelen van de ontwikkeling die zij aan de maatschappij wil doen doorlopen, door het maximum aan krachten te mobiliseren voor de verschillende etappes van deze ontwikkeling.
Het is mij onmogelijk, in dit kort overzicht, aan te duiden welke mij de voornaamste eisen van dit onderzoek en van die studie schijnen. Ik zou enkel willen aanduiden dat het juist de elementaire begrippen zijn die aan een nieuw onderzoek moeten onderworpen worden, te beginnen met het begrip democratie zoals het heden ook door de sociaaldemocratische partijen algemeen aanvaard wordt. Wij leven in en tijd waarin systemen, instellingen, traditionele verhoudingen een diepgaande verandering ondergaan, en het zou voor een niet oppervlakkige waarnemer moeilijk zijn het huidige parlementair regiem, zoals het in de praktijk functioneert, als een model van democratie te aanzien. Iedere dag zien wij beter dat de belangrijkste beslissingen van het gemeenschapsleven ontsnappen aan het gezag van het volk en opgedrongen worden door antidemocratische krachten die aan het werk zijn, en zich zelfs versterken binnen de huidige maatschappij (zoals de grote monopolies, de bureautechnocratie, het leger en, waar zij bestaat, de katholieke kerk als politieke organisatie); iedere dag zien wij beter dat de voornaamste drukkingsgroepen zich omvormen in machtsgroepen, terwijl de wettelijke organen van de macht vervallen tot organen van registratie van een wil die zich buiten hen om gevormd heeft... De moderne kapitalistische maatschappij steunt steeds meer op een systeem van mechanismen die het evenwicht herstellen, die beletten dat de fundamentele contradicties uitbarsten, die ernaar streven de ontwikkeling van de maatschappij op de baan van het in stand houden van de bestaande klassenverhoudingen te leiden: die evenwichtsherstellende mechanismen zijn niet alleen aan het werk in de economie (anticyclische functie) maar ook op het gebied van het geestelijk leven en van de vorming van een waardesysteem (van de georganiseerde opvoeding tot de officiële propaganda en cultuur die dienstig gemaakt worden aan de belangen van de heersende klasse). Daaruit volgt dat zelfs het parlementarisme tenslotte een van die mechanismen wordt, in de mate waarin het partijen aanzet stemmen te winnen op basis van de gedachten van de gewone man — dit wil zeggen van de man die door de leidende klasse gefabriceerd wordt in de mate waarin het de partijen, zelfs deze welke schijnbaar van links zijn, ertoe leidt propagandisten te worden van de gedachten van de leidende klasse en dus, in laatste instantie, niet meer links zijn.
Dit betekent natuurlijk niet dat het socialisme de parlementaire strijd moet opgeven: verre van daar! Maar het moet er de grenzen van kennen en zich rekenschap geven dat de strijd om de macht vandaag een veel grotere omvang heeft dan de gewone electorale concurrentie. Het moet vooral de objectieven bepalen die iedere maal moeten nagestreefd worden voor de geleidelijke en reële omvorming van de maatschappij en die evenveel slagen moeten zijn welke toegebracht worden aan de macht van de heersende klassen: structuurhervormingen, planificatie, uitbreiding van de openbare macht, en wanneer het past van het openbaar bezit in het economisch leven; democratie en deelname van de massa aan de werkelijke uitoefening van de politieke en economische macht, volgens een organisch en niet toevallig programma dat de moed moet hebben te steunen op politieke en morele waarden van democratie en vrijheid, die een verschillende — rijkere en diepere — betekenis hebben dan deze die vandaag in de Westerse wereld geldig zijn. Zonder dergelijke herziening en grondige aanpassing van alle politieke opvattingen van de Westerse arbeidersbeweging, kan men zich moeilijk een werkelijke vooruitgang van het socialisme in West-Europa indenken.
Het is op deze basis dat ik een grotere internationale samenwerking der linkse socialisten wens om het ‘socialisme der jaren 60’ te omschrijven en doelbewust na te streven.