Nic Bal

De illegale Partij van 1940 tot 1944


Geschreven: 1960-1967
Bron: S.M. Ontwikkeling nr. 144 Antwerpen (Een reeks bestaande uit losstaande maar genummerde delen, geschreven door verschillende auteurs over verschillende onderwerpen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive

Laatste bewerking: 07 juli 2009


Verwant:
Met pen en stencilmachine in strijd tegen de Nieuwe Orde
Het Belgische socialisme en de regeringsdeelname: een historisch overzicht
De Belgische sociaaldemocratie en de reformistische erfenis

Het Belgische socialisme had zich, tot 1940 aanbrak, vrij ongestoord kunnen ontwikkelen. Zeker, er vielen arbeiders te Roux en te Leuven, de militanten werden gebroodroofd en hun namen kwamen voor op zwarte lijsten, zij werden in het zwarte Limburg met stenen bekogeld, zij maakten kennis met het gerecht en de gevangenis. Maar de Belgische bourgeoisie had nooit de macht en waarschijnlijk ook nooit het verlangen een bloedige totale uitroeiing van de arbeidersbeweging na te streven.

We leefden tenslotte in een Westerse burgerlijke democratie en de bittere ervaringen der socialisten in de Balkanlanden bleven ons gespaard. En we dachten wel: voor altijd. In de grond, doordrongen van het optimisme dat aanleiding gaf tot de neutraliteitspolitiek, verwekte de ondergang van het Duitse en het Oostenrijkse socialisme slechts een onbestemde onbehaaglijkheid. Weinigen durfden koud de eventualiteit van een nazistische aanranding en bezetting overwegen. Niemand bij de verantwoordelijke leiding van de BWP, zelfs niet toen de krijgsverrichtingen in september 1939 een bescheiden aanvang namen, vond het nodig enige maatregel te treffen om de actiemogelijkheden der partij in andere omstandigheden te vrijwaren.

Het Belgische socialisme heeft altijd, bij monde van zijn meest vooraanstaande leiders, het geloof in de legaliteit beleden. Noch geestelijk noch materieel was het gewapend voor het ondergrondse verzet. Zo kwam het dat de illegale beweging heel de oorlog door een ontstellend gebrek aan fondsen had, geen eigen clandestiene drukkerijen, geen vooraf geplande schuiloorden, waardoor haar taak onmenselijk verzwaard werd. Toen de bezetting een feit werd, hadden de Duitse diensten maar de hand uit te steken om alle bezittingen van de arbeidersklasse in te palmen, terwijl de eerste militanten van het verzet hun schaarse persoonlijke middelen moesten aanspreken, ja, zich het brood uit de mond moesten sparen, om zich roneo’s en papier aan te schaffen.

Dit gebrek aan vooruitzicht ontstond evenwel hoofdzakelijk door de defaitistische stromingen, die de BWP in de winter van 1939 en 1940 teisterden. Onthutste partijleden vernamen dat het nationaalsocialisme de klassenverschillen in Duitsland veel gevoeliger had verminderd, dan de Westerse democratieën dat ooit hadden gekund. En dat van een partijvoorzitter die men op de handen had gedragen...

* * *

Slechts achttien dagen hadden de superieur gewapende nazitroepen nodig om de Belgische verdediging uit elkaar te slaan. De koning had zich gevangen gegeven. In zijn laatste proclamatie verklaarde hij dat onze eer gered was. “Morgen”, zegde de opperbevelhebber, “zullen wij aan het werk gaan met de vaste wil het vaderland uit het puin te verheffen”.

Waarop eerste minister Pierlot repliceerde: “België is met verbijstering geslagen, maar de fout van één man kan in geen geval de hele natie toegeschreven worden. Deze daad bindt het land niet”.

België was inderdaad met verbijstering geslagen! De man in de straat vond de weg niet in al de tegenstrijdige berichten en geloofsbelijdenissen, wist niet of hij vertrouwen kon stellen in de radiostemmen die hem aanspoorden tot stand houden... of slikken wat de eerste collaboratiekranten hem wilden voortoveren: dat een nieuw en beter leven voor hem begon, dat de nieuwe orde, dat het Duitse socialisme voorspoed bracht voor heel Europa.

Er was daarbij duidelijk een gevoel van opluchting: de ordelijke, tuchtvolle Duitse colonnes hadden nergens (nog niet!) de gewelddaden, de massamoorden begaan, die men voorspeld had. Vooral de gegoede burgers waren onder de indruk van deze correcte houding der Duitse militairen, die zo gunstig afstaken tegen de bezwete en ordeloze soldatenmassa die over onze wegen doelloos aftrok. In deze dagen hoorde men ook bij de traditionele tegenstanders van de arbeidersklasse de troostende bedenking: een geluk met een ongeluk, vermits we nu van de socialisten verlost zijn! En de socialisten zelf? Het zou kinderachtig zijn te beweren, dat zij, de enigen, voor deze verwarring ongevoelig waren. Aan de top der partij had zich het drama voltrokken: op 28 mei publiceerde Hendrik de Man, voorzitter der BWP, een manifest voor de socialistische militanten, waarin hij verklaarde dat de politieke rol der Belgische Werkliedenpartij een einde had genomen.

“Gelooft niet dat aan de bezetter moet weerstand geboden worden; aanvaardt het feit van zijn overwinning en tracht liever er de lessen uit te halen om een vertrekpunt voor een nieuwe sociale vooruitgang te vinden. Voor de arbeidende klasse en voor het socialisme is deze ineenstorting ver van een ramp: het is een bevrijding.”

Zo werd het probleem zeer vroeg aan de socialistische massa gesteld: de zo gevierde leider, de “realist” die in de Duitse overwinning geloofde en wou “redden wat er te redden was”, sprak zich uit voor collaboratie, voor een eenheidspartij, nam de opzettelijk verwarrende terminologie van het nazisme over. Maar de geestelijke kracht der socialistische idee bleek ondoordringbaar, ook voor dit verraad.

Alles wat de Man en zijn enkele volgelingen, Delvo, Tommelein, Bijtebier, Grauls ondernamen, werd verpletterd tussen de haat der socialistische massa en het groeiende wantrouwen van de bezetter.

* * *

Het verzet tegen de overweldiger, dat de Man in zijn manifest afkeurde, is — ironisch genoeg — juist in de socialistische kringen georganiseerd ontstaan.

Er zijn mannen die nooit twijfelen. René Delbrouck, de dynamische volksvertegenwoordiger van Luik, was waarschijnlijk de eerste Belg die actief tegen de Duitsers en hun volgelingen optrad. Reeds in juni 1940 verzamelde hij om zich heen een groepje jonge betrouwbare vrienden. Hij wilde onze gedesorganiseerde krachten groeperen en aantonen dat er zonder capitulatie iets te redden was. De 15e juni verscheen in een stenciluitgave het eerste clandestiene nummer van “Le Monde du Travail”. In een kristalhelder artikel schreef Delbrouck wat de meeste militanten dachten:

“Voor ons, socialisten, gaat de bezetting gepaard met een politiek regime dat wij verafschuwen. Wij moeten reageren. Maar vóór alles, moeten we zien waar we staan."
"‘De politiek van de BWP was verouderd’ zegde Hendrik de Man, ex-voorzitter van de partij. Dit is juist. Voor ons was dit reeds zo sedert talrijke jaren. Maar dit is geen reden voor ons om de stellingen van het nationale socialisme te aanvaarden en het Duitse corporatisme te kopiëren.
Gisteren waren wij internationale socialisten: wij blijven het meer dan ooit. Van vandaag af, moet de socialistische idee al onze daden inspireren. Op dit historische ogenblik, zullen alleen diegenen ons verlaten, die reeds geen socialisten meer waren, diegenen die enkel bij de partij waren om de eerbewijzen en de voordelen.
Socialistische kameraden, moed! Wanhoopt niet. Verliest uw vertrouwen in uw macht en overwinning niet. Denkt aan onze duizenden martelaren, die voor de vrijheid en het socialisme gevallen zijn. Gedenkt hen in de illegale strijd!”

Haast profetisch besluit Delbrouck zijn eerste hoofdartikel met de woorden: vreugdig offeren, wat moet! Ook daar was hij de eerste om het voorbeeld te geven. Op 22 juni 1942 verdween hij voor altijd in het concentratiekamp van Neuengamm bij Hamburg.

Hij had het rode signaal voor een verbeten, haast hopeloze strijd gehesen. In heel het land zou het gezien en gevolgd worden.

* * *

In augustus 1940 kwamen op initiatief van Jean Nihon, directeur van de Arbeidershogeschool, een dertigtal jonge socialisten bijeen, om, zoals Nihon het uitdrukte, poolshoogte te nemen... Hoe moest de jongste generatie reageren op de laatste politieke daad van de Man, van de koning? Spoedig bleek dat de partijgangers van de collaboratie zeer dun gezaaid waren: het trio Bijtebier, Tommelein en Leo Moulin kregen het heftig aan de stok met Cyriel De Swaef, Leo Magits, Nic Bal, Verougstraete, Van Kerckhove, Legrand, Van Eukem... Deze vergadering bleek later zeer belangrijk: zij liet een eerste contact toe onder diegenen die de kern zouden worden van het actieve socialistisch verzet.

Camille Van Eukem, Franstalig secretaris van de Centrale voor Arbeidersopvoeding, stond immers toen al volop in de strijd.

Gebruik makend van een abonnement op het Belgisch spoor had hij, na het contact te hebben gelegd met de Luikse illegalen, op zich genomen de beweging tot het hele land uit te breiden. Deze hartstochtelijke Waalse idealist scheen te weten dat hij nog maar enkele maanden te leven had. Ieder die in deze tijd met hem samenwerkte, erkende hem als de leider die deze moeilijke tijden vergden. Weldra, geholpen door Leon Delsinne, Henri Fuss, Joseph Bondas, Detroyer, René Delbrouck, Marcel Sonneville, Hector Roland en de Brusselse leiders, Frédéric Legrand en Nic Bal, was hij erin geslaagd bij het einde van december 1940 een clandestiene organisatie op te richten die een groot deel van het zuidelijk gebied van ons land bestreek. Maar ook in Vlaanderen nam de kristallisatie van de beweging een aanvang. Te Leuven vonden Magits, Franz Thielemans en Raoul Van de Genachten elkaar bij de doopvont van het illegale blad “Bevrijding”, terwijl nog vroeger te Vilvoorde Julien Mathu en Nic Bal het sluikblad “Morgenrood”, dat heel Vlaams Brabant zou bestrijken, in omloop brachten. Te Brugge, Aalst, Gent, Antwerpen was de scheiding van koren en kaf volop bezig. In deze laatste stad kwam men voor het eerst bijeen in de woning van Jan Van Overloop. Daar waren Ward Cassiers en Ward Coens, Louis Major, Jos Van Eynde, Bert Van Kerkhoven. Deze ploeg zou later, aangevuld met Maurits Dequeecker, het illegale blad “De Werker” oprichten.

De jonge verzetsorganisatie, die voornamelijk door jonge militanten werd opgebouwd, werd zorgvuldig ingericht volgens het beproefde cellensysteem, waarbij elke kern uit ongeveer tien leden bestond, die enkel hun leider kenden. Elke verantwoordelijke was in het bezit van rekruteringsvoorschriften, die het aanwerven verboden van personen die loslippig, aan de drank verslaafd, minderjarig... of gewoon onbetrouwbaar waren.

Er zijn haast geen verzetsgroepen geweest die zo tegen indringing en verraad bestand waren als de socialistische. Waarom was dit zo? Alle leden waren gerekruteerd uit een schaar van militanten, die elkaar al jaar en dag kenden. Vermits het ging om een strijd van intelligentie tegen bruut geweld, tegen een vijand die jaren ervaring had van contraspionage en er ook het apparaat voor bezat, moest alle amateurisme overboord gegooid worden. De geest was realistisch en sober. Geen plechtige eedafleggingen bij kaarslicht... weinig romantiek...

De eerste objectieven waren eenvoudig. De nazi’s deden het onmogelijke om de arbeidersklasse voor zich te winnen en haar van de diepgeankerde idealen van het democratische socialisme los te maken. Ze lieten de partij ontbinden, ze braken de vrije vakorganisaties en trachtten in de nieuwe Unie van Hand- en Geestesarbeiders, met medewerking van enkele renegaten als Grauls en Delvo, de massa loontrekkenden te verenigen. De nazi’s beseften dat zij met Engeland en Amerika in een productiestrijd gewikkeld waren, die slechts met de enthousiaste medewerking van de arbeiders te winnen was.

De eerste taak van het verzet was derhalve het de bevolking en de socialistische massa kond te maken, dat het strijdend socialisme niet afgedaan had en ervoor te zorgen dat het vuur niet werd uitgedoofd. Als wapens waren daar de clandestiene bladen die spoedig tienduizenden bereikten, de persoonlijke beïnvloeding van de weifelaars, het aanvuren tot weerstand van diegenen die in mutualiteiten en coöperatieven trouw bleven aan hun ideaal.

* * *

De Duitsers hebben zich zeker illusies gemaakt over de toekomst van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UVHG), die in de volksmond de Unie van Verkochten, Hitlerknechten en Gelukzoekers werd genoemd. Hier had de bekommernis “te redden wat te redden valt” enkele figuren van de vakbeweging een eerder afwachtende houding doen aannemen. Zodra echter bleek dat de Duitse Stelle Hellwig, met de beruchte Doktor Voss aan het hoofd, met de UVHG geen ander doel had dan het aan banden leggen van de moderne vakbeweging, bleven enkel de knechtennaturen, die bereid waren alles te verbranden wat zij aangebeden hadden over, om dit kleine scheepje het zinken te beletten. De Belgische arbeidersklasse heeft in de oorlogsperiode blijk gegeven van haar onfeilbaar instinct en haar politieke rijpheid. De Unie kon nooit tot ontplooiing komen dank zij de afkeer en het verzet van de kleine mens.

Aan de andere kant werden de gezonde krachten van het syndicalisme door het onverdroten werk van Louis Major opgenomen in de illegale strijd. De kaders van de Textielcentrale, de Transportarbeidersbond, de Metaalbewerkers waren, vooral in Vlaanderen, ruim vertegenwoordigd bij de ondergrondse activiteit. Te Brussel brachten Bracops en Jeanjot de Onderwijzersvakbond aan.

* * *

Er bestond voor de eerste leden van de ondergrondse beweging een gevaar van zelfoverschatting. Nuchter bekeken vertegenwoordigden zij in het eerste stadium van de oorlog enkele honderdtallen actieve socialisten. Zij hadden nooit commandoposten bezet, ja, stonden kritisch en argwanend tegenover diegenen die de laatste vredesjaren aan het hoofd hadden gestaan van een partij die na het enthousiasme van het Plan van de Arbeid langzaam door de knieën was gezakt.

Een hoofdartikel van Homonovus (Jos Van Eynde) in het allereerste nummer van “De Werker” van juni 1941 vertolkt uitstekend de aspiraties van het nieuwe kader:

“Wilt ge terug naar het verleden? hebben onze kameraden gevraagd. Denkt ge de klok terug te kunnen zetten en opnieuw te vertrekken alsof er geen 10 mei, geen oorlog, geen nederlaag, geen vlucht, geen bezetting, geen de Man, geen nazi-vakbonden, geen verraad in eigen rangen waren geweest? Wij zouden onze ondervragers kunnen tegemoet treden met een thesis in de aard van die van Napoleon, die zich, toen hij tot Keizer werd gekroond, onverbrekelijk verbonden verklaarde met de ganse geschiedenis van Frankrijk, van Clovis af tot het Schrikbewind toe. Dat zullen wij niet doen.”

De jonge socialistische illegalen verwierpen de sensationele verrichtingen van het vooroorlogse socialisme niet. Maar deze erkenning was geen aanleiding om fouten en vergissingen voor lief te nemen: de logheid van het partijapparaat, de kloof tussen rank and file, het doctrinale analfabetisme van de meeste leden, de futloosheid en de fel besproken levenswandel der “cumulards”, de eeuwige compromissen. Maar zij gaven toe dat velen aan de basis niet minder schuld hadden, daar ze al te gemakkelijk de strijd aan anderen overlieten en er alleen bij waren als er vruchten werden geplukt.

Het nieuwe kader durfde hoog van de toren blazen doordat het zich als leiding had opgeworpen, in omstandigheden waar dit opnemen van verantwoordelijkheid, deze vrijwillige dienstneming niet het minste persoonlijke voordeel kon opleveren en waar integendeel de kansen groot waren dat zijzelf nooit de “vruchten der overwinning” zouden plukken.

Daarom was het dat zij het recht opeisten om de beweging te zuiveren. Het was hun droom, en in sommige gevallen hun illusie, een partij voor te bereiden, die zou beantwoorden aan de voorstelling die zij zich maakten van een grote revolutionaire beweging, toen zij in hun prille jeugd door de werfkracht van de socialistische idee werden aangelokt.

Derhalve geen erkenning van verdiensten van vóór 1940. De bezetting, de vervolging van het socialisme waren inderdaad een proefbank waar mensen en militanten zouden “getest” worden naar hun leidersgaven, hun moed en hun opofferingsgeest. Ieder had opnieuw te bewijzen dat hij het vertrouwen der massa waardig was en dit op het gevaar van zijn leven.

Deze conceptie maakte het mogelijk een generatiestrijd te voorkomen. Ernest Piot, de partijsecretaris, en Louis Major wisten de kloof te overbruggen door het contact te leggen tussen die leden van het partijbureau der BWP die nog in het land waren en bereid werden gevonden de illegale strijd aan te vatten, en de jongeren.

In september 1941 was het ogenblik rijp. Naar het Waalse voorbeeld had te Zandhoven op het kleine landgoed van senator Van Eyndonck een eerste contactvergadering plaats, waaruit het bestuur van de Vlaamse Centrale der illegale partij ontstond, met Achiel Van Acker, Herman Vos, Edward Anseele, Louis Major, Leo Magits en Nic Bal (later kwamen daar nog Missiaen, Vergeylen en Spinoy bij).

Daar ontstond de “geest van Zandhoven”, die band onder oorlogskameraden, die nu nog door de jaren heen de scherpste meningsverschillen overleeft. Te Zandhoven werd vastgesteld dat moed geen monopolie is van minder-dan-dertig-jarigen.

* * *

Het jaar 1941 zag de socialistische pers een ongedroomde vlucht nemen. Het doel van deze uitgaven was minder gericht op individuele huzarenstukjes, dan wel op de beïnvloeding van tienduizenden. Daarvoor was een massaproductie nodig waartoe de gemakkelijk te camoufleren roneo machine niet meer volstond. Van 1941 af had de illegale pers standing gekregen. Zij werd gedrukt door beroepsmensen op behoorlijk papier. Men kan zich indenken welke wonderen van vindingrijkheid nodig waren om dit voor elkaar te krijgen. De Walen hadden het eerst een drukker gevonden. Zij lanceerden in januari een blad “d’Union Nationale” dat zij “L’Espoir” doopten en dat zeer vlug een groot succes kende.

Het was tot in 1943, naast de “Libre Belgique”, de meest verspreide krant. Te Luik hield men vast aan “Le Monde du Travail”.

In Brabant gebeurde een samensmelting tussen “Morgenrood” en “Bevrijding”. Er werd één redactie gevormd, bestaande uit Franz Tielemans, Leo Magits, Raoul Van de Genachten, Nic Bal, Raymond Herreman, Gust De Muynck, Karel Leroux en Gaston Crommen.

De Walen staken de helpende hand toe. Van Eukem bezorgde eigenhandig de eerste gedrukte editie van “Morgenrood”, met bovenaan de optimistische ochtendzon, het werk van de betreurde Frans Poot, in Duitsland onthoofd. Geldgebrek was een fantastische moeilijkheid. Daardoor was het nodig onze verdelers nog meer in gevaar te brengen.

Elk nummer moest verkocht worden en de verspreider kon ervoor zorgen dat de fondsen binnenkwamen. Dit systeem, misschien enig in de clandestiene pers, heeft heel de oorlog door prachtig gewerkt, dank zij de honderden stille werkers, wier namen men niet kent en die op fabriek en kantoor het goede woord uitzaaiden. Geen wonder dat toen “Le Peuple” te Brussel werd opgericht, het blad als hoofding kreeg: Pauvre mais honnéte! Inderdaad vonden de Brusselse kameraden er graten in dat er geen officieel socialistisch orgaan in de Franse taal bestond. Met vergete niet dat “L’Espoir”, hoewel uitsluitend door socialisten opgesteld, een nationaal blad zonder partijkleur wou zijn. Zo ontstond dan “Le Peuple”, eerst als regionale uitgave van de Brusselse Centrale. Maar het onthaal in alle Waalse landstreken was zo geestdriftig, dat het Waalse Executief “Le Peuple” moest overnemen. De redactie werd toevertrouwd aan Leon Delsinne, Leopold De Hulster, Joseph Bracops, Victor Larock, Jacques Simon.

Maar ook in Vlaanderen hadden “Bevrijding” en “Morgenrood” gezelschap gekregen. In juni 1941 werd “De Werker” geboren uit een kring waartoe enkele vroegere redacteurs van de “Volksgazet” behoorden. “De Werker” bestreek na weinige tijd de meeste Vlaamse gewesten, dank zij de contacten en het organisatietalent van Louis Major. Ondanks de dagelijkse controle op spoorwegen en trams moesten elke maand zware pakken gesmokkeld worden. Regelmatig spanden de Duitsers de straten van de grote steden af. Wie dan met kranten uit het depot kwam, kon alleen op zijn goed gesternte rekenen. Er zou een heel boek te schrijven zijn over de avonturen van de militanten, over de zenuwslopende mirakels van het laatste ogenblik. Vooral de drukkers hebben recht op een eresaluut. Velen hebben een zware tol betaald. Hoe goed het afhalen der kranten ook georganiseerd was, toch waren er dagen dat het atelier vol “dynamiet” stak: tienduizenden bladen van opstand en uitdaging. Tycken en Willems uit Brussel, Declerck uit Oudergem, Murath en Gamblin van Deurne, Vandeputte uit Gent, Eugeen Peeters vervulden deze meer dan gevaarlijke taak in de nachtelijke uren van hun atelier.

* * *

Eindelijk, in 1941, was de beweging zover georganiseerd dat een krachtproef met de bezetter op een beperkt terrein kon gewaagd worden. Met kranten en vlugschriften, op grote schaal verspreid, werd de bevolking, werden de gemeentebesturen aangezet geen gevolg te geven aan het Duitse bevel dat ieder burger een hoeveelheid koper moest inleveren. Deze ongehoorzaamheidscampagne had een weergaloos succes. Maar de Sicherheitsdienst zou van dat ogenblik af op zoek gaan naar de leiders van de beweging. En niet zonder succes. Ondanks alle voorzorgen konden verliezen niet uitblijven. Niemand kon evenwel voorzien dat zij zo vroeg en zo dramatisch zwaar zouden zijn. Eerst werd René Delbrouck naar Duitsland gesleept, vanwaar hij nooit zou terugkomen. Enkele maanden later was het de beurt aan Camille Van Eukem, deze nobele figuur die op 6 februari 1943 te Mauthausen zou omkomen. Van Eukem verzorgde het contact met de Franse socialisten en werd bij de grens met bezwarende geschriften gesnapt. Met hem legde de Duitse politie de hand op Arthur Haulot die haast vier jaar in de Duitse concentratiekampen zou verblijven.

Toch werd het werk geen ogenblik gestaakt. Ernest Piot, Francois De Troyer, Marcel Sonneville sprongen in de bres. Nog breidden de oplagen van de pers zich uit... tot 70 à 80.000 exemplaren!

Maar de Partij van morgen? Dat was nooit uit de gedachten. Er waren stormachtige debatten. Sommige ouderen, die zich op het plan van de absolute legaliteit wilden plaatsen, wensten dat het oude Bureau van de Partij, mits verwijdering van de afvalligen, de leiding van de beweging terug in handen zou nemen, zodra de bevrijding een feit was. Het was hun argument, dat de Man wederrechtelijk de partij ontbonden had en dat men hem gelijk gaf door de vroegere leiding aan de kant te zetten.
De nieuwe leiding wilde daar niet van weten.

Op 27 maart 1942 werd deze voorname kwestie doorgehakt. Onder voorzitterschap van Achille Delattre ging een vergadering door in het gebouw van Coop-Depot, waaraan werd deelgenomen door het Coördinatiecomité van de illegale beweging, leden van het vroegere Bureau van de BWP en enkele vooraanstaande militanten. De socialistische beweging kreeg door samensmelting een nieuw Bureau waarvan volgende partijgenoten deel uitmaakten: Achille Delattre, Freddy Legrand, Bondas, Ernest Piot, Francois Detroyer, Cyriel De Swaef, Gogneaux, Herman Vos, Leo Magits, Edward Anseele, Louis Major, Achiel Van Acker (die voorzitter zou worden) en Nic Bal. Dit Bureau zou in de loop der oorlogsjaren de opperste leiding van de beweging in handen houden. Het besloot ondermeer de naam der partij te veranderen van BWP tot Socialistische Partij en aan te blijven tot een vrij verkozen congres een nieuwe leiding kon kiezen. Als eerste daad lanceerde het een Eén-Meimanifest dat aanzette tot strijd en vertrouwen. Zeer ernstig werd thans de taak van reorganisatie der beweging aangevat. Verantwoordelijken werden aangeduid voor de solidariteitsactie, zodat de weduwen en wezen der slachtoffers van de ondergrondse strijd geen gebrek zouden lijden. Voor het Delbrouckfonds alleen werden honderdduizenden franken ingezameld. Andere Bureauleden brachten de jeugdbeweging en de vrouwenorganisatie weer op gang. Gerrit Krefeld en Sirène Blieck werden bereid gevonden zich totaal aan deze taken te wijden.

De socialistische jeugdbeweging heeft zich heel de oorlog door bij de illegale activiteit bijzonder onderscheiden. De traditie van het Pinksterkamp, het symbolische feest van het vuur dat nooit kan worden uitgedoofd, werd ondanks alle gevaren gevrijwaard. Men kan zich moeilijk voorstellen dat elk jaar van de bezetting het kampvuur brandde op het kampeerterrein van Lichtaart en dat daar zacht de strijdliederen van het socialisme klonken.

* * *

Wat zal de partij na de bevrijding zijn? Wat haar taken? Haar eisen? Jarenlang werd naar antwoorden gezocht. Een commissie voor de statuten bepaalde dat de collectieve aansluiting van andere takken der arbeidersbeweging bij de partij uit den boze was en schadelijk voor de democratie in de partij; de dagbladdirecteurs zouden verantwoordelijk zijn ten opzichte van het Bureau. Andere commissies maakten ontwerpen voor de oplossing van de Vlaams-Waalse problemen de landbouwpolitiek, de doctrine, het onderwijs, de kolonie, de jeugd, de urbanisatie, de financiële politiek. Het zou ons hier te ver leiden hier zelfs de geest van deze lijvige rapporten weer te geven. Toch mag gezegd worden dat de meeste sociale hervormingen, de financiële maatregelen die de regeringen na de bevrijding doorvoerden in deze tijd en in onze kringen geboren zijn. De grootste bekommernis ging evenwel uit naar een programma van onmiddellijke actie, dat prioriteit voor de ravitaillering van het land, de bestraffing der verraders, de inbeslagneming van de oorlogswinsten en het herstel van de wettelijkheid en de democratie voorzag.

* * *

Het jaar 1942 zou een vreselijk jaar worden voor de beweging. Pas was het nieuwe Bureau gevormd of Jacques Lhermitte (onthoofd in een Duitse gevangenis in 1943) werd door de Duitsers in een drukkerij betrapt juist toen hij volop “Le Peuple” inpakte, vóór het transport naar de opslagplaatsen. Op hem werd een vulpen gevonden waarin een hele reeks namen voorkwamen van kameraden die bij de hoofdverdeling der pers een rol speelden. Eerst werden de Bureauleden Delattre en De Swaef ingerekend en dagenlang ondervraagd. Daarna liep François Detroyer ongelukkig in de val. Overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gilles werd hij dag en nacht gefolterd. Hij hield moedig stand maar werd geconfronteerd met de namenlijst die in Lhermittes vulpen voorkwam. Door een wonder kon hij in contact komen met een socialist die behoorde tot de gevangenisinspectie. Hij slaagde erin de bedreigden te laten waarschuwen. En zo, twee jaar vóór de bevrijding, moesten alle leiders van de illegale partij de éne na de andere onderduiken: Achiel Van Acker, Edward Anseele, Ernest Piot, Bondas, Nic Bal, Frédéric Legrand, Hector Roland... Ook dit is niet in een paar zinnen samen te vatten: het verlaten van gezin en huis, het dolen, het geldgebrek, de eenzaamheid der zolderkamertjes. Maar de solidariteit loste alle materiële problemen op: er werd overal iemand bereid gevonden deze compromitterende gasten onderdak en maaltijd te verschaffen. Voor de beweging was dit massaal onderduiken een zegen: haar leiders konden zich thans honderd procent wijden aan de illegale activiteit.

Het najaar van 1942 werd een echte ramp voor de Brusselse centrale. Van de acht bestuursleden werden er zes door de Gestapo achter slot en grendel gestopt: o.w. Coenen, Bracops, Van Hove, Van Audenhove, Van Pee, Gaston Gillis.

De lijst van de lokale en regionale militanten die lange jaren in concentratiekampen en gevangenissen doorbrachten is indrukwekkend. Meer dan dertig onder hen ontvielen ons voor altijd.

Het schrijnendste was wel dat Leopold De Hulster, lid van het Bureau, pas twee maanden vóór de bevrijding “bij de vlucht” werd neergeschoten.

* * *

Het is ook in deze tijd dat door de ontmoeting van christelijk-democratische en socialistische personaliteiten een plan werd uitgewerkt waarbij na de bevrijding een soort van Labourpartij tot stand zou komen. Dit ontwerp vond in de socialistische rangen weinig bijval, vermits het berustte op moeilijk te slikken compromissen, terwijl de christenen, onder leiding van de heer Grégoire, die het later met de UDB zou proberen, stuitten op het veto van de aartsbisschop.

Verder slaagde men erin een contact te leggen met de regering en de uitgeweken socialisten die te Londen actief waren. Pas echter toen Joseph Bondas en Rolin na tal van avonturen en ontberingen in de Britse hoofdstad aankwamen, kon men overgaan tot het wisselen van regelmatige boodschappen. Bondas en Arthur Wauters zorgden ervoor dat eindelijk fondsen geparachuteerd werden voor het voeden van de beweging.

De illegale socialistische partij heeft als zodanig niet aan het gewapende verzet deelgenomen of spionagediensten ingericht. Individueel was het nochtans ver van zeldzaam dat leden aan deze takken van verzet deelnamen. Geallieerde vliegers werden verder geholpen, duizenden valse rantsoenzegels en identiteitsdocumenten werden door de beweging gefabriceerd. In de steun aan de werkweigeraars speelde zij een grote rol door op grote schaal de verdeling der door Londen beschikbare fondsen op zich te nemen. Minder bekend is het dat de socialistische illegalen, onder leiding van Marcel Sonneville, de Engelse dienst Porcupine-Mandrill beheersten. Deze dienst kreeg in het begin geparachuteerde documenten in de Duitse taal, bestemd voor de demoralisatie der Duitse troepen. De socialisten van Lessines (die in 1944 zelf hun stadje bevrijdden) zorgden voor de receptie, nadat de eerste pakken demoralisatiemateriaal in de buurt van Aywaille werden uitgeworpen. Tegen het einde van de oorlog werden de Duitse vlugschriften in onze eigen drukkerijen gemaakt.

Naarmate de bevrijding naderde moest de solidariteitsactie nog worden uitgebreid. In het Home Edward Anseele te Astene, waar Jan Luyten directeur was, vonden vele opgejaagden als “zieken” een toevlucht. Het strekt de illegale partij tot eer dat de gezinnen der gevangen en gevallen kameraden nooit aan hun lot werden overgelaten. In deze harde omstandigheden bloeide de kameraadschap in de gelederen als in de allereerste tijden. Betere erfenis kon bij de bevrijding niet achtergelaten samen met de vernieuwing der ideeën en der organisatie. De illegale periode der partij was zeker geen parenthesis. Zij louterde en zuiverde, zij bracht nieuw bloed, een nieuwe geest van durf en doortastendheid, waarzonder de grote overwinning der konings- en schoolkwesties niet in te denken zou zijn. Zij kan worden een lichtend voorbeeld voor al diegenen die tot het socialisme toetreden om te dienen. Zij zullen de woorden van het manifest, dat de bevrijding begroette, niet laten vervliegen:

“Wij zijn gereed voor een nieuwe strijd tegen de armoede en de onrechtvaardigheid.
Wij doen beroep op alle arbeidende landgenoten, op alle eerlijke en vrijheidslievende burgers, die de lessen van deze rampzalige oorlog begrepen hebben. Vooral de jeugd hoort in onze rangen, omdat alleen het socialisme een betere toekomst kan waarborgen.”